Fascinatie voor het licht in de stad /// Interview Daniel Bodner

Het Parool / Kunst & Media (15 januari 2011)

De Amerikaanse schilder Daniel Bodner exposeert bij Galerie Roger Katwijk. Met The burden of light toont hij de vervreemdende lichtval in de straten van Manhattan, en de Amsterdamse binnenstad.

DANIËL BERTINA

“Het is nogal een poëtische titel, The burden of light: de beladenheid van licht,” grijnst schilder Daniël Bodner (Milwaukee, 1963). In Galerie Roger Katwijk in de Lange Leidsedwarsstraat vertelt hij over zijn nieuwe tentoonstelling. “Ik ben gefascineerd door de manier waarop licht, zowel in de schilderkunst als in het dagelijkse leven, de wereld afbakent en vorm geeft. In mijn schilderijen probeer ik het licht in het beeld te laten branden.”

De tientallen schilderijen in The burden of light tonen de straatlandschappen – of ‘cityscapes’ – van Bodners twee woon- en werkplekken. Het zijn straattaferelen in de buurt van zijn studio in The Bowery (een straat in zuid Manhattan) en nachtelijke scènes op de Nieuwendijk, een steenworp afstand van zijn Amsterdamse atelier. Allemaal tonen ze een vervreemdend gebruik van licht. Van het verblindende, kille daglicht naar de kunstmatige, surreële lichten van de stad bij nacht. De expositie is tot en met 5 februari te bezoeken.

In de vroege jaren tachtig verhuisde Bodner naar New York, stortte zich in de kunstscene en werkte voor verschillende galeries en het Guggenheim Museum. Toch kwam zijn doorbraak via Europa. In 1990 belandde hij in Amsterdam, en bleef hier vijftien jaar wonen. Via Aschenbach Gallery werd zijn werk tentoongesteld op Art Cologne, en kort daarop ontmoette hij galeriehouder Roy Boyd. In diens galerie in Chicago hield Bodner zijn eerste soloshow op Amerikaanse bodem. Sinds 2005 pendelt hij op en neer tussen Manhattan en Amsterdam.

“In mijn Amsterdamse jaren zat ik nogal vast in mijn hoofd, en was ik veel bezig met psychologie. Ik maakte veel ruige, abstracte beelden van naakte figuren met een grofkorrelige structuur. Dat was mijn metafoor voor het menselijke bestaan van verval en verwoesting.”

Het werk in The burden of light is aanzienlijk minder ruw en de straattaferelen zijn realistischer. Een gezette man in een blauw overheid komt op meerdere doeken voor. Hij kijkt besluiteloos en afwachtend rond met zijn jasje over zijn arm, terwijl mensen stoïcijns langs hem heen snellen. Het beklemmend felle zonlicht houdt hem in scherpe banen op het trottoir gevangen.

“Deze serie gaat over de isolatie en eenzaamheid van het leven in de stad. Ik laat zien hoe licht het beeld kan vervormen of verblinden, zoals wanneer je te lang in de zon kijkt. Wat door het licht wordt gevangen wordt bijna verblind, en wat niet wordt beschenen blijft donker en vormeloos. Er wordt wel eens gezegd dat in mijn cityscapes het typische Hollandse licht is terug te zien. Dat is niet bewust gedaan, maar ik heb veel bewondering voor het werk van Jozef Israëls en George Hendrik Breitner.”

Door de globalisering is er steeds minder verschil tussen steden zoals New York, Londen, Parijs of Amsterdam. “Je ziet overal dezelfde winkels, de mensen gaan hetzelfde gekleed, en je voelt dat er iets verloren is gegaan. Dat is tragisch, maar wél een uitdaging voor kunstenaars. De creatieve geest moet veel harder werken om unieke verschillen te ontdekken.”

De eerste dag terug in New York liep hij een oude vriend tegen het lijf, fotograaf Bill Jacobson. “Zijn werk opende een nieuwe deur in mijn hoofd. Zijn foto’s van de New Yorkse straten waren zo prachtig dat ik gelijk ben gaan schetsen.” Vanuit de ramen van zijn studio’s in Amsterdam en New York maakte Bodner honderden foto’s als voorstudie, die hij digitaal bewerkte en samenvoegde tot nieuwe beelden als basis voor zijn cityscapes. “Photoshop was mijn schetsboek.”

Bodner denkt niet dat fotografie ooit de schilderkunst zal verdrijven. “Schilderen is een essentieel deel van de menselijke natuur. Van kleine kinderen die met hun eten kliederen, tot holbewoners die op de muren van hun grotten tekenden – de mens heeft altijd de drang gehad om ideeën zichtbaar te maken, en zich in beelden uit te drukken. Schilderen blijft een unieke vorm van expressie.”

www.danielbodner.comwww.galerlierogerkatwijk.nl

Daniel Bodner. The Burden of Light. Galeri Roger Katwijk, Lange Leidsedwarsstraat 198-200. T/m 5 feburari.

Geven en nemen, en de rol van de theatercriticus

‘Critici moeten beter leren speuren naar nieuw theatertalent’

Daniël Bertina schreef voor Huisvlijt #17 – Een met zekere onregelmatigheid verschijnend magazine van Productiehuis Brabant – een stuk over kunstkritiek en geven & nemen (het thema van deze editie van het magazine). Lees hieronder wat de criticus aan een maker kan geven en wat hij neemt. Zijn zijn recensies voor een maker (on)gewenste cadeautjes?

Eigenlijk is het een onmogelijke job: theater maken. Wekenlang zweten de acteurs de repetitievloer onder, de regisseur werkt zichzelf richting hartaanval en cafeïne overdosis om al die losse scènes aan elkaar te monteren, de zakelijk leider en productieassistenten hebben koortsdromen over de wel zeer krappe begroting, de magere voorverkoop, geklooi met de publiciteit, terwijl de drammerige zaalprogrammeurs hen in de nek hijgen. De technici houden het hoofd koel en draaien nog een shagje, terwijl het bestuur zich vertwijfeld achter de oren krabt. En uiteindelijk krijgen ze het toch weer voor elkaar; ondanks alles wordt de premièredatum gehaald!

Theatermakers geven hun voorstelling aan het publiek. En daar zit ook de criticus die deze voorstelling aanneemt en via de kritiek weer doorgeeft aan de lezers. Waar de woordlengte het toelaat geeft de criticus ook nog feedback aan de theatermakers; commentaar dat wellicht weer zijn weg zal terugvinden naar het toneel. De theaterwereld bestaat door deze subtiele balans van geven en nemen.

