Intiem gezicht van de mierenhoop Peking / fotograaf Aram Tanis

Het Parool / Kunst & Media (28 december 2010)

Aram Tanis reisde naar Peking en maakte er een fotoboek. Met Blowing smoke and seahorses toont hij de intieme en mysterieuze kanten van deze miljoenenstad.

DANIËL BERTINA

“In Peking zie je overal enorme reclameposters waarop het ‘ideale’ leven staat afgebeeld,” zegt fotograaf Aram Tanis (Seoul, 1978). In de kleine expositieruimte van Cultureel Organisatiebureau ARTTRA vertelt hij over zijn zes maanden durende verblijf in Peking, die onlangs werd afgerond met zijn nieuwe fotoboek Blowing smoke and seahorses. “Die stad is ontzettend grauw, helemaal volgebouwd, en bedekt met een dikke laag smog. De natuur zie je alleen nog terug op die posters. Dat is een bizar contrast.”Aram Tanis studeerde aan de Rietveld Academie, Kaywon School of Art and Design en De Ateliers, en exposeerde bij galeries in Istanboel, Seoel en Sydney. Eerder dit jaar reisde hij naar Peking met steun van Institute for Provocation: een kunstorganisatie gelieerd aan het Fonds BKVB. Het Fonds heeft voet aan de grond in Beijing, en biedt per jaar twee Nederlandse kunstenaars de mogelijkheid om daar een periode te werken.

In zes maanden in die miljoenenstad maakte Tanis een verstilde zwart-wit fotoserie in boekvorm – nu te koop via zijn website. De titel Blowing smoke and seahorses verwijst naar met uitsterven bedreigde zeepaardjes, die als potentieverhogend voedsel op elke Chinese straathoek verkrijgbaar zijn. Bij ARTTRA aan de Tweede Boomdwarsstraat in de Jordaan zijn een aantal van Tanis’ eerdere werken uit Azië – surreële foto’s van een aantal immense kantoorgebouwen in Tokio – op groot formaat te bekijken. De expositie loopt tot aan het eind van het jaar. Tegelijkertijd is een van zijn andere fotoseries te zien in het Van Abbemuseum te Eindhoven.

“Het was mijn plan om de stad vast te leggen, maar ik wilde niet de clichés fotograferen. Veel fotografie over Peking richt zich op de grote objecten in die stad: de enorme gebouwen, tempels en pleinen. Visueel allemaal erg imponerend – maar dat pittoreske beeld wilde ik juist vermijden. Ik heb geprobeerd een gevoel van verwondering over te brengen over de gekte van die stad, en hoe herkenbare vormen steeds weer terugkeren. Ik wilde een intiem portret van die grote stad maken. Want ook de details zijn onderdeel van het leven.”

In een van zijn foto’s toont hij een close up van een bevroren waterdruppel, die qua vorm doet denken aan de koeltorens van een fabriek, te zien op een eerdere pagina. Een beeld van een piepklein vastgebonden vogeltje op een stok staat naast een foto van een ballon die langs een treurige flat omhoog zweeft. “Dat zijn contrasten waar veel mensen in hun haast overheen kijken. Het zijn momentopnamen van dingen die weer snel zijn verdwenen, nadat ik de foto had gemaakt. Maar dat betekent niet dat ze niet hebben bestaan. Ik wilde al die schoonheid niet verloren laten gaan.”

“China is een ruig en heftig land, en heel moeilijk te doorgronden,” zegt Tanis met een mengeling van afkeer en bewondering. “Het land heeft zich in korte tijd heel snel ontwikkeld, maar veel mensen hebben nog die boertige Maoïstische mentaliteit. China is in vergelijking met Japan en Korea, waar men buitengewoon beschaafd overkomt, écht een ranzige boel. Dat grauwe, mistroostige gevoel is ook mijn foto’s binnengeslopen. Maar de Chinezen die ik mijn foto’s heb getoond vonden het een heel mooi beeld van hun stad.”

Aram Tanis, geboren in Seoul en vanaf 1979 opgegroeid in Nederland, reist al jaren naar Azië voor fotoreportages. “Toen ik nog op de Rietveld zat was ik meer bezig met mijn identiteit, en het feit dat ik geadopteerd ben. Ik ben er nu wel klaar mee. Op straat in Peking werd ik altijd meteen in het Chinees aangesproken, en dan reageerden mensen heel verbaasd dat ik niets terug kon zeggen. Vooral omdat mijn Hollandse vriendin wél Chinees spreekt.”

www.aramtanis.moonfruit.com / www.arttra.nl

‘Inspirerende opgefokte jongens’ / Stads Kunst Guerrilla

Het Parool / Kunst & Media (22 december 2010)

Martijn Haas schreef een boek over de Stads Kunst Guerrilla: een groep Amsterdamse provocatiekunstenaars die eind jaren zeventig de stad onveilig maakten met woest anarchistische kunstacties.

