‘Een ijkpunt in jezelf’

(Theater! 2e jaargang, nr 3 – 2011)

Acteur Steven van Watermeulen debuteert als schrijver met Landschap tussen alles of niets. Een coming of age-roman over een jonge acteur die zich verlost van de verstikkende invloed van zijn toneelgoeroe. Van Watermeulen schuwt hierin verwijzingen naar het reële theaterleven niet.

DANIËL BERTINA

Het is verwarrend. In het gesprek heeft Steven van Watermeulen (1968) het over zichzelf en over de ik-figuur van zijn debuutroman Landschap tussen alles of niets. Soms is dat dezelfde man, maar net zo vaak spreekt hij met afstand over ‘de hoofdpersoon’. Onlangs stond hij in de voorstelling Decemberhonger onder zijn eigen naam als personage op het podium. Een bewuste ontregeling van realiteit en fictie. ‘Mijn werk is vaak autobiografisch, en vaak ook niet,’ lacht Van Watermeulen. ‘Ik zou Landschap tussen alles of niets eerder een fabelbiografie willen noemen, want ik heb een heleboel feiten flink aangedikt. Ik geef toe dat het vermengen van die rollen wel een soort perversiteit in zich heeft. Het is leuk om daar heel ver in te gaan en constant de grens op te zoeken.’

Van Watermeulen is vooral bekend als acteur, gelauwerd met de Louis d’Or. Hij stond op de planken in prachtige regies van Ivo van Hove, Guy Cassiers, Johan Simons en Pierre Audi, en behoort sinds 2005 tot de vaste spelersgroep van NTGent. Samen met zijn partner Oscar van den Boogaard schreef hij twee romans: Chinchilla Song (2006) en Zeeduivel voor Amalia (2008). Onlangs maakte hij zijn solodebuut met Landschap tussen alles of niets. Een verhaal over een ambitieuze jongen, afkomstig van het Vlaamse platteland, die naar Antwerpen trekt om acteur te worden. Op het conservatorium wordt hij de protegé van de markante en uiterst tirannieke toneeldocente Oma Kip. Zij heeft een verstikkende werking op hem en zijn medestudenten Camel Kraai, Verlaine en Ferrari. Allemaal schuilnamen, hoewel de aandachtige lezer in deze personages een aantal kopstukken van het Vlaamse toneel kan herkennen.

De hoofdpersoon worstelt met zijn diepliggende hunkering naar zelfbevestiging en zijn neiging om alsmaar de realiteit en het theater te vermengen. Door zijn partner leert hij zichzelf hervinden. In Landschap tussen alles of niets vermengt Van Watermeulen zijn autobiografische verhaal met – bij vlagen – woest absurdistische fantasie en een aantal ijkpunten uit zijn acteurscarrière: Caligula (1996), Splendid’s (1994), India Song (1998) en Krapp’s Laatste Band (2010).  ‘Voor mij was het theater heel lang belangrijker dan het leven’, vertelt Van Watermeulen. ‘Jarenlang heb ik mijn leven laten bepalen door de blik van de ander, of de rol die ik speelde. Met dit boek wil ik laten zien dat ik daar overheen ben gegroeid.’

 Waar komt uw drang om te acteren vandaan?

‘Ik hunker naar voortdurende bevestiging. En dat zit er al van jongs af aan in. De hoofdpersoon in mijn boek is verslaafd aan bevestiging: van zijn moeder, van zijn vader. En dat vindt hij terug in het theater. Want ook al doe je iets helemaal fout op het toneel, aan het eind krijg je toch applaus. Onbewust heb ik altijd een soort onzichtbare hand in mijn rug gevoeld die me richting het theater duwde. Daar lag voor mij de magie. Theater bleek een manier te zijn om naar mezelf te kijken, als een toeschouwer, iets wat me voorheen totaal niet lukte.’

[youtube width=”605″ height=”382″]http://www.youtube.com/watch?v=7DCDvvLg9hs[/youtube]

 Kan een acteur zijn rol ooit loslaten?

‘Absoluut. Ik denk dat het geen goed teken is als je dat niet kan. In het theater moet je altijd overzicht blijven houden. Je moet goed weten wat je precies wil laten zien, want je moet heel veel overgangen maken. Bij film wordt er voor je gesneden, maar op het podium moet je het allemaal zelf doen. Ik merk wél dat een heftige rol zeker zijn weerslag heeft in je dagelijkse leven. Als acteur ben je voortdurend met je vak bezig: je bent altijd aan het kijken, je observeert hoe de dingen in elkaar steken en hoe mensen reageren. Je bent voortdurend aan het reflecteren.’