Maar ook deze criticus zit in een lastige positie. Hij staat niet te trappelen om al dat theatrale bloed, zweet en tranenwerk neer te sabelen – soms in amper 400 woorden. Denk eens aan die arme mensen, die schrijven voor de papieren krant met haar dwingende deadlines en briesende eindredactie. Zij zijn zich zeer bewust van de beperkingen. Soms hebben deze tragische figuren niet meer dan een paar uur de tijd om na afloop van de voorstelling naar huis te snellen en chocola te maken van iets wat zich, zoals alle goede kunst betaamt, soms vreselijk lastig laat interpreteren. ‘Wàt heb ik eigenlijk gezien?’ is een vraag die menig criticus zichzelf in diepe, nachtelijke wanhoop heeft gesteld, om vervolgens na het nodige pijnlijke schrapwerk schoorvoetend een acceptabel stukje richting redactie te mailen. Soms met het schaamrood op de kaken. Want kun je met zo weinig woorden eigenlijk wel recht doen aan een voorstelling? En hééft de theatermaker, die zo z’n best heeft gedaan, daar dan ook nog iets aan?

Waar de theatermaker eigenlijk maar één missie heeft – een goede voorstelling neerzetten – heeft de theatercriticus de rol van doorgeefluik tussen de maker en het publiek. De criticus moet constant een vertalende hink-stap-sprong maken. Dat is een schizofrene situatie. Je moet proberen te begrijpen en uit te leggen wat je gezien hebt, hoe het is opgebouwd, of het verwijst naar eerder werk en waar het je nog meer aan doet denken, wat daar dan interessant aan is, of waarom dat nu juist niet lukt of overtuigt. En pas aan het einde van al dat gepuzzel rest er de allermoeilijkste vraag: ‘Wat vònd ik er eigenlijk van?’. Tegelijkertijd moet je die chaos van informatie zo opschrijven dat de lezer – van leek tot freak – er iets van zal begrijpen. Daarbij maakt het een wereld van verschil of je schrijft voor een dagblad, een wekelijks magazine, vakblad of website.

Elke keer als ik aan een nieuw stukje begin, moet ik even denken aan een prachtige uitspraak van de gevreesde Australische kunstcriticus Robert Hughes. Ik parafraseer: ‘Een criticus heeft eigenlijk maar twee gedachten. Hoe begin ik mijn stukje? En hoe knoop ik een einde aan die son of a bitch?’.

Gelukkig behelst de hedendaagse theaterkritiek veel meer dan de slinkende recensies op de pagina’s in onze papieren kranten doen vermoeden. De kritiek heeft zich ontwikkeld tot een veelkoppig monster. Dankzij de mogelijkheden van de communicatierevolutie met haar meningentsunami van weblogs en sociale media, waar allerlei ‘experts’ hun gedachten kunnen spuien. Ook over theater.

Juist in deze kakofonie van losse kreten, min of meer gefundeerde meningen, opinies, geschreeuw, gebash en gescheld die het internet rijk is, heeft de criticus nog steeds een bijzondere gidsfunctie. Wij zijn van het overzicht, de verbanden en de duiding. Op het web is het nu, zelfs voor de tragische digibeet, heel eenvoudig om met links directe verbanden te leggen tussen het werk, foto’s, artikelen, websites en video’s van andere makers. Zo biedt het internet heel veel mogelijkheden om een voorstelling in te pakken in een grotere context.

De criticus krijgt zo in toenemende mate, naast de vertrouwde rol van kritische kijker, ook de functie van tipgever die vanuit zijn ervaring en expertise het kaf van het koren kan scheiden, of nieuw talent kan ‘ontdekken’. Dat gebeurt nog veel te weinig. Ik denk dat velen zich nog te weinig realiseren dat zij een steeds grotere rol kunnen spelen bij het introduceren van nieuwe makers.

Mede dankzij het democratiseringseffect van het internet kunnen theatermakers van buiten het professionele theaterbastion hun werk nét zo gemakkelijk onder aandacht brengen als de Grote Clubs. Wij critici moeten beter leren speuren naar dit nieuwe theatertalent. De eerlijkheid gebied me te zeggen dat in het hectische bestaan der freelancers dat speurwerk soms veel meer inzet, tijd en moeite kost dan het fietsen naar de stadsschouwburg. Het is heel verleidelijk om terug te vallen op de bekende groepen. Critici mogen wel wat meer de rol van theaterjager en -verzamelaar spelen.

Dat is geen straf. Eén van de allerleukste dingen van het vak is om met een mooie kritiek iets terug te kunnen geven aan talentvolle makers, die met een prachtige voorstelling een cynische kijker tot in de ziel hebben geraakt. In die gevallen is de kritiek ook echt een cadeau en kun je een behoorlijke invloed hebben. Dat is een grote verantwoordelijkheid. Een paar enthousiaste recensies kunnen bij beginnende theatermakers nét voor die aanmoediging zorgen die het verschil maakt tussen doorgaan of stoppen. Een moloch als Toneelgroep Amsterdam haalt (wellicht?) de schouders op bij een vilein stukje, maar als de debuutvoorstelling van een beginnende theatermaker gelijk wordt afgeslacht lijkt me dat een drama.

Wanneer verdient een theatermaker de ‘gift’ van een lovende kritiek? Dat is een lastige vraag. Het is altijd weer een zoektocht om met een kritiek recht te doen – wat dat dan ook mag betekenen – aan wat je die avond hebt gezien. De mate van ervaring of professionaliteit is niet zo relevant. Als het je raakt, dan raakt het je. Theater is een serieuze zaak en daarom denk ik niet dat je op de lange termijn een beginnende theatermaker helpt door een matige voorstelling milde, ontzettend aanmoedigende en constructieve feedback te geven.

Het risico ligt op de loer dat je door de knieën gaat of vanuit een soort misplaatste arrogantie die theatermakers even de les gaat lezen. Het is niet de bedoeling om de dramaturg uit te hangen. Daar zijn dramaturgen voor. Uiteindelijk sta je als criticus toch aan de kant van het publiek.

Download hier de Huisvlijt! Of neem een gratis abonnement.

De sfeer van een rokerige nachtclub /// interview Sven Ratzke

Het Parool / Kunst & Media (6 januari 2011)

De flamboyante cabaretier Sven Ratzke is gastheer van DeLaMar Late Night, een show waarin hij optreedt met gasten uit de podiumkunsten.

DANIËL BERTINA

Als een pauw komt Sven Ratzke het podium van het Bimhuis opstruinen. Drie nietsvermoedende bejaarde mannen op de eerste rij worden vol op de mond gezoend – overigens zonder protest. Ratzke zwalkt zingend over de bühne, gestoken een strak jasje met schoudervullingen, hoge hakschoenen en een hoed met belachelijk grote verenpluim – die hij bij het tweede nummer, het rauwe bluesy Deutsches sexappeal achteloos wegsmijt. Met zwierige armzwaaien en kronkelende handgebaartjes dirigeert hij het publiek, terwijl zijn strakke band een eigenzinnige combinatie speelt van glamrock, soul, cabaret, blues, jazz, reggae en schlager. Er ontstaat een rokerige nachtclubsfeer.