DANIËL BERTINA

Dertig jaar geleden richtte de Stads Kunst Guerrilla een ravage aan in Paradiso, onder de titel Terroristennacht. De SKG was een groepje jonge provocatiekunstenaars die eind jaren zeventig – de desolate tijd van krakersrellen, Koude Oorlog en atoomdreiging – de stad onveilig maakten met woest anarchistische kunstprojecten in de openbare ruimte. Onder leiding van Erik Hobijn bouwde de SKG de poptempel om tot ‘strafkamp op een puinhoop van afval en destructie,’ compleet met autowrakken, prikkeldraad, wachttorens, bergen rotzooi en kilo’s mest uit Artis. Punkbandjes, seksperformances, experimenteel theater, relschoppers en dichters passeerden de revue. De who’s who van de Amsterdamse kunstwereld deed mee.

Journalist Martijn Haas (1971) schreef een boek over dit bizarre hoofdstuk in de geschiedenis van de stad, en de invloedrijke rol van Hobijn en diens SKG. Stads Kunst Guerrilla; kunst, muziek & terreur 1978-1981 werd uitgebracht door Lebowski Publishers, en is het eerste boek in een serie over de roerige jaren tachtig. Stads Kunst Guerrilla werd maandag officieel gepresenteerd in Paradiso met een lezing en diashow-performance van SKG-grondlegger Erik Hobijn. Dertig jaar na die ene legendarische avond.

“Ik groeide op met de postpunk, en ben gefascineerd door dat tijdperk,” vertelt Haas. “Allemaal invloedrijke Amsterdamse kunstenaars hebben met de SKG te maken gehad, zoals Pieter Giele – een van de oprichters van de RoXY – schilders Peter Klashorst, Rob Scholte en graffitikunstenaar Dr. Rat (Ivar Vics). Toch is er weinig over geschreven. Met dit boek wilde ik die periode vastleggen.”

“De SKG Terroristennacht was een poging van ‘straat’ kunstenaars om te vechten tegen het establishment. Die kunstenaars hadden allemaal wilde ideeën die geen plaats kregen binnen de reguliere kunstacademies. Binnen de kraakbeweging eisten ze de ruimte om hun eigen gang te gaan, volgens de do it yourself mentaliteit. Het was een hele pessimistische tijd, maar de mate van ontregeling die dat kleine groepje opgefokte jonge jongens heeft veroorzaakt is heel inspirerend.”

Vier jaar lang stortte Haas zich op het onderwerp, in navolging van de Britse schrijver Simon Reynolds die een vergelijkbaar stramien hanteerde voor zijn boek Rip it up and start again; post punk 1978-1984 (2005). “Maar Reynolds richtte zich meer op de muziekscene. Na bijna 100 interviews later had ik prachtig materiaal voor wel vier, vijf boeken over al die markante figuren die bij de SKG betrokken zijn geweest. Veel van de huidige kunstinstituten in Amsterdam drijven nog steeds op de pioniersgeest van de jaren tachtig, zoals Mediamatic of Waag Society.”

“Het woord ‘terreur’ had in die tijd een hele andere klank,” zegt Erik Hobijn, die ook is aangeschoven. “Het werd toen meer begrepen in de context van verzet. We noemden ons zelf ook wel kunstpartizanen. Kunst ging er bij ons met de paplepel in. We woonden allemaal in de buurt van het Stedelijk Museum, en kwamen daar wekelijks over de vloer. Als kind liep ik al te klieren bij lezingen van Sandberg.”

“We waren pure nihilisten met een grote antipathie tegen macht en autoriteit – dat ervaar ik overigens nog steeds zo. We wilden met de Terroristennacht zowel de agressiviteit van de punks en de drammerige, dictatoriale overlegcultuur van de krakers bekritiseren. Maar we wilden ook rebelleren tegen die gezapige hippie-idealen. Peace vond ik een nietszeggende kreet, en Love was voor mij ook geen issue.”

“Ik zie veel overeenkomsten tussen die SKG-tijd en nu,” zegt Hobijn. “Maar het heeft geen zin om het verleden te herkauwen. Veel van de SKG-acties zouden vandaag de dag niet meer kunnen plaatsvinden – door het cameratoezicht, het kraakverbod en onze nationale obsessie met veiligheid kan je als activist nog moeilijk anoniem blijven. Dat is beangstigend. Ik zie nog maar weinig rebellie bij de twintigers van nu. Maar ieder tijdperk vraagt om zijn eigen middelen. Er is nu wel veel meer internationaal activisme via het internet.”

“De geschiedenis van de SKG hoort thuis in de Nederlandse kunstcanon,” stelt Haas. Momenteel werkt hij aan zijn tweede boek in de serie over de jaren tachtig: een biografie over Dr. Rat, de grondlegger van de Nederlandse graffiti en street art. “Er is veel geschreven over de kraakbeweging en het hele politieke verhaal eromheen, maar de rol van de kunst is altijd onderbelicht gebleven. Er was veel meer dan alleen Provo.”

www.martijnhaas.nl / www.lebowskipublishers.nl

Martijn Haas: Stads Kunst Guerrilla; kunst, muziek & terreur 1978-1981. Lebowski Publishers – €17,50

‘De boodschap van Annie Lennox’

Article published in: Het Parool / PSKunst (8 december 2010)

Zangeres en stijlicoon Annie Lennox vulde haar zesde soloalbum met vervreemdende uitvoeringen van klassieke kerstliedjes. Een gesprek uit Londen over A Christmas cornucopia.

