(Theater!, jaargang 2 / 2011, nr. 1)
Videokunstenaar en theatermaker Peter Missotten over zijn meest memorabele ontwerp
DANIËL BERTINA
‘Ik heb een haat-liefdeverhouding met video op het toneel,’ zegt Peter Missotten (1963). ‘Video is soms niet meer dan opsmuk en daar heb ik een bloedhekel aan. Maar vorig jaar maakte ik de theatervoorstelling De Indringer, een eenakter van Maurice Maeterlinck uit 1890. Dat was mijn laatste grotezaalproductie bij Het Toneelhuis in Antwerpen, met een heel ingrijpende rol voor video.’
‘De Indringer is een van mijn favoriete stukken en misschien wel mijn beste voorstelling. Daarbij heb ik de oorspronkelijke burgerlijke setting van het stuk grondig omgegooid. Onze voorstelling toont een soort rondreizende kermisfamilie die als bijverdienste in een bos vol kerstbomen orchideeën kweekt. Dat klinkt raar, en dat was het ook. Ik bouwde een plastic niemandsland van kerstbomen, met daarin mensen die daar nét iets te lang gewoond hebben, nét iets te weinig andere mensen zijn tegengekomen, en zich daardoor nogal vreemd gedragen. De acteurs keken met een stalen blik de zaal in: ‘Horen we iemand aankomen? Nee, nee, we horen niemand aankomen. Er is hier helemaal niemand.’ Dat gigantische ontkennen van het feit dat er een hele zaal vol mensen zit, vond ik een fijne gedachte.’
‘Het gebruik van video was deels een praktische overweging. Ik wilde per se met performer Joost Maaskant werken, maar hij was verhinderd tijdens de speelperiode. En ik wilde ook iets wilde doen met Marc Vanrunxt, een choreograaf en danser. Maar Marc is al iets ouder en heeft het een beetje gehad met het spelen van al die voorstellingen. Geen probleem, we maakten een video. Als een soort indringers in het decor werden Vanrunxt en Maaskant levensgroot achterop het toneel geprojecteerd. Ze waren aanwezig zonder aanwezig te zijn. Tegelijkertijd had ik een plastic zeil onder het brandscherm gespannen, schuin omhoog, tot op het derde balkon. En op dat zeil boven het publiek projecteerden we de voetstapjes van mensen die er als het ware op rondliepen. Alsof engelen neerdaalden en op ons mensen neerkeken. Allemaal indringers van alle kanten, de hele voorstelling lang.’
‘Er doen zich veel problemen voor als je video op de scène gebruikt. De close-up projectie wint het altijd van de live aanwezigheid. Soms lijken de acteurs bijna rekwisieten in hun eigen voorstelling. Het is erg verleidelijk om video te gebruiken voor dingen die te ingewikkeld zijn voor op het toneel. Daarom zochten we naar een theatertaal voor video, in plaats van een filmtaal te hanteren voor theater. Ik probeerde nieuwe virtuele theaterruimtes te maken met daarin virtuele mensen, levensgroot geprojecteerd. In De Indringer gebruikte ik video om afwezigheid zichtbaar te maken. Of beter gezegd, het problematiseren van de aanwezigheid. Dat het publiek zich gaat afvragen: zijn die mensen die ik daar op het toneel zie wel echt? En is wat zie wel echt?’
‘Bij de première kwam Marc Vanrunxt bij het applaus even meegroeten, gekleed in hetzelfde kostuumpje als op de video. Driekwart van de zaal was ervan overtuigd dat Marc echt in de voorstelling had gestaan. Als je daar meer dan drie seconden over nadenkt, weet je dat het niet kan. Maar de mens is er niet op gemaakt om het verschil te zien tussen de virtuele en de echte werkelijkheid. Terwijl we in deze tijd van massamedia die vaardigheid heel erg nodig hebben. Ik denk dat theater een cruciale rol kan spelen om dat vermogen te ontwikkelen. Theater is het extreme hier en nu, en schept steeds weer een nieuwe werkelijkheid.’