De half Duitse, half Nederlandse entertainer Sven Ratzke (1977) is vanaf de eerste week van januari elke zaterdagavond de gastheer bij DeLaMar Late Night: een nachtelijk theaterprogramma in het DeLaMar Theater. Elke week ontvangt Ratzke hier bijzondere artiesten uit de podiumkunsten, en geeft een optreden. In het Bimhuis gaf hij een voorproefje.

“Het wordt een latenightshow in nachtclubsetting met mij als rode draad – net zoals de rol die ik speelde in de musical Cabaret,” vertelt Ratzke de volgende dag. “Ik ontvang speciale gasten, van underground tot mainstream, en samen geven we een spontane show weg. Elke avond totaal anders. De cast van La cage aux folles, Ellen ten Damme, Wouter Hamel en Simone Kleinsma zullen de revue passeren. Maar ik wil maar één grote naam per keer – anders kan ik al die ego’s niet aan.”

Podiumbeest Ratzke had een vaste stek in de Berlijnse nachtclub Bar jeder Vernuft en op het Edinburgh Fringe Festival, waar bij eerder vergelijkbare late night shows presenteerde. Daarnaast toert hij door Europa met zijn soloshow dEBUT.

“Nachtclubs zijn fascinerende, magische plaatsen waar alles mogelijk is en stijlen in elkaar overvloeien. Ik had al langer het idee om zoiets ook in Amsterdam op te zetten. Op theatergebied is hier na elf uur ’s avonds niets meer te beleven.” Fons Bruins, directeur van DeLaMar, had daar wel oren naar Ratzkes plan. Tot en met april neemt Ratzke de DeLaMar Late Night voor zijn rekening. Daarna neemt iemand anders het over.

Ratzke debuteerde in 1999 op Theaterfestival Boulevard in Den Bosch. “Sindsdien speel ik honderd voorstellingen per jaar. Het klinkt misschien arrogant, maar als kind was het meteen al duidelijk dat ik de bühne op zou gaan. Du kannst alles sein is mijn credo. Ik laat me door niemand vertellen dat iets écht niet kan. Als het publiek met je meegaat, dan kan alles.”

Terug naar het Bimhuis. Ratkzes flamboyante podiumpersonage lijkt een liedfeskind van David Bowie en de Britse komiek Eddie Izzard – vergelijkbare heteroseksuele huisvaders die zich op het podium hullen in verwarrend androgyne glitteroutfits, hoge hakken en dragqueenmake-up. Zijn zang danst van scheurende blues naar deathgrunt, jazzy scatzang en jaren tachtig hardrockgegil. I put a spell on you van Screamin’ Jay Hawkins gaat over in een bizarre en geestige collage van oneliners van Britney Spears, Meat Loaf, Hot Chocolate, The Human League en Mariah Carey. Klassiekers van Tom Jones en Joy Division komen totaal verbasterd voorbij. Allemaal auf Deutsch.

In de conferences spreekt Ratzke een mengelmoes van vreemde Duitse dialecten, Engels met vet Duits accent. Sarcastische terzijdes komen in het Nederlands. Er wordt hard gelachen wanneer hij op vileine manier, naast de toeschouwers op de eerste rij, ook het Bimhuis als bastion van de experimentele freejazz in de zeik neemt. “Op dit podium hebben àl die jazzlegendes gestaan. Zoals…” Hij mompelt een aantal onverstaanbare Amerikaanse namen. Ratzke, hitsig kreunend: “Ik wil naakt over het podium rollen, zodat al hun lichaamssappen aan me blijven kleven.”

www.sven-ratzke.de / www.delamar.nl

‘Onze obsessie met perfectie’ /// kunstmanifestatie Niet Normaal

Plein Primair (15-01-2010)

In de Amsterdamse Beurs van Berlage staat Niet Normaal: een gigantische kunstmanifestatie over de kracht van diversiteit. Wat is normaal en wie bepaalt dat? Cultuurjournalist Daniël Bertina nam voor Plein Primair een voorproefje.

 

Een beeld: een slungelige, studentikoos ogende jongen met bril is van de zijkant gefilmd. Plotseling krijgt hij met volle kracht iets tegen zijn achterhoofd gesmeten. Een haarborstel? Bij de botsing knikt zijn hoofd even naar voren, hij mompelt: “borstel”. In een steeds hoger tempo worden allerlei alledaagse gebruiksvoorwerpen naar zijn hoofd geslingerd. Bij impact probeert hij te benoemen welke het zijn: “Hamer, stoel, weet ik niet, stofzuiger, weet ik niet, krukje, emmer.” Doordat hij het met een totale gelatenheid en acceptatie over zich heen laat komen, werkt de situatie heel komisch en vervreemdend. Waarom laat hij dit gebeuren?

Dit videokunstwerk – met de onmogelijke titel Eighteen Copper Guardians in Shao-Lin Temple and Penetration: The Perspective (2001) – is een van de meer dan tachtig kunstwerken die te zien is in de tentoonstelling Niet Normaal in de Beurs van Berlage te Amsterdam. Met dit simpele maar effectieve werk – een komische overdrijving van een boeddhistisch inwijdingsritueel – stelt de Taiwanese kunstenaar Tsui Kuang-Yu vragen bij vernederingen die mensen willen – of moeten – doorstaan om geaccepteerd te worden, in een kloosterorde of in de samenleving.

Niet Normaal is een bijzondere, langdurige kunstmanifestatie met een bevlogen thema: Wat is normaal, wie bepaalt dat, en hoe anders mag de ander zijn? ‘Normaal’ gedrag en het conformeren aan gezag wordt vaak beloond in de samenleving. Ook op school, waar testscores en vage leerdoelen vaak ‘de norm’ lijken te bepalen. De tentoonstelling is de moeite waard voor iedereen die in het onderwijs werkt, omdat Niet Normaal juist de kracht en creativiteit toont van de tegendraadsheid, diversiteit en het durven afwijken van de norm. De kunstwerken sporen aan tot kritisch nadenken. Zeker wanneer blijkt dat ‘de norm’ onduidelijk, hypocriet, of angstaanjagend is – zoals veel kunstenaars op geestige wijze laten zien.

Een vuistdikke catalogus bevat essays over het thema en uitgebreide toelichtingen bij de kunstwerken. Er is ook een randprogramma met lezingen, films en debatten te bezoeken. Opvallend aan de tentoonstelling is zowel de grote schaal en lange duur, en de uiteenlopende vormen van kunst die worden getoond: van videokunst naar installaties, schilderijen, fotografie en objectkunst. Sommige kunstenaars maken gebruik van goedkoop effectbejag, zoals Thomas Hirshhorn met zijn onsmakelijke close-up foto’s van allerlei afgrijselijke lichamelijke mutaties en vergroeiingen. Maar er is veel interessants te zien.