DANIËL BERTINA

‘Dit album is liefdeswerk,” zegt Annie Lennox (Aberdeen, 1954), roerend in haar cappuccino. We zijn in The Electric House, een besloten club in de Londense wijk Notting Hill waar welgestelden in alle rust hun ontbijt van toast, spek, eieren en witte bonen in tomatensaus naar binnen schuiven. Lennox vertelt over haar nieuwe soloalbum: A Christmas cornucopia (Een hoorn van overvloed met kerst). Een verzameling van verrassend eigenzinnige versies van bekende kerstliederen, afgesloten met een nieuwe compositie: Universal child.

“Ik ben geboren op kerstavond, en wilde al jaren een eigen draai geven aan die overbekende kerstliedjes. De melodielijnen en harmonieën zijn prachtig en de teksten uitzonderlijk poëtisch. Maar Angels from the realms of glory of God rest ye merry gentlemen worden vaak onuitstaanbaar gezapig en geestdodend uitgevoerd. Ik wilde die liedjes herontdekken en injecteren met nieuwe levenslust, passie en geestdrift.”

Annie Lennox is een popicoon. In 1983 werd zij met Dave Stewart wereldberoemd als het synthpopduo Eurythmics, dankzij hun album Sweet dreams (are made of this). De gelijknamige titelsong werd een gigantische hit en de surrealistische videoclip werd grijsgedraaid op de toen net twee jaar oude muziekzender MTV. In de clip zingt Lennox bloedmooi, kortgeknipt met knalrood haar en gekleed als zakenman met een vreemde grijns de kijker toe, terwijl Stewart stoïcijns op een typemachine ramt en grazende koeien door het beeld sjokken.

Diverse succesvolle albums zouden volgen, waaronder Touch en Revenge, maar het immense succes van de jaren tachtig werd niet meer geëvenaard. Het tweetal ging zich inzetten voor goede doelen, zoals Greenpeace en Amnesty International. In 1992 startte Lennox een succesvolle solocarrière met het album Diva.

Met haar krachtige stem en flamboyante persoonlijkheid ontwikkelde Lennox zich als één van de meest bekroonde vrouwelijke artiesten ter wereld. Rolling Stone Magazine betitelde haar als één van de honderd beste vocalisten aller tijden. Ze verkocht meer dan 80 miljoen albums, had 34 hits, ontving vier Grammy Awards, elf Brit Awards, vijf Ivor Novellos en twee Golden Globes. Ook won ze een Academy Award voor haar bijdrage aan Into the west: de soundtrack van derde The lord of the rings-film.

Vorig jaar liep na dertig jaar haar contract af met platenmaatschappij Sony. Na een periode van stroeve samenwerking voelde Lennox zich onvoldoende gesteund bij de promotie van haar single Sing (2007), een protestsong met 23 vrouwelijke sterren, onder wie Madonna, Céline Dion en Faith Hill, en de bijbehorende campagne voor hiv/aidsbestrijding in Afrika. Ze besloot zich te bezinnen. “Ik heb me een paar weken afgevraagd of ik eigenlijk wel weer een nieuwe plaat wilde maken. Dat vreet energie, en ik moet tot mijn dood met het resultaat kunnen leven.”

Je bent zo goed als je laatste album? “Tja, dat zeggen ze,” zegt Lennox schouderophalend. “Maar daar geloof ik niets van. Ik denk niet dat je laatste album een graadmeter is van je talent. Creativiteit komt in golfbewegingen. Soms wordt het een gigantisch succes en soms probeer je iets uit wat je nooit meer zult herhalen. Toch beschouw ik het als groot voorrecht om een artiest te zijn en kunst te kunnen maken.”

Samen met producer Mike Stevens verantwoordelijk voor haar laatste, donkere soloalbum Songs of mass destruction (2007) besloot Lennox, zonder platenmaatschappij maar mét frisse energie, zelf te beginnen aan A Christmas cornucopia. Een project dat ze al jaren wilde ondernemen. “Alles viel op z’n plaats. Ik had geen verplichtingen en maakte me daar ook niet druk om. Eerst dat album opnemen, dan zou ik wel verder zien.”

‘Tijdens het werken aan A Christmas cornucopia kreeg ik een gevoel van eeuwigheid. Ik voelde hoe het kerstverhaal verbonden is met onze tijd. Talloze kinderen leven in erbarmelijke omstandigheden, extreme armoede en gevaar. Mensen nemen steeds fanatiekere standpunten in, bijvoorbeeld op het gebied van religie. Alsof we op de wereld zijn om elkaar tegen te werken. We leven in een rare wereld, die wordt bepaald door nadruk op onderlinge verdeeldheid in plaats van onze lotsverbondenheid. De uitdaging is juist meer medeleven en begrip voor elkaar te tonen.”

