‘Critici moeten beter leren speuren naar nieuw theatertalent’
Daniël Bertina schreef voor Huisvlijt #17 – Een met zekere onregelmatigheid verschijnend magazine van Productiehuis Brabant – een stuk over kunstkritiek en geven & nemen (het thema van deze editie van het magazine). Lees hieronder wat de criticus aan een maker kan geven en wat hij neemt. Zijn zijn recensies voor een maker (on)gewenste cadeautjes?
Eigenlijk is het een onmogelijke job: theater maken. Wekenlang zweten de acteurs de repetitievloer onder, de regisseur werkt zichzelf richting hartaanval en cafeïne overdosis om al die losse scènes aan elkaar te monteren, de zakelijk leider en productieassistenten hebben koortsdromen over de wel zeer krappe begroting, de magere voorverkoop, geklooi met de publiciteit, terwijl de drammerige zaalprogrammeurs hen in de nek hijgen. De technici houden het hoofd koel en draaien nog een shagje, terwijl het bestuur zich vertwijfeld achter de oren krabt. En uiteindelijk krijgen ze het toch weer voor elkaar; ondanks alles wordt de premièredatum gehaald!
Theatermakers geven hun voorstelling aan het publiek. En daar zit ook de criticus die deze voorstelling aanneemt en via de kritiek weer doorgeeft aan de lezers. Waar de woordlengte het toelaat geeft de criticus ook nog feedback aan de theatermakers; commentaar dat wellicht weer zijn weg zal terugvinden naar het toneel. De theaterwereld bestaat door deze subtiele balans van geven en nemen.
Maar ook deze criticus zit in een lastige positie. Hij staat niet te trappelen om al dat theatrale bloed, zweet en tranenwerk neer te sabelen – soms in amper 400 woorden. Denk eens aan die arme mensen, die schrijven voor de papieren krant met haar dwingende deadlines en briesende eindredactie. Zij zijn zich zeer bewust van de beperkingen. Soms hebben deze tragische figuren niet meer dan een paar uur de tijd om na afloop van de voorstelling naar huis te snellen en chocola te maken van iets wat zich, zoals alle goede kunst betaamt, soms vreselijk lastig laat interpreteren. ‘Wàt heb ik eigenlijk gezien?’ is een vraag die menig criticus zichzelf in diepe, nachtelijke wanhoop heeft gesteld, om vervolgens na het nodige pijnlijke schrapwerk schoorvoetend een acceptabel stukje richting redactie te mailen. Soms met het schaamrood op de kaken. Want kun je met zo weinig woorden eigenlijk wel recht doen aan een voorstelling? En hééft de theatermaker, die zo z’n best heeft gedaan, daar dan ook nog iets aan?
Waar de theatermaker eigenlijk maar één missie heeft – een goede voorstelling neerzetten – heeft de theatercriticus de rol van doorgeefluik tussen de maker en het publiek. De criticus moet constant een vertalende hink-stap-sprong maken. Dat is een schizofrene situatie. Je moet proberen te begrijpen en uit te leggen wat je gezien hebt, hoe het is opgebouwd, of het verwijst naar eerder werk en waar het je nog meer aan doet denken, wat daar dan interessant aan is, of waarom dat nu juist niet lukt of overtuigt. En pas aan het einde van al dat gepuzzel rest er de allermoeilijkste vraag: ‘Wat vònd ik er eigenlijk van?’. Tegelijkertijd moet je die chaos van informatie zo opschrijven dat de lezer – van leek tot freak – er iets van zal begrijpen. Daarbij maakt het een wereld van verschil of je schrijft voor een dagblad, een wekelijks magazine, vakblad of website.
Elke keer als ik aan een nieuw stukje begin, moet ik even denken aan een prachtige uitspraak van de gevreesde Australische kunstcriticus Robert Hughes. Ik parafraseer: ‘Een criticus heeft eigenlijk maar twee gedachten. Hoe begin ik mijn stukje? En hoe knoop ik een einde aan die son of a bitch?’.