Vrolijk ontregelend is Psalms (1997) van kunstenaar Donald Rodney. Een lege rolstoel, voorzien van een aandrijvingmechaniekje en sensoren, rolt op eigen beweging langzaam door de expositieruimte, en lijkt af en toe te parkeren voor een willekeurige bezoeker. Rodney maakte dit werk nadat hij gewond was geraakt bij een ongeluk, en daardoor niet in staat was de opening van zijn eigen tentoonstelling te bezoeken. De autonome rolstoel verving toen de kunstenaar. Want waarom zou een kunstenaar eigenlijk in persoon tekst en uitleg moeten geven bij zijn werk? Is het werk zelf niet sprekend genoeg? Een ‘echte’ rolstoelbezoeker van Niet Normaal lijkt overigens minder gecharmeerd te zijn van Rodneys werk: de robotrolstoel belemmert hem een paar keer de weg.

Cradle to Grave (2003) is enger. Deze installatie van het gelegenheidsproject Pharmacopoeia, toont in een enorme glazen vitrine ál de geneesmiddelen die een normale, gemiddelde Nederlandse man en vrouw in hun leven gebruiken. 14000 pillen liggen in op chronologische volgorde uitgestald naast foto’s uit de familiealbums. Het wordt pijnlijk duidelijk: de ‘normale’ mens is van geboorte tot dood aan de medicatie.

Niet Normaal heeft een uitgesproken activistische insteek, aldus curator en artistiek leider Ine Gevers. “We richtten vragen aan de samenleving in zijn geheel,” vertelde zij in haar openingswoord. “Niet Normaal probeert vragen te stellen over ons obsessieve streven naar perfectie, en ons bijna heilige geloof in maakbaarheid.”

De angst voor het afwijken van de norm zit diep. Zo waren de Nationale Spoorwegen onlangs not amused over een Niet Normaal publiciteitsposter met daarop het werk van beeldhouwer Marc Quinn. De afbeelding van zijn manshoge wit marmeren sculptuur Stuart Penn (2000) – een karatetrap uitdelende naakte man met twee onvolgroeide ledematen – vond de NS té aanstootgevend. De poster werd geweerd uit alle treinstations.

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=ephbru4vIEo[/youtube]

In 10ms-1 (1994), een van de meest aangrijpende werken op Niet Normaal, toont kunstenaar Douglas Gordon een filmprojectie van een man in een psychiatrisch ziekenhuis. In grofkorrelige zwart-wit beelden probeert een patiënt – alleen gekleed in een onderbroek – in slow motion zijn balans te hervinden en op te staan. Hij lijkt echter zijn eigen krampachtige motoriek niet voldoende te kunnen beheersen. Tien pijnlijke minuten lang zie je hem spartelen, terwijl hij afwisselend wanhopig, angstig en berustend in de camera kijkt. Als de toeschouwer recht voor het grote projectiescherm staat, ziet hij zijn eigen silhouet terug op het scherm.

Wie is er hier eigenlijk de patiënt? De persoon die lijdt, of de toeschouwer die toekijkt? En hoe vaak projecteer je de eigen normen, onterecht, op de ander? Want niemand is ‘normaal’. Het is de kwaliteit deze prachtige, direct herkenbare, maar ongemakkelijke kunstwerken die Niet Normaal boven het niveau van een pamflet uittrekken.

www.nietnormaal.nl

Beeldbouwers /// Theatermaker Dries Verhoeven

(Theater! nr. 4, jaargang 2010)

Theatermaker Dries Verhoeven vertelt over zijn meest memorabele ontwerp

DANIËL BERTINA

 

‘Met mijn werk probeer te ontleden wie jij bent als toeschouwer, via jouw blik naar de ander,’ zegt Dries Verhoeven (1976). ‘Mijn voorstelling U bevindt zich hier, die in 2007 in première ging op het Festival aan de Werf, was mijn eerste grootschalige project als theatermaker. Vóór die tijd was ik voornamelijk vormgever. Als ontwerper moest ik me altijd enigszins dienstbaar opstellen aan regisseurs – in die gevallen probeer je in een ontwerp een vertaalslag te maken van de inhoud van een voorstelling, maar ontstaat de inhoud nooit vanuit het ontwerp zelf. U bevindt zich hier was de eerste keer dat ik dat laatste probeerde.’

‘Ik woonde een tijd in Amsterdam in een heel klein straatje. Soms zag ik het leven van mijn buurmeisje via de spiegelende ramen aan de overkant. Door uit mijn raam te kijken kon ik af en toe een glimp van haar leven opvangen. Ik realiseerde me dat er elke nacht tachtig centimeter naast mij, aan de andere kant van de muur, iemand sliep die ik niet kende. En dat gold ook voor mijn buren aan de andere kant, en de mensen die boven en onder mij woonden. Ik kende die mensen niet, of nauwelijks. Hoe zou het zijn om uit te zoomen, en het simultane leven van mensen weer te geven van mensen in een bepaalde wijk? En daarmee misschien de eenzaamheid en de troost te tonen van het leven in een grote stad. Waar je anoniem naast elkaar leeft, en je soms meer verbondenheid kan voelen met iemand op grote afstand dan met diegene naast je. Puur omdat je geen noodzaak meer hebt om de mensen om je heen te leren kennen. Ik lag in bed en fantaseerde hoe het zou zijn als die muren weg zouden vallen. Ik wilde een installatie bouwen waarin je simultane levens zichtbaar kon maken. Zo is in één nacht het idee voor U bevindt zich hier ontstaan.’

‘Om dat idee zichtbaar maken, besloot ik mensen horizontaal in hetzelfde vlak te leggen. Dat deed ik door een soort gelijkvloers hotel te bouwen, met allemaal eenpersoonskamertjes. Daar bovenop legde ik een enorme spiegel van vierhonderd vierkante meter, bestaande uit een aantal grote spiegels van twee bij zes meter, die al die kamertjes overkapte. Gedurende de voorstelling liet ik die spiegel langzaam stijgen, waardoor je zag wat er zich bij de buren afspeelde.’

‘Het technisch onderzoek heeft maanden geduurd. Was het überhaupt wel mogelijk (en toegestaan) om zo’n ding van twintig bij twintig meter geruisloos op te takelen? Ook om een manier te vinden om al die spiegels aan elkaar te verbinden zonder dat de boel zou doorbuigen, was een grote klus. Ik wilde het gevoel veroorzaken dat je even uitzoomde, en echt even boven je eigen leven hing. Een Google Earth-effect creëren.’