Door de keuze van instrumenten percussie, Arabische luit, Afrikaanse kinderkoren en verschillende exotische blaasinstrumenten krijgen veel van de liedjes op A Christmas cornucopia een oosterse sfeer, zoals in God rest ye merry gentlemen. Ook zijn er overeenkomsten met Europese volksmuziek en Amerikaanse blues te horen. “Ik voel aan mijn botten dat die verschillende tradities heel goed samengaan,” zegt Lennox. “De Schotse muzikale traditie van Keltische en Gaelic invloeden, waarmee ik ben opgegroeid, heeft opvallende verbanden met de blues uit het diepe zuiden van de Verenigde Staten. En die gonzende traditionele Indiase muziek doet weer denken aan de soul. Muziek is een ongrijpbaar, fascinerend iets. Het is een levende vibratie die per cultuur verschillend wordt uitgedrukt. Als muzikant voel je al die onderliggende verbanden. Alsof je kunt zwemmen in een grote vijver.”

Veel van de nummers krijgen een hypnotische en spookachtige sfeer door vervreemdende achtergrondzang, zoals het macabere Lullay lullay, of Il est né le divin enfant. “Ik houd van die vreemde intervallen,” roept Lennox. “Ik werk heel intuïtief, en al die rare tweede stemmen hoor ik in mijn hoofd. Tijdens mijn studie op de Royal Academy of Music moesten we vaak iets op papier componeren dat werd een ramp, want ik snap niets van de ‘regels’ van muziek. Ik pikte altijd alles op door goed te luisteren. Het gaat mij om het proces van samen spelen, ontdekken en knutselen. Een gelijkwaardige samenwerking waarbij iedereen zijn eigen kwaliteiten naar boven kan halen. Ik vóel de muziek, maar begrijp er niets van.”

Platenmaatschappij Universal zag wel brood in haar plannen. In augustus werd ze ingelijfd. Lennox grijnst als ze terugdenkt aan ruim dertig jaar ervaring met de muziekbusiness. “Dave en ik begonnen bij een klein maatschappijtje dat steeds werd opgekocht en doorverkocht, totdat we opeens bij Sony zaten. Het was een vormeloos beest geworden, dat steeds een nieuwe kop kreeg. Een amorfe blob. Het werd ook steeds meer een industrie gedreven door kille, zakelijke belangen en met nare kannibalistische trekjes. Daar heb ik me altijd ongemakkelijk bij gevoeld, maar de steun van Universal is nu heel verfrissend.”

In 2003 ontmoette Lennox Nelson Mandela, en ging ze zich bezighouden met de verwoestende hiv/aids-epidemie in Afrika. Veel beroemdheden schermen vooral uit eigenbelang met goede doelen, erkent Lennox toe. “Als je je hoofd boven het maaiveld uitsteekt zeker als beroemdheid neem je het risico neergemaaid te worden. Veel mensen worden enthousiast van mijn activisme. Daarnaast zijn er net zo veel die het geen bal kan schelen. Dat is niet anders. Je moet duidelijk zijn over je eigen drijfveren. Voor mij is dat het volgende: ik ben een vrouw en een moeder. Die twee dingen hebben mijn visie op de wereld gevormd. Zeker in ontwikkelingslanden worden vrouwen op grote schaal verkracht, mishandeld, misbruikt en onderdrukt terwijl zij ook de kinderen moeten opvoeden. Dat gevoel van verontwaardiging drijft me voort.”

“Ik denk dat in ontwikkelingslanden de feministische idealen nog héél hard nodig zijn. Empowerment van vrouwen is van levensbelang. Het gaat om fundamentele mensenrechten die worden geschonden. Daarvoor zijn langetermijnoplossingen nodig die worden tegengewerkt door de gigantische corruptie. Heel frustrerend, maar ik doe wat ik kan. ”

Lennox schenkt haar inkomsten van de eerste single, Universal child, aan The Annie Lennox Foundation en steunt daarmee de lokale organisaties Treatment Action Campaign en M2M. “Mensen kennen mijn zangstem. Maar door mijn activisme kan ik ook mijn eigen stem laten horen. Ik heb mooie dingen bereikt als muzikant, maar dat is allemaal voortgekomen vanuit nieuwsgierigheid en fascinatie. Ik probeer in het moment te leven en passie te voelen voor alles waar ik me mee bezighoud of het nu gaat om kerstliedjes, vrouwenrechten of een taart bakken. Het leven is eindeloos fascinerend.”

www.annielennox.com

Op zoek naar puurheid en begeerte

(Theater! nr. 1, jaargang 2010)

De behoefte aan lichamelijkheid en erotiek neemt niet per definitie af naarmate je ouder wordt. Theatermaker Lucas de Man (1982) maakte samen met schrijver Oscar Kocken (1983) Bejaarden & Begeerte, een veelzijdig kunstproject van Stichting Nieuwe Helden in samenwerking met Het Zuidelijk Toneel. Een onderdeel hiervan is Bejaarden & Begeerte de voorstelling. Samen met een bejaarde zangeres spelen de twee jonge jongens een theatrale dialoog over lust en ouder worden. Een grote rol is weggelegd voor het publiek.

