Schrijver Rob de Graaf over Geslacht

Het Parool / Kunst & Media (17-04-2009)

Het toneelstuk Geslacht van Rob de Graaf werd vijf jaar geleden door Dood Paard op de planken gebracht. Het Toneel Speelt herneemt het stuk in de Stadsschouwburg. ‘Alsof je kind op eigen benen leert staan.’

DANIËL BERTINA

“Toneelschrijvers in Nederland zijn als ijverige moeders, die zelf de kleren voor hun kinderen ontwerpen,” zegt schrijver Rob de Graaf (1952). “Ze zijn allang blij als het allemaal past en dat ze niet voor gek lopen. Laat staan dat een ander die kleren ooit kan aantrekken.” Zijn toneelstuk Geslacht (2004) – ooit geschreven voor Dood Paard – wordt opnieuw opgevoerd door Het Toneel Speelt, en beleeft zo een tweede première in de grote zaal van de Stadsschouwburg. Dit op grotere schaal hernemen van een modern Nederlands toneelstuk is zeer uitzonderlijk. “Ik ben er vreselijk nerveus over.”

Die nervositeit is merkwaardig. Rob de Graaf is een van de meest geroemde toneelschrijvers in het land. Hij was een van de oprichters van toneelgroep Nieuw West en schreef voor Dood Paard en Keesen&Co. In 2003 kreeg hij voor zijn gehele werk de Charlotte Köhler Prijs, ontving de Prosceniumprijs voor zijn bijdrage aan het Nederlandse toneel, en tweemaal de Taalunie Toneelschrijfprijs – respectievelijk voor zijn toneelstukken 2Skin (1996) en Vrede (2007). De Britse première van Vrede ligt in het vooruitzicht.

Daarnaast is De Graaf docent. Na een aantal jaar te zijn verbonden aan de Amsterdamse mimeopleiding geeft hij schrijfles aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht.

Hij werkt zelf grotendeels op gevoel, maar heeft door het lesgeven veel geleerd over het schrijven voor toneel. “Ik kan nu niet meer doen of ik naïef ben. Deels probeer je mensen te behoeden voor een al te erge ramp, tegelijkertijd probeer je ze hun eigen stem te laten verkennen. Maar als ik mijzelf teveel ‘doe dit, doe dat’ hoor zeggen word ik misselijk.”

De toneelschrijfcultuur in Nederland is klein – zeker in vergelijking met de imposante Britse schrijftraditie – maar de Nederlandse auteurs zijn wel zeer productief. Bijna de helft van het aanbod per theaterseizoen bestaat tegenwoordig uit nieuwe professionele stukken. Anders dan in Groot-Brittannië – waar er per jaar naar schatting 1500 nieuwe toneelteksten worden gepresenteerd en heropgevoerd – zijn in Nederland toneelteksten meestal voor en door een specifieke groep geschreven, geheel in eigen stijl. De rollen van toneelschrijver en -maker lopen vaak in elkaar over.

Intensieve samenwerking met de toneelgroep werkt inspirerend, vindt De Graaf: “Ik heb maar een beperkte verbeeldingskracht. Niets maakt me gelukkiger dan een aantal randvoorwaarden waaraan ik me moet houden – dat klinkt misschien een beetje prozaïsch. Maar vaak heb ik me gewoon aangepast aan de wensen van het ensemble. Dat schept de context van het stuk.” Deze specifieke aard van de Nederlandse toneelschrijfkunst heeft wel tot gevolg dat teksten na de première vrijwel nooit meer door een andere toneelgroep worden opgevoerd.

Dat geldt ook voor de meeste stukken die De Graaf voor Dood Paard heeft geschreven: experimentele collages van vervreemdende teksten. Toch kreeg hij op een zeker moment de ambitie om een keer een well-made play te maken. “Iets met een begin, midden en eind, en met uitgewerkte personages die minder op het lijf van de acteurs waren geschreven.” Dat werd Geslacht. Het stuk ging 12 februari 2004 in première en kreeg overwegend goede kritieken. Vooral de tekst werd geprezen.

Geslacht gaat over herinnering, verlangen en teleurstelling. Twee bevriende stellen (man-vrouw, man-man) proberen krampachtig hun midlife-crisis frustraties over de eigen eenzaamheid en consumptiedrang te onderdrukken. De twintig jaar jongere Chileense minnaar van een van hen lijkt al hun verlangens te belichamen – én te doorzien.