‘Mijn grote angst was dat die installatie alleen een gevoel van bewondering zou oproepen. Als een kermisattractie. Dus ging ik terug naar de inhoud. We hebben geprobeerd om de voorstelling weer klein en persoonlijk te maken, door het publiek op een intieme manier bij de installatie te betrekken. We staken bij iedere toeschouwer een papier met een aantal vragen onder de kamerdeur door. Daar reageerde je schriftelijk op, en dan kwam weer een reactie vanaf de gang. Dat begon heel praktisch met een aantal vragen over de afgelopen dag, maar werd steeds persoonlijker. De performer achter de deur probeert zo te achterhalen wie de individuele toeschouwer in het kamertje is, en wat belangrijk voor hem is. Op een gegeven moment werden de toeschouwers uitgenodigd om op bed te gaan liggen. Vanaf dat moment smeedden de performers al die verschillende gegevens één groot verhaal, waarbij je als toeschouwer hoorde hoe jou leven zich verhield tot dat van de mensen naast je, en de spiegel langzaam omhoogging. Met U bevindt zich hier wilde ik zo het besef van de menselijke gedeelde tijd eventjes zichtbaar maken.’

www.driesverhoeven.com

Intiem gezicht van de mierenhoop Peking / fotograaf Aram Tanis

Het Parool / Kunst & Media (28 december 2010)

Aram Tanis reisde naar Peking en maakte er een fotoboek. Met Blowing smoke and seahorses toont hij de intieme en mysterieuze kanten van deze miljoenenstad.

DANIËL BERTINA

“In Peking zie je overal enorme reclameposters waarop het ‘ideale’ leven staat afgebeeld,” zegt fotograaf Aram Tanis (Seoul, 1978). In de kleine expositieruimte van Cultureel Organisatiebureau ARTTRA vertelt hij over zijn zes maanden durende verblijf in Peking, die onlangs werd afgerond met zijn nieuwe fotoboek Blowing smoke and seahorses. “Die stad is ontzettend grauw, helemaal volgebouwd, en bedekt met een dikke laag smog. De natuur zie je alleen nog terug op die posters. Dat is een bizar contrast.”Aram Tanis studeerde aan de Rietveld Academie, Kaywon School of Art and Design en De Ateliers, en exposeerde bij galeries in Istanboel, Seoel en Sydney. Eerder dit jaar reisde hij naar Peking met steun van Institute for Provocation: een kunstorganisatie gelieerd aan het Fonds BKVB. Het Fonds heeft voet aan de grond in Beijing, en biedt per jaar twee Nederlandse kunstenaars de mogelijkheid om daar een periode te werken.

In zes maanden in die miljoenenstad maakte Tanis een verstilde zwart-wit fotoserie in boekvorm – nu te koop via zijn website. De titel Blowing smoke and seahorses verwijst naar met uitsterven bedreigde zeepaardjes, die als potentieverhogend voedsel op elke Chinese straathoek verkrijgbaar zijn. Bij ARTTRA aan de Tweede Boomdwarsstraat in de Jordaan zijn een aantal van Tanis’ eerdere werken uit Azië – surreële foto’s van een aantal immense kantoorgebouwen in Tokio – op groot formaat te bekijken. De expositie loopt tot aan het eind van het jaar. Tegelijkertijd is een van zijn andere fotoseries te zien in het Van Abbemuseum te Eindhoven.

“Het was mijn plan om de stad vast te leggen, maar ik wilde niet de clichés fotograferen. Veel fotografie over Peking richt zich op de grote objecten in die stad: de enorme gebouwen, tempels en pleinen. Visueel allemaal erg imponerend – maar dat pittoreske beeld wilde ik juist vermijden. Ik heb geprobeerd een gevoel van verwondering over te brengen over de gekte van die stad, en hoe herkenbare vormen steeds weer terugkeren. Ik wilde een intiem portret van die grote stad maken. Want ook de details zijn onderdeel van het leven.”

In een van zijn foto’s toont hij een close up van een bevroren waterdruppel, die qua vorm doet denken aan de koeltorens van een fabriek, te zien op een eerdere pagina. Een beeld van een piepklein vastgebonden vogeltje op een stok staat naast een foto van een ballon die langs een treurige flat omhoog zweeft. “Dat zijn contrasten waar veel mensen in hun haast overheen kijken. Het zijn momentopnamen van dingen die weer snel zijn verdwenen, nadat ik de foto had gemaakt. Maar dat betekent niet dat ze niet hebben bestaan. Ik wilde al die schoonheid niet verloren laten gaan.”

“China is een ruig en heftig land, en heel moeilijk te doorgronden,” zegt Tanis met een mengeling van afkeer en bewondering. “Het land heeft zich in korte tijd heel snel ontwikkeld, maar veel mensen hebben nog die boertige Maoïstische mentaliteit. China is in vergelijking met Japan en Korea, waar men buitengewoon beschaafd overkomt, écht een ranzige boel. Dat grauwe, mistroostige gevoel is ook mijn foto’s binnengeslopen. Maar de Chinezen die ik mijn foto’s heb getoond vonden het een heel mooi beeld van hun stad.”

Aram Tanis, geboren in Seoul en vanaf 1979 opgegroeid in Nederland, reist al jaren naar Azië voor fotoreportages. “Toen ik nog op de Rietveld zat was ik meer bezig met mijn identiteit, en het feit dat ik geadopteerd ben. Ik ben er nu wel klaar mee. Op straat in Peking werd ik altijd meteen in het Chinees aangesproken, en dan reageerden mensen heel verbaasd dat ik niets terug kon zeggen. Vooral omdat mijn Hollandse vriendin wél Chinees spreekt.”

www.aramtanis.moonfruit.com / www.arttra.nl

‘Inspirerende opgefokte jongens’ / Stads Kunst Guerrilla

Het Parool / Kunst & Media (22 december 2010)

Martijn Haas schreef een boek over de Stads Kunst Guerrilla: een groep Amsterdamse provocatiekunstenaars die eind jaren zeventig de stad onveilig maakten met woest anarchistische kunstacties.

DANIËL BERTINA

Dertig jaar geleden richtte de Stads Kunst Guerrilla een ravage aan in Paradiso, onder de titel Terroristennacht. De SKG was een groepje jonge provocatiekunstenaars die eind jaren zeventig – de desolate tijd van krakersrellen, Koude Oorlog en atoomdreiging – de stad onveilig maakten met woest anarchistische kunstprojecten in de openbare ruimte. Onder leiding van Erik Hobijn bouwde de SKG de poptempel om tot ‘strafkamp op een puinhoop van afval en destructie,’ compleet met autowrakken, prikkeldraad, wachttorens, bergen rotzooi en kilo’s mest uit Artis. Punkbandjes, seksperformances, experimenteel theater, relschoppers en dichters passeerden de revue. De who’s who van de Amsterdamse kunstwereld deed mee.

Journalist Martijn Haas (1971) schreef een boek over dit bizarre hoofdstuk in de geschiedenis van de stad, en de invloedrijke rol van Hobijn en diens SKG. Stads Kunst Guerrilla; kunst, muziek & terreur 1978-1981 werd uitgebracht door Lebowski Publishers, en is het eerste boek in een serie over de roerige jaren tachtig. Stads Kunst Guerrilla werd maandag officieel gepresenteerd in Paradiso met een lezing en diashow-performance van SKG-grondlegger Erik Hobijn. Dertig jaar na die ene legendarische avond.

“Ik groeide op met de postpunk, en ben gefascineerd door dat tijdperk,” vertelt Haas. “Allemaal invloedrijke Amsterdamse kunstenaars hebben met de SKG te maken gehad, zoals Pieter Giele – een van de oprichters van de RoXY – schilders Peter Klashorst, Rob Scholte en graffitikunstenaar Dr. Rat (Ivar Vics). Toch is er weinig over geschreven. Met dit boek wilde ik die periode vastleggen.”

