Het Parool / Kunst & Media (23 november 2010)
Sinds 2006 bestiert kunstenaar José Fernanda haar eigen galerie en atelier in de Jordaan. Ze woont er ook.
DANIËL BERTINA
“Ik heb me nooit thuis gevoeld in het galeriewereldje,” zegt kunstenaar José Fernanda (Nijmegen, 1950). “Er hangt vaak een sfeer waar ik me ongemakkelijk bij voel.” Vanuit haar eigen galerie vlak tegenover het Anne Frankhuis kijkt ze uit over het water van de Prinsengracht. Sinds 2006 is dit pand haar uitvalsbasis. “Ik heb nooit concessies willen doen om erbij te horen.”
Fernanda volgde haar opleiding aan de Hogeschool voor de Kunsten Arnhem, en trok twintig jaar geleden naar Amsterdam. Als kunstenaar vond ze het belangrijk om autonoom te blijven. “Het aanvragen van kunstsubsidies heb ik nooit aantrekkelijk gevonden,” zegt Fernanda – nog steeds gewapend met een zachte ‘g’. “Ik keek altijd met verbazing naar mijn klasgenoten en hun conceptuele kunst. Ze waren soms maanden bezig om die ingewikkelde aanvragen in te dienen. Ik hield het simpel. Ooit wilde ik een plaats waar ik op ambachtelijke wijze kon wonen, werken, exposeren en verkopen. Zonder tussenpersonen.”
Dat lukte. Vanaf 2006 is Galerie José Fernanda open. “Het is heel fijn om eindelijk ergens voet aan de grond te hebben. Het heeft me verrast hoe leuk het is. Toen ik nog geen galerie had wist ik nooit waar mijn werk bleef. Nu komen mensen binnen en kan ik over mijn werk praten. Daardoor ga ik erover nadenken, waardoor ik weer zin krijg om meer werk te maken.”
José Fernandas opvallend veelkleurige schilderijen, prenten en illustraties komen intuïtief tot stand. Op de doeken vloeien menselijke gezichten en lichamen – vaak van de zijkant afgebeeld –, dieren, planten en organische vormen in elkaar over. Soms cartoonesk en vervormd, zoals in de ingekleurde ets Circus (2010) waarin vanuit de vorm van een speelgoedbal een waaier van circusassociaties lijkt te groeien.
“Ik wil eerlijk zijn in wat ik laat zien, daarom is mijn werk figuratief en onmiddellijk herkenbaar. Je hoeft geen verstand van kunst te hebben om het te kunnen waarderen. Soms heb ik het idee dat abstracte kunst een uitvlucht is voor mensen die niet zo goed kunnen tekenen. Mijn werk gaat over de absurditeit van het bestaan, en over mededogen met onze idiote wereld. Daar is in onze tijd heel veel behoefte aan.”
In haar atelier pakt Fernanda een grote stapel a4-tjes met simpele potloodschetsen. “Ik verscheur er een heleboel en dan begint de plankenkoorts. Vaak is het schilderij in een paar dagen grotendeels klaar, maar dan begint het echte werk. Ik ga nog wekenlang met het beeld vechten. Net als Francis Bacon – één van mijn helden – wil ik alles op het doek mijn volle aandacht geven.”
“Ik ben op m’n hoede voor truttigheid; dat is altijd een risico als je figuratief werkt. Vroeger was mijn werk veel rauwer. Soms mis ik die onbevangenheid, maar je kunt nooit terug. Je krijgt ook nooit meer een kleinere schoenmaat.”
Er zijn wel meer kunstenaars die een eigen galerie ambiëren. “Ik gun dit iedere jonge kunstenaar. Maar het is me niet aan komen waaien,” vertelt Fernanda. “Ik heb altijd bijbaantjes gehad om in leven te kunnen blijven en heb er heel veel voor moeten laten. Veel mensen sparen voor een huisje in Frankrijk, of willen op vakantie. Ik niet. Ik ga bijna nooit op vakantie en heb geen andere hobby’s. Als ik werk ben ik gelukkig.”
“Toen mijn dochter op een gegeven moment óók naar de Roxy ging, hoefde voor mij dat hele uitgaansgebeuren ook niet meer. Ik wilde niet hoeven vragen om gezinskorting,” lacht Fernanda, en haalt haar schouders op. “Het is topsport. Als kunstenaar moet je in vorm blijven; je moet trainen en lenig blijven in je hoofd. Toen ik wel eens op vakantie ging kostte het weken om weer op gang te komen. Dat is het me gewoon niet waard.” Ze wijst naar buiten. “Mijn inspiratie is dit prachtige uitzicht. Dat is genoeg. Vanaf hier zie ik de wereld aan me voorbijtrekken.”