DANIËL BERTINA

‘Als je werkt met professionele acteurs krijg je al gauw een voorspelbaar toneelstukje. Maar ik wil juist dat mijn spelers niet spelen,’ zegt theatermaker Lucas de Man, artistiek leider van Stichting Nieuwe Helden. ‘Ik heb altijd met amateurs gewerkt, en genres en stijlen gemengd. In een van mijn eerste voorstellingen op de regieopleiding in Amsterdam – zéér vrij naar Shakespeares Het Temmen van de Feeks – liet ik aan het einde van de voorstelling zesentwintig vrouwen tegelijk door de knieën gaan. Dat waren ook geen acteurs.”

Wat trekt je aan in het werken met amateurs?

/// ‘Ik werk met mensen. Het onderscheid tussen professionals en amateurs vind ik totaal niet interessant. In mijn stijl van theater moeten de geschoolde acteurs hun rol ook altijd héél naturel – dicht bij zichzelf – spelen. Als je een amateur goed cast en aanmoedigt om vooral niet te acteren, dan kan je mensen in al hun puurheid laten zien. Dan zijn ze op hun mooist. Dat is priceless.’

‘Oscar Kocken staat in Bejaarden & Begeerte de voorstelling ook op het podium. Hij is eigenlijk ook een amateur, want toch vooral een schrijver. Als hij probeert te acteren wordt dat een vreselijke vertoning. Juist door bewust niet te acteren komt hij veel eerlijker over. De speelstijl in Bejaarden & Begeerte de voorstelling is veel meer een soort performance of presentatie, dan ingeleefd toneelspel. Het gaat me om de ervaring van het hier en nu; de sterfelijkheid van het theater.’

Waarom een voorstelling over bejaarden en hun begeertes?

/// ‘Dit project was eigenlijk nooit bedoeld als theater. Oscar Kocken liep al een tijdje rond met het idee voor een grote Literaire-Goede-Boeken-voorleesmiddag voor ouderen. Dat idee vond ik niet zo geslaagd, maar ik realiseerde me wel dat er eigenlijk maar weinig uitdagende intellectuele bezigheden zijn voor 65-plussers. Vaak blijven bejaardenactiviteiten steken op het niveau van bingo en meezingavonden. Dat is vreselijk gênant, zeker als je niet seniel bent.’

‘Ik voer geen strijd met de generatie boven mij, ik vind het totale mislukken van die babyboomers niet interessant. We waren veel meer benieuwd naar hoe de generatie daarboven met begeerte en liefde omging en omgaat. Het thema slaat ook op ons, want wij zijn zelf ook nog heel erg op zoek – zowel in het leven als in de liefde. Begeerte is iets van alle leeftijden. Onze beider grootvaders raakten op zeer hoge leeftijd toch weer aan de vrouw.’

De voorstelling ging vorig jaar december in try-out, onder de werktitel De Niet Ver Van Je Bed Show. De première is pas dit jaar, op 13 mei tijdens het rondreizende Theaterfestival Hartstocht in Eindhoven. Dat is een lang proces.

/// ‘Ik zoek altijd naar manieren om uit het theaterwereldje van voorstelling na voorstelling te breken. Daarom hanteren wij met Stichting Nieuwe Helden een hele procesmatige manier van werken. Het kunstwerk blijft niet beperkt tot de speelperiode of anderhalf uur in het theater. Het begint op dag één en evolueert steeds tot andere vormen, totdat het ophoudt. Dat kan maanden of zelfs jaren duren. We hebben nooit een vaste einddatum. Die werkwijze vind ik fascinerend.’

‘Het was ons meteen duidelijk dat we van Bejaarden & Begeerte geen afgebakend kunstding wilden maken, maar een langlopend project met een voorstelling, evenementen, radio, performance in de openbare ruimte, video, dans en literaire shows. We willen een dialoog tot stand brengen, en soms krijgt die een theatrale vorm. We begonnen met twee maanden onderzoek en spraken uitvoerig met psychologen, verzorgers en bejaarden over hun ervaringen. Veel van die verhalen komen nu terug in Bejaarden & Begeerte de voorstelling.’

Jullie hanteren een interessant deurbeleid; bezoekers onder de 65 jaar worden gekoppeld aan iemand van 65-plus.

/// ‘Ik vind het heel belangrijk om niet alleen maar twintigers in de zaal te hebben. Het publiek wordt persoonlijk aangesproken en aangemoedigd om te vertellen over hun ervaringen. Zo komen er soms geweldige verhalen bovendrijven. We nemen ook op elke locatie weer wat nieuwe interviews af en verwerken die in de voorstelling. Zo krijgt elke avond een eigen kleur.