“De SKG Terroristennacht was een poging van ‘straat’ kunstenaars om te vechten tegen het establishment. Die kunstenaars hadden allemaal wilde ideeën die geen plaats kregen binnen de reguliere kunstacademies. Binnen de kraakbeweging eisten ze de ruimte om hun eigen gang te gaan, volgens de do it yourself mentaliteit. Het was een hele pessimistische tijd, maar de mate van ontregeling die dat kleine groepje opgefokte jonge jongens heeft veroorzaakt is heel inspirerend.”

Vier jaar lang stortte Haas zich op het onderwerp, in navolging van de Britse schrijver Simon Reynolds die een vergelijkbaar stramien hanteerde voor zijn boek Rip it up and start again; post punk 1978-1984 (2005). “Maar Reynolds richtte zich meer op de muziekscene. Na bijna 100 interviews later had ik prachtig materiaal voor wel vier, vijf boeken over al die markante figuren die bij de SKG betrokken zijn geweest. Veel van de huidige kunstinstituten in Amsterdam drijven nog steeds op de pioniersgeest van de jaren tachtig, zoals Mediamatic of Waag Society.”

“Het woord ‘terreur’ had in die tijd een hele andere klank,” zegt Erik Hobijn, die ook is aangeschoven. “Het werd toen meer begrepen in de context van verzet. We noemden ons zelf ook wel kunstpartizanen. Kunst ging er bij ons met de paplepel in. We woonden allemaal in de buurt van het Stedelijk Museum, en kwamen daar wekelijks over de vloer. Als kind liep ik al te klieren bij lezingen van Sandberg.”

“We waren pure nihilisten met een grote antipathie tegen macht en autoriteit – dat ervaar ik overigens nog steeds zo. We wilden met de Terroristennacht zowel de agressiviteit van de punks en de drammerige, dictatoriale overlegcultuur van de krakers bekritiseren. Maar we wilden ook rebelleren tegen die gezapige hippie-idealen. Peace vond ik een nietszeggende kreet, en Love was voor mij ook geen issue.”

“Ik zie veel overeenkomsten tussen die SKG-tijd en nu,” zegt Hobijn. “Maar het heeft geen zin om het verleden te herkauwen. Veel van de SKG-acties zouden vandaag de dag niet meer kunnen plaatsvinden – door het cameratoezicht, het kraakverbod en onze nationale obsessie met veiligheid kan je als activist nog moeilijk anoniem blijven. Dat is beangstigend. Ik zie nog maar weinig rebellie bij de twintigers van nu. Maar ieder tijdperk vraagt om zijn eigen middelen. Er is nu wel veel meer internationaal activisme via het internet.”

“De geschiedenis van de SKG hoort thuis in de Nederlandse kunstcanon,” stelt Haas. Momenteel werkt hij aan zijn tweede boek in de serie over de jaren tachtig: een biografie over Dr. Rat, de grondlegger van de Nederlandse graffiti en street art. “Er is veel geschreven over de kraakbeweging en het hele politieke verhaal eromheen, maar de rol van de kunst is altijd onderbelicht gebleven. Er was veel meer dan alleen Provo.”

www.martijnhaas.nl / www.lebowskipublishers.nl

Martijn Haas: Stads Kunst Guerrilla; kunst, muziek & terreur 1978-1981. Lebowski Publishers – €17,50

‘De boodschap van Annie Lennox’

Article published in: Het Parool / PSKunst (8 december 2010)

Zangeres en stijlicoon Annie Lennox vulde haar zesde soloalbum met vervreemdende uitvoeringen van klassieke kerstliedjes. Een gesprek uit Londen over A Christmas cornucopia.

DANIËL BERTINA

‘Dit album is liefdeswerk,” zegt Annie Lennox (Aberdeen, 1954), roerend in haar cappuccino. We zijn in The Electric House, een besloten club in de Londense wijk Notting Hill waar welgestelden in alle rust hun ontbijt van toast, spek, eieren en witte bonen in tomatensaus naar binnen schuiven. Lennox vertelt over haar nieuwe soloalbum: A Christmas cornucopia (Een hoorn van overvloed met kerst). Een verzameling van verrassend eigenzinnige versies van bekende kerstliederen, afgesloten met een nieuwe compositie: Universal child.

“Ik ben geboren op kerstavond, en wilde al jaren een eigen draai geven aan die overbekende kerstliedjes. De melodielijnen en harmonieën zijn prachtig en de teksten uitzonderlijk poëtisch. Maar Angels from the realms of glory of God rest ye merry gentlemen worden vaak onuitstaanbaar gezapig en geestdodend uitgevoerd. Ik wilde die liedjes herontdekken en injecteren met nieuwe levenslust, passie en geestdrift.”

Annie Lennox is een popicoon. In 1983 werd zij met Dave Stewart wereldberoemd als het synthpopduo Eurythmics, dankzij hun album Sweet dreams (are made of this). De gelijknamige titelsong werd een gigantische hit en de surrealistische videoclip werd grijsgedraaid op de toen net twee jaar oude muziekzender MTV. In de clip zingt Lennox bloedmooi, kortgeknipt met knalrood haar en gekleed als zakenman met een vreemde grijns de kijker toe, terwijl Stewart stoïcijns op een typemachine ramt en grazende koeien door het beeld sjokken.

Diverse succesvolle albums zouden volgen, waaronder Touch en Revenge, maar het immense succes van de jaren tachtig werd niet meer geëvenaard. Het tweetal ging zich inzetten voor goede doelen, zoals Greenpeace en Amnesty International. In 1992 startte Lennox een succesvolle solocarrière met het album Diva.

Met haar krachtige stem en flamboyante persoonlijkheid ontwikkelde Lennox zich als één van de meest bekroonde vrouwelijke artiesten ter wereld. Rolling Stone Magazine betitelde haar als één van de honderd beste vocalisten aller tijden. Ze verkocht meer dan 80 miljoen albums, had 34 hits, ontving vier Grammy Awards, elf Brit Awards, vijf Ivor Novellos en twee Golden Globes. Ook won ze een Academy Award voor haar bijdrage aan Into the west: de soundtrack van derde The lord of the rings-film.

Vorig jaar liep na dertig jaar haar contract af met platenmaatschappij Sony. Na een periode van stroeve samenwerking voelde Lennox zich onvoldoende gesteund bij de promotie van haar single Sing (2007), een protestsong met 23 vrouwelijke sterren, onder wie Madonna, Céline Dion en Faith Hill, en de bijbehorende campagne voor hiv/aidsbestrijding in Afrika. Ze besloot zich te bezinnen. “Ik heb me een paar weken afgevraagd of ik eigenlijk wel weer een nieuwe plaat wilde maken. Dat vreet energie, en ik moet tot mijn dood met het resultaat kunnen leven.”