Het Toneel Speelt zocht naast bekender werk van Maria Goos of Herman Heijermans al geruime tijd een samenwerking met makers uit de avant-gardistische hoek. Ook toeval speelde een rol bij het tweede leven van Geslacht. “Ik denk dat het stuk gewoon is opgevallen,” zegt De Graaf nuchter. “Artistiek leider Ronald Klamer heeft Geslacht gezien, en voelde intuïtief de mogelijkheden voor een opvoering in de grote zaal. Zo hebben wij elkaar gevonden.”

De enscenering door Dood Paard was behoorlijk abstract en eigenzinnig; een van de personages werd zelfs gekruisigd, terwijl de tekst daar nergens naar verwijst. De bewerking van Het Toneel Speelt door regisseur Ger Thijs (1948) – zelfverklaard aanhanger van het realisme – wordt ongetwijfeld wat concreter. Leidt de visie van een regisseur wel eens tot ruzie? “De Nederlandse theaterpraktijk is niet erg hiërarchisch,” zegt De Graaf ontkennend. “Bij elke productie spelen meerdere krachten die samen de voorstelling tot stand brengen. De schrijver is daar één van. In de voorstelling zitten altijd wel elementen die niet mijn eerste keuze zouden zijn geweest. Er wordt wel veel overlegd.”

Thijs heeft de namen van drie personages in Geslacht veranderd. Zo heet het personage Kilo nu Speedo. De Graaf heeft geen bezwaar: “Dat is een nuance. Ik heb namen abstract gehouden omdat het stuk behoorlijk concreet is. De acteur die in de originele versie Kilo speelde was ook wat zwaarlijvig; die jongen die nu Speedo speelt is atletischer. Gelukkig zijn het wel namen van andere personages uit mijn werk.”

De samenwerking tussen Het Toneel Speelt en Rob de Graaf wordt ook na Geslacht doorgezet; er wordt al geschreven aan een nieuw stuk. “Dat hoorde bij het pakket,” grijnst De Graaf. “Ik vind het eng om er nu al iets over te vertellen. Vooralsnog is het nog niet een stuk voor de grote zaal, maar dat is uiteindelijk wél de bedoeling. Het is wel een luxe om met een vaste groep acteurs in gedachten te kunnen schrijven.”

Recentelijk schreef De Graaf dankzij een werkbeurs van het Fonds voor de Letteren ook een aantal ‘contextloze’ stukken – niet bedoeld voor een specifieke toneelgroep. Dit was een poging om het vrije schrijven te ervaren. Een aantal van deze teksten zijn gebundeld in Teksten voor theater (2008). Een van hen – Tsvetajeva, 1941 (2007) – wordt binnenkort opgevoerd door regisseur Paul Knieriem bij De Toneelschuur in Haarlem. “Ik ben natuurlijk reuze autonoom en vervuld van mijzelf. Toch vind ik het schrijven van een toneeltekst pas gerechtvaardigd wanneer het uiteindelijk tot een voorstelling komt.”

‘We beginnen glanzend en we eindigen dof,’ zegt het moegestreden personage Yokram aan het eind van Geslacht. Is dat de gedachte na afloop moet beklijven? “Die glans is ook maar een constructie van je herinnering tijdens het ouder worden,” zegt De Graaf. “Ik heb jaren in een commune gewoond. Langzamerhand dreven die eilandjes steeds meer uit elkaar. De grote veranderingen bleken onhaalbaar en het egocentrisme nam de overhand – een teleurstelling. Bij nader inzien was ons engagement ook erg ongericht – gedreven uit woningnood en armoede. De dingen die ik nu schrijf zou ik twintig jaar geleden niet hebben kunnen verzinnen. Je moet het zelf ooit gedacht en ervaren hebben.”

17 april is het zover: de stap naar de Stadsschouwburg. “Het is alsof je kind op eigen benen leert staan. Het is een machteloos gevoel,” geeft toneelschrijver Rob de Graaf toe. “In mijn gedachten voltrekken zich allemaal rampenscenario’s: doodse stilte op komisch bedoelde momenten, of dat de ontroering totaal uitblijft. Het is niet te voorspellen of het met een plons in het water valt. En het watergat van de Stadsschouwburg is dieper dan dat van Frascati.”