 Heeft elke acteur een goeroe nodig?

‘Ja en nee. Het was natuurlijk een groot geschenk om Oma Kip (de Vlaamse toneeldiva Dora van der Groen, red.) als lerares te hebben gehad. Zij noemt het zelf een wedergeboorte, want ze draait je helemaal binnenstebuiten en je bent na haar “behandeling” nooit meer dezelfde acteur. In dat opzicht is het is een zegen. Maar het was ook een gesel, omdat ik daar véél te ver in ben gegaan. Ik ben op een ongezonde manier aan haar gaan hangen, zoals je wel eens een Mariabeeld ziet met Jezus op de arm – de blikken diep in elkaar verstrengeld. Om dat te verklaren begin ik het boek met mijn thuisverhaal. Daarmee wil ik laten zien dat wij in ons leven altijd geconditioneerd zijn door onze familiegeschiedenis, en dat je gedurende je leven voortdurend dezelfde systemen opzoekt. Zelfs in de meest “vrije” wereld die er is: het theater. En uit die cirkel breken, dat is het moeilijkste wat er is.

De man-die-ik-steeds-minder-goed-moet-leren-kennen, zoals ik hem in het boek noem, mijn huidige partner (auteur Oscar van den Boogaard, red.), zette mijn poging om die cirkel de doorbreken in gang. Hij gaf me bij onze eerste ontmoeting een mysterieuze zin mee: ‘Vanaf nu moeten we elkaar steeds minder goed leren kennen’. Dat zette me aan het denken. In een relatie moet je geheimen juist bewaren. Door alles meteen weg te geven en alleen maar in het oog van de ander te leven verlies je jezelf. Dat is iets waar de hoofdpersoon gaandeweg achterkomt.’

Wanneer kwam uw relatie met Oma Kip tot een kookpunt?

‘Dat was tijdens de voorstelling India Song, ten tijde van het Holland Festival in 1999. Voor die tijd was het toneel altijd mijn veilige toevluchtsoord geweest. In het theater had ik ondanks alles altijd het gevoel dat ik grotendeels zelf mijn rol kon bepalen. Maar tijdens India Song deed Oma Kip de voice-over die al mijn handelingen in de voorstelling stuurde. Ik hoorde exacte dezelfde stem waarmee ik in het theater was opgevoed, en werd op het toneel net zo georkestreerd als in het dagelijks leven. Toen voelde ik me echt een pop. Dat ging te ver. Vanaf dat moment besloot ik om uit die relatie te stappen en heb ik mezelf hervonden, met de hulp van mijn partner.’

Is dit boek een afrekening met die periode?

‘Nee. Het is opgeschreven vanuit mijn beleving, en daarbij spaar ik mezelf niet. Voor de mensen uit de theaterwereld die iets van zichzelf in dit verhaal kunnen teruglezen is het volkomen duidelijk dat ik vooral iets over mezelf heb proberen te zeggen. Het is zeker geen afrekening. Ik heb ook nog geen boze Ivo van Hove aan de lijn gehad. Overigens hoeft niemand zich aangesproken te voelen, want alle personages zijn samengesteld uit herkenbare karaktertrekken van diverse mensen die ik in mijn leven heb ontmoet. Toch liggen al die karakters eigenlijk niet zo ver uit elkaar. We leven in een wereld met bijna zeven miljard mensen, maar al die mensen beschikken maar over een beperkt aantal emoties. Daar ben ik van overtuigd. Al het menselijk gedrag – hoe gruwelijk ook – komt voort uit slechts een handjevol herkenbare patronen. Daarmee kan je zelfs het grootste monster begrijpen, en overtuigend spelen.’

Is dat uw acteursgeheim?

‘Ik probeer mijn leerlingen aan de toneelacademies van Antwerpen en Maastricht altijd naar een soort nulpunt te brengen. Een nulpunt waarop al die emoties wegvallen; een punt dat iedereen in zich draagt, waarop we allemaal één zijn. Een soort stilte, oerkracht, weet ik veel. Als je daarin gelooft dan kan je jezelf weer opbouwen en eigenlijk alles spelen. Voorwaarde is wel dat je dat nulpunt kan vinden. In die zin is acteren – en eigenlijk het hele leven – voor mij een spirituele oefening. Acteren gaat over het leven, of is een uitvergroting daarvan. Zowel het leven als acteren is een spel. En om dat goed te kunnen ervaren, heb je een ijkpunt in jezelf nodig: een landschap tussen alles of niets.’

www.stevenvanwatermeulen.be

www.degeus.nl