De tekst ligt nooit helemaal vast. Ieder avond staat er een bejaarde zangeres met ons op de planken. Ik probeer haar altijd een paar keer bewust te ontregelen, om te voorkomen dat ze een rol gaat spelen. Ik wil dat ze zo puur mogelijk op het podium staat.’

Je krijgt die bejaarde medespeler zelfs uit de kleren.

/// ‘Tot op het ondergoed, ja. Waarom? Ik vind dat een heel mooi, intiem beeld. In de tekst vraagt die vrouw zich af of ze nog wel aantrekkelijk is en bekijkt  ze zichzelf. Die onzekerheid over het schoonheidsideaal houdt zowel de bejaarden als de jonge vrouwen in de zaal bezig. Dat wil ik laten zien.’

Was dat problematisch?

/// ‘Dat uitkleden was zeker een issue. Dan is het belangrijk dat je kunt pleiten voor de noodzaak van die scène, dat je als regisseur zelf heel goed voor ogen hebt wat je wilt bereiken. Waarom dat beeld klopt. Als er echt een meningsverschil is moet je de spelers aanmoedigen om mee te denken over een oplossing. Wel altijd oppassen dat je niet té lief en meegaand wordt. Uiteindelijk ben ik wel de regisseur.’

Is werken met amateurs dan vooral een artistieke overweging?

/// ‘Ik werk graag met amateurs, omdat ik zo een mooie voorstelling wil maken. Het is een stijlkeuze die past in mijn smaak. Kijk, wij Nieuwe Helden weten het ook niet. We voelen een diep verlangen naar broederschap en verbondenheid, maar beseffen ons tegelijkertijd de onmogelijkheid van die idealen. Er is altijd een spanning tussen je oprechte betrokkenheid met het thema en je eigen ambities en kunstenaarschap. Mijn werk gaat over die spanning. Theater is als geen andere kunstvorm in staat om dat gevoel van verbondenheid te scheppen. Daarvan ben ik heilig overtuigd.’

‘Ik maak geen sociaal doelgroepentheater om de wereld te verbeteren of te veranderen. De jaren van Het Werkteater liggen ver achter ons. Maar het onderwerp gaat me wel aan het hart, en dat wil ik zo integer mogelijk presenteren. Bejaarden & Begeerte de voorstelling is geen sociaal project, en ook geen arrogant egodocument geworden, maar een dialoog. Daar ben ik trots op.’

www.bejaarden-en-begeerte.nl

www.stichtingnieuwehelden.nl

www.hzt.nl

Beeldbouwers /// Poppenspeler Neville Tranter

(Theater!, nr.3, jaargang 2010)

Neville Tranter van Stuffed Puppet Theatre speekt over zijn meest memorabele pop.

DANIËL BERTINA

‘Ik maak nu al dertig jaar poppentheater, dus ik heb veel favorieten,’ zegt Neville Tranter (Australië, 1955). ‘Maar van de laatste jaren vind ik mijn stuk over Hitler het meest memorabel: Schicklgruber, alias Adolf Hitler (2002). Al de poppen in die voorstelling zijn me dierbaar. In 1999 maakte ik in Weimar – toen de Culturele Hoofdstad van Europa – in co-productie de voorstelling Re: Frankenstein.

Na de première kwamen mensen op mij af, met de vraag of ik geen stuk over Hitler wilde maken. Ik heb er lang over nagedacht, en vond het wel een uitdaging. Want hoe maak je een theaterstuk over Hitler? Maar ik had een rotsvast vertrouwen dat mijn poppen de groteske kanten van het Naziregime konden tonen. Ik heb bijna drie jaar onderzoek gedaan en veel gekeken naar politieke spotprenten en cartoons uit de dertiger jaren van de vorige eeuw. Dat was een grote inspiratie. De Russen hebben in die jaren trouwens ook satirische Hitlerpoppen gemaakt. Die zijn schitterend en grotesk, en daar heb ik ook een aantal dingen van overgenomen. Heel geestige details, zoals een haarlok die nét iets te lang is waardoor het altijd in z’n ogen hangt en rondwappert.’

‘De eerste pop die ik voor het stuk heb gemaakt is de figuur van de dood. Dat werd een monsterlijke pop met een grote rol in het stuk, want het verhaal is een feest van de dood. Schicklgruber, alias Adolf Hitler speelt zich af gedurende Hitlers laatste dagen in de bunker. De dood is ook de enige figuur met veel kleur: goud, geel en veel versiering. Hij lijkt een beetje op een kleurrijk Zuid-Amerikaans dodenmasker. Ik denk in beelden. Ik moet altijd één beeld hebben dat de hele voorstelling symboliseert: een archetype.