Je bent zo goed als je laatste album? “Tja, dat zeggen ze,” zegt Lennox schouderophalend. “Maar daar geloof ik niets van. Ik denk niet dat je laatste album een graadmeter is van je talent. Creativiteit komt in golfbewegingen. Soms wordt het een gigantisch succes en soms probeer je iets uit wat je nooit meer zult herhalen. Toch beschouw ik het als groot voorrecht om een artiest te zijn en kunst te kunnen maken.”

Samen met producer Mike Stevens verantwoordelijk voor haar laatste, donkere soloalbum Songs of mass destruction (2007) besloot Lennox, zonder platenmaatschappij maar mét frisse energie, zelf te beginnen aan A Christmas cornucopia. Een project dat ze al jaren wilde ondernemen. “Alles viel op z’n plaats. Ik had geen verplichtingen en maakte me daar ook niet druk om. Eerst dat album opnemen, dan zou ik wel verder zien.”

‘Tijdens het werken aan A Christmas cornucopia kreeg ik een gevoel van eeuwigheid. Ik voelde hoe het kerstverhaal verbonden is met onze tijd. Talloze kinderen leven in erbarmelijke omstandigheden, extreme armoede en gevaar. Mensen nemen steeds fanatiekere standpunten in, bijvoorbeeld op het gebied van religie. Alsof we op de wereld zijn om elkaar tegen te werken. We leven in een rare wereld, die wordt bepaald door nadruk op onderlinge verdeeldheid in plaats van onze lotsverbondenheid. De uitdaging is juist meer medeleven en begrip voor elkaar te tonen.”

Door de keuze van instrumenten percussie, Arabische luit, Afrikaanse kinderkoren en verschillende exotische blaasinstrumenten krijgen veel van de liedjes op A Christmas cornucopia een oosterse sfeer, zoals in God rest ye merry gentlemen. Ook zijn er overeenkomsten met Europese volksmuziek en Amerikaanse blues te horen. “Ik voel aan mijn botten dat die verschillende tradities heel goed samengaan,” zegt Lennox. “De Schotse muzikale traditie van Keltische en Gaelic invloeden, waarmee ik ben opgegroeid, heeft opvallende verbanden met de blues uit het diepe zuiden van de Verenigde Staten. En die gonzende traditionele Indiase muziek doet weer denken aan de soul. Muziek is een ongrijpbaar, fascinerend iets. Het is een levende vibratie die per cultuur verschillend wordt uitgedrukt. Als muzikant voel je al die onderliggende verbanden. Alsof je kunt zwemmen in een grote vijver.”

Veel van de nummers krijgen een hypnotische en spookachtige sfeer door vervreemdende achtergrondzang, zoals het macabere Lullay lullay, of Il est né le divin enfant. “Ik houd van die vreemde intervallen,” roept Lennox. “Ik werk heel intuïtief, en al die rare tweede stemmen hoor ik in mijn hoofd. Tijdens mijn studie op de Royal Academy of Music moesten we vaak iets op papier componeren dat werd een ramp, want ik snap niets van de ‘regels’ van muziek. Ik pikte altijd alles op door goed te luisteren. Het gaat mij om het proces van samen spelen, ontdekken en knutselen. Een gelijkwaardige samenwerking waarbij iedereen zijn eigen kwaliteiten naar boven kan halen. Ik vóel de muziek, maar begrijp er niets van.”

Platenmaatschappij Universal zag wel brood in haar plannen. In augustus werd ze ingelijfd. Lennox grijnst als ze terugdenkt aan ruim dertig jaar ervaring met de muziekbusiness. “Dave en ik begonnen bij een klein maatschappijtje dat steeds werd opgekocht en doorverkocht, totdat we opeens bij Sony zaten. Het was een vormeloos beest geworden, dat steeds een nieuwe kop kreeg. Een amorfe blob. Het werd ook steeds meer een industrie gedreven door kille, zakelijke belangen en met nare kannibalistische trekjes. Daar heb ik me altijd ongemakkelijk bij gevoeld, maar de steun van Universal is nu heel verfrissend.”

In 2003 ontmoette Lennox Nelson Mandela, en ging ze zich bezighouden met de verwoestende hiv/aids-epidemie in Afrika. Veel beroemdheden schermen vooral uit eigenbelang met goede doelen, erkent Lennox toe. “Als je je hoofd boven het maaiveld uitsteekt zeker als beroemdheid neem je het risico neergemaaid te worden. Veel mensen worden enthousiast van mijn activisme. Daarnaast zijn er net zo veel die het geen bal kan schelen. Dat is niet anders. Je moet duidelijk zijn over je eigen drijfveren. Voor mij is dat het volgende: ik ben een vrouw en een moeder. Die twee dingen hebben mijn visie op de wereld gevormd. Zeker in ontwikkelingslanden worden vrouwen op grote schaal verkracht, mishandeld, misbruikt en onderdrukt terwijl zij ook de kinderen moeten opvoeden. Dat gevoel van verontwaardiging drijft me voort.”

“Ik denk dat in ontwikkelingslanden de feministische idealen nog héél hard nodig zijn. Empowerment van vrouwen is van levensbelang. Het gaat om fundamentele mensenrechten die worden geschonden. Daarvoor zijn langetermijnoplossingen nodig die worden tegengewerkt door de gigantische corruptie. Heel frustrerend, maar ik doe wat ik kan. ”

Lennox schenkt haar inkomsten van de eerste single, Universal child, aan The Annie Lennox Foundation en steunt daarmee de lokale organisaties Treatment Action Campaign en M2M. “Mensen kennen mijn zangstem. Maar door mijn activisme kan ik ook mijn eigen stem laten horen. Ik heb mooie dingen bereikt als muzikant, maar dat is allemaal voortgekomen vanuit nieuwsgierigheid en fascinatie. Ik probeer in het moment te leven en passie te voelen voor alles waar ik me mee bezighoud of het nu gaat om kerstliedjes, vrouwenrechten of een taart bakken. Het leven is eindeloos fascinerend.”

www.annielennox.com

Op zoek naar puurheid en begeerte

(Theater! nr. 1, jaargang 2010)

De behoefte aan lichamelijkheid en erotiek neemt niet per definitie af naarmate je ouder wordt. Theatermaker Lucas de Man (1982) maakte samen met schrijver Oscar Kocken (1983) Bejaarden & Begeerte, een veelzijdig kunstproject van Stichting Nieuwe Helden in samenwerking met Het Zuidelijk Toneel. Een onderdeel hiervan is Bejaarden & Begeerte de voorstelling. Samen met een bejaarde zangeres spelen de twee jonge jongens een theatrale dialoog over lust en ouder worden. Een grote rol is weggelegd voor het publiek.

