(Theater! nr. 1, jaargang 2010)
Lichtontwerper Uri Rapaport vertelt over zijn meest memorabele ontwerp
DANIËL BERTINA
‘Een van mijn meest bijzondere ontwerpen maakte ik voor Shakespeares A Midsummernight’s Dream,’ zegt lichtontwerper Uri Rapaport (Delft, 1959). Een voorstelling door De Paardenkathedraal, in regie van Dirk Tanghe. ‘Die voorstelling werd gemaakt in 2001 en ging een aantal jaren later in reprise. Heel bijzonder, enerzijds omdat het een fijne samenwerking was met Dirk Tanghe, anderzijds omdat kon ik werken met gigantisch veel suggestie en extreem kleurgebruik. Want A Midsummernight’s Dream is een extreem verhaal met drie extreme werelden waarin fantasie in overdaad aanwezig is. Dirk en ik hebben meer gesproken over de dramaturgische inhoud – wàt er gespeeld moet worden – dan over vorm. Het stuk draait om toveren. Denk aan Puck die in vijf seconden over de aarde kan vliegen, of Spoel de Wever die in een ezel wordt veranderd. In deze voorstelling werd alle fantasie in die toverwereld door het licht uitvergroot.’
‘Waar ik mee gestart ben is het uitgangspunt dat het licht bijna ‘pakbaar’ moest zijn. Ik heb veel gebruikgemaakt van een dunne nevel, waardoor élke tegen-lichtbundel scherp naar voren kwam. Hierdoor ontstond die fantasiesfeer. Als Puck opeens uit het niets moet opduiken, moet je een volstrekt zwarte wereld kunnen scheppen waaruit opeens iemand verschijnt en plotseling weer verdwijnt. Dat lukte met die nevel, vaak in combinatie met hele felle neon kleuren zoals blauw en roze. Dit had als doel om het perspectief te laten wegvallen of uit te vergroten, óf dan weer juist door een plotseling lichtcontrast extra diepte in het beeld te maken.
Een voorbeeld van zo’n scherpe overgang was toen Puck ingreep om Spoel de Wever te betoveren. Hij knipte met zijn vingers, en de hele boel werd stilgezet. Toen had je opeens zacht zijlicht, een streep wit licht daarvoor, en voor de rest extreem roze tegenlicht. Echt even een fel bombardement van dat roze licht, en dan – poef! – weer terug in de gewone wereld.’
‘Ik denk in licht. Toen de eerste lamp aanging wist ik meteen dat het goed zat met het ontwerp. De basis bestond uit veel zijlicht, veel tegenlicht, en veel toplicht. Qua opstelling leek het een soort kruising tussen klassieke dans en rock & roll.
Het enige decorstuk waren de kale metalen theatertrekken die we zelf meebrachten. Dat stelde het bos voor, maar ook dat kwam puur door het licht. We hadden enorm veel tegenlicht, en elke trek was beplakt met een dun strookje fluorescerend tape. Veel mensen dachten dat het een lazer was, of een enorme tl-buis of neonbuis – maar het bos werd geschapen door de suggestieve werking van het licht en het spel. In het begin, tijdens het bal, ‘walste’ het licht op en neer, ter inleiding van die massale dansscène. Al voordat je die zestien paren samen zag dansen, danste het licht voor hen uit. In de kritieken viel de naam van regisseur David Lynch een aantal keer in relatie tot het toneelbeeld. Dat klopt, want hij is een groot inspirator en ik ben een groot fan van zijn werk.’
‘Mijn werk bestaat uit pure techniek en pure creativiteit. Wat kunnen die lampen, en wat wil je ermee? De uitdaging is altijd om heldere, geloofwaardige keuzes te maken in je ontwerp. De grote fout is als je alles maar laat gebeuren. Je hebt voorstellingen die prachtig zijn op één peertje en je hebt voorstellingen die prachtig zijn op alleen maar voetlicht. Tegelijkertijd kunnen voorstellingen door dat ene peertje of dat ene stukje voetlicht ook volkomen verziekt worden. Er bestaan eigenlijk geen fouten – als maar je weloverwogen keuzes maakt.’