Ik heb me daarvoor verdiept in de personen die invloed hebben gehad op Hitler zélf, zoals zijn held Frederik de Grote. Je ziet Frederik de Grote altijd uitgebeeld als generaal te paard – zo wilde Hitler zichzelf graag zien. Maar uiteindelijk gaf ik hem geen paard, maar een kermishond – een verwijzing naar zijn geliefde hond Blondie. Toen kwam ik op het idee om hem op een carrousel te zetten. Voor mij was Hitlers manische gedachtegang een beweging in één richting – alsmaar rond en nooit vooruit, als een kermisattractie. Dat vond ik een mooi beeld. Zo heb ik het laten bouwen: als een carrousel dat op het podium kan ronddraaien.’

‘Het decor was simpel en functioneel, bestaande uit drie muren met twee openingen. Door laaghangende industriële lampen kregen die muren de illusie van een bunker. Zes kinderpoppen in witte pyjama’s – de vermoorde dochtertjes van Goebbels – staan de hele voorstelling met gestileerde schreeuwen op hun gezicht op het podium – als een Grieks koor. Dat beeld heb ik gebaseerd op de kinderen uit The Sound of Music. Ik heel lang over al deze poppen nagedacht. Ze waren al anderhalf jaar klaar voordat het stuk werd geschreven. Zo ben ik er zeker van dat het allemaal goede acteurs zijn die hun rol in het verhaal kunnen spelen.’

www.stuffedpuppet.nl

Beeldbouwers /// Herman Helle van Hotel Modern

(Theater! nr. 2, jaargang 2010)

Herman Helle van Hotel Modern vertelt over zijn meest memorabele ontwerp

DANIËL BERTINA

 

‘Heden Stad (1999) was de eerste voorstelling die ik met Hotel Modern heb gemaakt,’zegt ontwerper Herman Helle (Rotterdam, 1953). ‘Daarvoor was ik beeldend kunstenaar en bouwde maquettes voor architect Rem Koolhaas, stedenbouwkundigen en diverse gemeenten. Het was voor mij als beeldend kunstenaar altijd heel vanzelfsprekend om rare materialen in zo’n maquette te verwerken, zoals sloophout, borstels en fietsbanden. Voor de gemeente Rotterdam maakte ik ooit een gigantische maquette van het hele Rijnmondgebied – 35 meter lang en 15 meter breed – ter herdenking van de wederopbouw van de stad, vijftig naar na het einde van de Tweede Wereldoorlog. Dat was een fantastisch ding. Zó groot dat ik er complete bezems in heb verwerkt, maar ook scheerkwasten als bomen, hele wijken van lucifersdoosjes, houtblokken en zeecontainers van gekeurde puntenslijpers.’

‘Pauline Kalker vond die maquette zo ontzettend theatraal, dat ze het idee kreeg om samen met Arlène Hoornweg een voorstelling te maken met mijn werk. Het idee was om op het toneel een stad te bouwen, en die vervolgens tot leven te brengen. We wilden het plezier, de broeierige energie en de dynamiek van een metropool op het podium zetten. Een ode aan de chaos en de diversiteit. Dat werd Heden Stad. Dit was allemaal nog voor de aanslagen van 11 september, de moord op Pim Fortuyn en het in elkaar storten van de multiculturele idealen.’

‘We begonnen heel klein met kartonnen dozen om te kijken of dat de suggestie van een stad zou kunnen scheppen. Eerst op kleine schaal, dat bleek te werken. Toen zijn we op zoek gegaan naar een stel hele grote kartonnen dozen om de schaal te vergroten. De gebouwen werden ineens drie, vier meter hoog. Al spelenderwijs is de voorstelling verder gegroeid. Het is allemaal heel organisch ontstaan; gewoon spelen met je verbeelding. In onze wereld werden die kartonnen dozen flatgebouwen, broodjes werden auto’s, een stokbrood werd een vliegtuig, bierblikjes werden hooligans en een los zwaailicht een politieauto. Een stroom van associaties. Net als bij onze latere voorstellingen De Grote Oorlog (2001) of Kamp (2005) hebben we het wiel zelf moeten uitvinden. We zijn maar gewoon begonnen met experimenteren. Af en toe was het echt een worsteling, want we hebben veel ideeën eruit moeten gooien. Je kunt wel van te voren allemaal grote plannen bedenken, maar pas wanneer je zo’n ding neerzet zie je of het echt werkt, of helemaal anders moet.’

‘In Heden Stad is het moeilijk om een detail te benoemen waar ik het meest trots op ben. We zijn erin geslaagd om een paar hele mooie sferen te maken. Het bouwwerk in combinatie met het lichtontwerp van Pauline Kalker, het geluidslandschap van Ruud van der Pluijm en natuurlijk het spel, vormt een hele rijke compositie met allemaal kleine nuances. Die verzameling dozen en vuilnisbakken – het is echt drie keer niks wat daar staat – zorgden ineens voor een magisch moment. Het werd echt een levende stad. Vooral de kleine vondsten bleken goed te werken, zoals een speelgoedmeisje op een fietsje dat plotseling in die chaos voorbij kwam rijden, begeleidt door een Japans tingelmelodietje. Zo’n kant-en-klaar stom ding op batterijen werkte heel geestig.’