DANIËL BERTINA

‘Als je werkt met professionele acteurs krijg je al gauw een voorspelbaar toneelstukje. Maar ik wil juist dat mijn spelers niet spelen,’ zegt theatermaker Lucas de Man, artistiek leider van Stichting Nieuwe Helden. ‘Ik heb altijd met amateurs gewerkt, en genres en stijlen gemengd. In een van mijn eerste voorstellingen op de regieopleiding in Amsterdam – zéér vrij naar Shakespeares Het Temmen van de Feeks – liet ik aan het einde van de voorstelling zesentwintig vrouwen tegelijk door de knieën gaan. Dat waren ook geen acteurs.”

Wat trekt je aan in het werken met amateurs?

/// ‘Ik werk met mensen. Het onderscheid tussen professionals en amateurs vind ik totaal niet interessant. In mijn stijl van theater moeten de geschoolde acteurs hun rol ook altijd héél naturel – dicht bij zichzelf – spelen. Als je een amateur goed cast en aanmoedigt om vooral niet te acteren, dan kan je mensen in al hun puurheid laten zien. Dan zijn ze op hun mooist. Dat is priceless.’

‘Oscar Kocken staat in Bejaarden & Begeerte de voorstelling ook op het podium. Hij is eigenlijk ook een amateur, want toch vooral een schrijver. Als hij probeert te acteren wordt dat een vreselijke vertoning. Juist door bewust niet te acteren komt hij veel eerlijker over. De speelstijl in Bejaarden & Begeerte de voorstelling is veel meer een soort performance of presentatie, dan ingeleefd toneelspel. Het gaat me om de ervaring van het hier en nu; de sterfelijkheid van het theater.’

Waarom een voorstelling over bejaarden en hun begeertes?

/// ‘Dit project was eigenlijk nooit bedoeld als theater. Oscar Kocken liep al een tijdje rond met het idee voor een grote Literaire-Goede-Boeken-voorleesmiddag voor ouderen. Dat idee vond ik niet zo geslaagd, maar ik realiseerde me wel dat er eigenlijk maar weinig uitdagende intellectuele bezigheden zijn voor 65-plussers. Vaak blijven bejaardenactiviteiten steken op het niveau van bingo en meezingavonden. Dat is vreselijk gênant, zeker als je niet seniel bent.’

‘Ik voer geen strijd met de generatie boven mij, ik vind het totale mislukken van die babyboomers niet interessant. We waren veel meer benieuwd naar hoe de generatie daarboven met begeerte en liefde omging en omgaat. Het thema slaat ook op ons, want wij zijn zelf ook nog heel erg op zoek – zowel in het leven als in de liefde. Begeerte is iets van alle leeftijden. Onze beider grootvaders raakten op zeer hoge leeftijd toch weer aan de vrouw.’

De voorstelling ging vorig jaar december in try-out, onder de werktitel De Niet Ver Van Je Bed Show. De première is pas dit jaar, op 13 mei tijdens het rondreizende Theaterfestival Hartstocht in Eindhoven. Dat is een lang proces.

/// ‘Ik zoek altijd naar manieren om uit het theaterwereldje van voorstelling na voorstelling te breken. Daarom hanteren wij met Stichting Nieuwe Helden een hele procesmatige manier van werken. Het kunstwerk blijft niet beperkt tot de speelperiode of anderhalf uur in het theater. Het begint op dag één en evolueert steeds tot andere vormen, totdat het ophoudt. Dat kan maanden of zelfs jaren duren. We hebben nooit een vaste einddatum. Die werkwijze vind ik fascinerend.’

‘Het was ons meteen duidelijk dat we van Bejaarden & Begeerte geen afgebakend kunstding wilden maken, maar een langlopend project met een voorstelling, evenementen, radio, performance in de openbare ruimte, video, dans en literaire shows. We willen een dialoog tot stand brengen, en soms krijgt die een theatrale vorm. We begonnen met twee maanden onderzoek en spraken uitvoerig met psychologen, verzorgers en bejaarden over hun ervaringen. Veel van die verhalen komen nu terug in Bejaarden & Begeerte de voorstelling.’

Jullie hanteren een interessant deurbeleid; bezoekers onder de 65 jaar worden gekoppeld aan iemand van 65-plus.

/// ‘Ik vind het heel belangrijk om niet alleen maar twintigers in de zaal te hebben. Het publiek wordt persoonlijk aangesproken en aangemoedigd om te vertellen over hun ervaringen. Zo komen er soms geweldige verhalen bovendrijven. We nemen ook op elke locatie weer wat nieuwe interviews af en verwerken die in de voorstelling. Zo krijgt elke avond een eigen kleur.

De tekst ligt nooit helemaal vast. Ieder avond staat er een bejaarde zangeres met ons op de planken. Ik probeer haar altijd een paar keer bewust te ontregelen, om te voorkomen dat ze een rol gaat spelen. Ik wil dat ze zo puur mogelijk op het podium staat.’

Je krijgt die bejaarde medespeler zelfs uit de kleren.

/// ‘Tot op het ondergoed, ja. Waarom? Ik vind dat een heel mooi, intiem beeld. In de tekst vraagt die vrouw zich af of ze nog wel aantrekkelijk is en bekijkt  ze zichzelf. Die onzekerheid over het schoonheidsideaal houdt zowel de bejaarden als de jonge vrouwen in de zaal bezig. Dat wil ik laten zien.’

Was dat problematisch?

/// ‘Dat uitkleden was zeker een issue. Dan is het belangrijk dat je kunt pleiten voor de noodzaak van die scène, dat je als regisseur zelf heel goed voor ogen hebt wat je wilt bereiken. Waarom dat beeld klopt. Als er echt een meningsverschil is moet je de spelers aanmoedigen om mee te denken over een oplossing. Wel altijd oppassen dat je niet té lief en meegaand wordt. Uiteindelijk ben ik wel de regisseur.’

Is werken met amateurs dan vooral een artistieke overweging?

/// ‘Ik werk graag met amateurs, omdat ik zo een mooie voorstelling wil maken. Het is een stijlkeuze die past in mijn smaak. Kijk, wij Nieuwe Helden weten het ook niet. We voelen een diep verlangen naar broederschap en verbondenheid, maar beseffen ons tegelijkertijd de onmogelijkheid van die idealen. Er is altijd een spanning tussen je oprechte betrokkenheid met het thema en je eigen ambities en kunstenaarschap. Mijn werk gaat over die spanning. Theater is als geen andere kunstvorm in staat om dat gevoel van verbondenheid te scheppen. Daarvan ben ik heilig overtuigd.’

‘Ik maak geen sociaal doelgroepentheater om de wereld te verbeteren of te veranderen. De jaren van Het Werkteater liggen ver achter ons. Maar het onderwerp gaat me wel aan het hart, en dat wil ik zo integer mogelijk presenteren. Bejaarden & Begeerte de voorstelling is geen sociaal project, en ook geen arrogant egodocument geworden, maar een dialoog. Daar ben ik trots op.’

www.bejaarden-en-begeerte.nl

www.stichtingnieuwehelden.nl

www.hzt.nl