Gelukkig behelst de hedendaagse theaterkritiek veel meer dan de slinkende recensies op de pagina’s in onze papieren kranten doen vermoeden. De kritiek heeft zich ontwikkeld tot een veelkoppig monster. Dankzij de mogelijkheden van de communicatierevolutie met haar meningentsunami van weblogs en sociale media, waar allerlei ‘experts’ hun gedachten kunnen spuien. Ook over theater.
Juist in deze kakofonie van losse kreten, min of meer gefundeerde meningen, opinies, geschreeuw, gebash en gescheld die het internet rijk is, heeft de criticus nog steeds een bijzondere gidsfunctie. Wij zijn van het overzicht, de verbanden en de duiding. Op het web is het nu, zelfs voor de tragische digibeet, heel eenvoudig om met links directe verbanden te leggen tussen het werk, foto’s, artikelen, websites en video’s van andere makers. Zo biedt het internet heel veel mogelijkheden om een voorstelling in te pakken in een grotere context.
De criticus krijgt zo in toenemende mate, naast de vertrouwde rol van kritische kijker, ook de functie van tipgever die vanuit zijn ervaring en expertise het kaf van het koren kan scheiden, of nieuw talent kan ‘ontdekken’. Dat gebeurt nog veel te weinig. Ik denk dat velen zich nog te weinig realiseren dat zij een steeds grotere rol kunnen spelen bij het introduceren van nieuwe makers.
Mede dankzij het democratiseringseffect van het internet kunnen theatermakers van buiten het professionele theaterbastion hun werk nét zo gemakkelijk onder aandacht brengen als de Grote Clubs. Wij critici moeten beter leren speuren naar dit nieuwe theatertalent. De eerlijkheid gebied me te zeggen dat in het hectische bestaan der freelancers dat speurwerk soms veel meer inzet, tijd en moeite kost dan het fietsen naar de stadsschouwburg. Het is heel verleidelijk om terug te vallen op de bekende groepen. Critici mogen wel wat meer de rol van theaterjager en -verzamelaar spelen.
Dat is geen straf. Eén van de allerleukste dingen van het vak is om met een mooie kritiek iets terug te kunnen geven aan talentvolle makers, die met een prachtige voorstelling een cynische kijker tot in de ziel hebben geraakt. In die gevallen is de kritiek ook echt een cadeau en kun je een behoorlijke invloed hebben. Dat is een grote verantwoordelijkheid. Een paar enthousiaste recensies kunnen bij beginnende theatermakers nét voor die aanmoediging zorgen die het verschil maakt tussen doorgaan of stoppen. Een moloch als Toneelgroep Amsterdam haalt (wellicht?) de schouders op bij een vilein stukje, maar als de debuutvoorstelling van een beginnende theatermaker gelijk wordt afgeslacht lijkt me dat een drama.
Wanneer verdient een theatermaker de ‘gift’ van een lovende kritiek? Dat is een lastige vraag. Het is altijd weer een zoektocht om met een kritiek recht te doen – wat dat dan ook mag betekenen – aan wat je die avond hebt gezien. De mate van ervaring of professionaliteit is niet zo relevant. Als het je raakt, dan raakt het je. Theater is een serieuze zaak en daarom denk ik niet dat je op de lange termijn een beginnende theatermaker helpt door een matige voorstelling milde, ontzettend aanmoedigende en constructieve feedback te geven.
Het risico ligt op de loer dat je door de knieën gaat of vanuit een soort misplaatste arrogantie die theatermakers even de les gaat lezen. Het is niet de bedoeling om de dramaturg uit te hangen. Daar zijn dramaturgen voor. Uiteindelijk sta je als criticus toch aan de kant van het publiek.
Download hier de Huisvlijt! Of neem een gratis abonnement.