‘Onlangs hebben we Heden Stad na tien jaar weer hernomen. We hebben lange weg afgelegd in onze stijl van objecttheater en beeldtaal, en zijn steeds zwaardere en complexere voorstellingen gaan maken. Maar hoe waren we ook alweer begonnen? Heden Stad is ontstaan vanuit woest enthousiasme en vrolijkheid. We wilden dat kinderlijke plezier hervinden. Terug naar onze dierbare eerste kind. Het was niet eenvoudig om de oude timing weer terug te vinden, want het voelde allemaal ontzettend langzaam! Maar heel geleidelijk hebben we de puzzel weer in elkaar gezet en onze rust hervonden. Het was weer magisch. De reprise van Heden Stad heeft er voor gezorgd dat we in ons nieuwe werk die eenvoud ook weer een kans willen geven.’

www.hotelmodern.nl

Beeldbouwers /// lichtontwerper Uri Rapaport

(Theater! nr. 1, jaargang 2010)

Lichtontwerper Uri Rapaport vertelt over zijn meest memorabele ontwerp

DANIËL BERTINA



‘Een van mijn meest bijzondere ontwerpen maakte ik voor Shakespeares A Midsummernight’s Dream,’ zegt lichtontwerper Uri Rapaport (Delft, 1959). Een voorstelling door De Paardenkathedraal, in regie van Dirk Tanghe. ‘Die voorstelling werd gemaakt in 2001 en ging een aantal jaren later in reprise. Heel bijzonder, enerzijds omdat het een fijne samenwerking was met Dirk Tanghe, anderzijds omdat kon ik werken met gigantisch veel suggestie en extreem kleurgebruik. Want A Midsummernight’s Dream is een extreem verhaal met drie extreme werelden waarin fantasie in overdaad aanwezig is. Dirk en ik hebben meer gesproken over de dramaturgische inhoud – wàt er gespeeld moet worden – dan over vorm. Het stuk draait om toveren. Denk aan Puck die in vijf seconden over de aarde kan vliegen, of Spoel de Wever die in een ezel wordt veranderd. In deze voorstelling werd alle fantasie in die toverwereld door het licht uitvergroot.’

‘Waar ik mee gestart ben is het uitgangspunt dat het licht bijna ‘pakbaar’ moest zijn. Ik heb veel gebruikgemaakt van een dunne nevel, waardoor élke tegen-lichtbundel scherp naar voren kwam. Hierdoor ontstond die fantasiesfeer. Als Puck opeens uit het niets moet opduiken, moet je een volstrekt zwarte wereld kunnen scheppen waaruit opeens iemand verschijnt en plotseling weer verdwijnt. Dat lukte met die nevel, vaak in combinatie met hele felle neon kleuren zoals blauw en roze. Dit had als doel om het perspectief te laten wegvallen of uit te vergroten, óf dan weer juist door een plotseling lichtcontrast extra diepte in het beeld te maken.
Een voorbeeld van zo’n scherpe overgang was toen Puck ingreep om Spoel de Wever te betoveren. Hij knipte met zijn vingers, en de hele boel werd stilgezet. Toen had je opeens zacht zijlicht, een streep wit licht daarvoor, en voor de rest extreem roze tegenlicht. Echt even een fel bombardement van dat roze licht, en dan – poef! – weer terug in de gewone wereld.’
‘Ik denk in licht. Toen de eerste lamp aanging wist ik meteen dat het goed zat met het ontwerp. De basis bestond uit veel zijlicht, veel tegenlicht, en veel toplicht. Qua opstelling leek het een soort kruising tussen klassieke dans en rock & roll.
Het enige decorstuk waren de kale metalen theatertrekken die we zelf meebrachten. Dat stelde het bos voor, maar ook dat kwam puur door het licht. We hadden enorm veel tegenlicht, en elke trek was beplakt met een dun strookje fluorescerend tape. Veel mensen dachten dat het een lazer was, of een enorme tl-buis of neonbuis – maar het bos werd geschapen door de suggestieve werking van het licht en het spel. In het begin, tijdens het bal, ‘walste’ het licht op en neer, ter inleiding van die massale dansscène. Al voordat je die zestien paren samen zag dansen, danste het licht voor hen uit. In de kritieken viel de naam van regisseur David Lynch een aantal keer in relatie tot het toneelbeeld. Dat klopt, want hij is een groot inspirator en ik ben een groot fan van zijn werk.’

‘Mijn werk bestaat uit pure techniek en pure creativiteit. Wat kunnen die lampen, en wat wil je ermee? De uitdaging is altijd om heldere, geloofwaardige keuzes te maken in je ontwerp. De grote fout is als je alles maar laat gebeuren. Je hebt voorstellingen die prachtig zijn op één peertje en je hebt voorstellingen die prachtig zijn op alleen maar voetlicht. Tegelijkertijd kunnen voorstellingen door dat ene peertje of dat ene stukje voetlicht ook volkomen verziekt worden. Er bestaan eigenlijk geen fouten – als maar je weloverwogen keuzes maakt.’