Beeldbouwers /// Poppenspeler Neville Tranter

(Theater!, nr.3, jaargang 2010)

Neville Tranter van Stuffed Puppet Theatre speekt over zijn meest memorabele pop.

DANIËL BERTINA

‘Ik maak nu al dertig jaar poppentheater, dus ik heb veel favorieten,’ zegt Neville Tranter (Australië, 1955). ‘Maar van de laatste jaren vind ik mijn stuk over Hitler het meest memorabel: Schicklgruber, alias Adolf Hitler (2002). Al de poppen in die voorstelling zijn me dierbaar. In 1999 maakte ik in Weimar – toen de Culturele Hoofdstad van Europa – in co-productie de voorstelling Re: Frankenstein.

Na de première kwamen mensen op mij af, met de vraag of ik geen stuk over Hitler wilde maken. Ik heb er lang over nagedacht, en vond het wel een uitdaging. Want hoe maak je een theaterstuk over Hitler? Maar ik had een rotsvast vertrouwen dat mijn poppen de groteske kanten van het Naziregime konden tonen. Ik heb bijna drie jaar onderzoek gedaan en veel gekeken naar politieke spotprenten en cartoons uit de dertiger jaren van de vorige eeuw. Dat was een grote inspiratie. De Russen hebben in die jaren trouwens ook satirische Hitlerpoppen gemaakt. Die zijn schitterend en grotesk, en daar heb ik ook een aantal dingen van overgenomen. Heel geestige details, zoals een haarlok die nét iets te lang is waardoor het altijd in z’n ogen hangt en rondwappert.’

‘De eerste pop die ik voor het stuk heb gemaakt is de figuur van de dood. Dat werd een monsterlijke pop met een grote rol in het stuk, want het verhaal is een feest van de dood. Schicklgruber, alias Adolf Hitler speelt zich af gedurende Hitlers laatste dagen in de bunker. De dood is ook de enige figuur met veel kleur: goud, geel en veel versiering. Hij lijkt een beetje op een kleurrijk Zuid-Amerikaans dodenmasker. Ik denk in beelden. Ik moet altijd één beeld hebben dat de hele voorstelling symboliseert: een archetype.

Ik heb me daarvoor verdiept in de personen die invloed hebben gehad op Hitler zélf, zoals zijn held Frederik de Grote. Je ziet Frederik de Grote altijd uitgebeeld als generaal te paard – zo wilde Hitler zichzelf graag zien. Maar uiteindelijk gaf ik hem geen paard, maar een kermishond – een verwijzing naar zijn geliefde hond Blondie. Toen kwam ik op het idee om hem op een carrousel te zetten. Voor mij was Hitlers manische gedachtegang een beweging in één richting – alsmaar rond en nooit vooruit, als een kermisattractie. Dat vond ik een mooi beeld. Zo heb ik het laten bouwen: als een carrousel dat op het podium kan ronddraaien.’

‘Het decor was simpel en functioneel, bestaande uit drie muren met twee openingen. Door laaghangende industriële lampen kregen die muren de illusie van een bunker. Zes kinderpoppen in witte pyjama’s – de vermoorde dochtertjes van Goebbels – staan de hele voorstelling met gestileerde schreeuwen op hun gezicht op het podium – als een Grieks koor. Dat beeld heb ik gebaseerd op de kinderen uit The Sound of Music. Ik heel lang over al deze poppen nagedacht. Ze waren al anderhalf jaar klaar voordat het stuk werd geschreven. Zo ben ik er zeker van dat het allemaal goede acteurs zijn die hun rol in het verhaal kunnen spelen.’

www.stuffedpuppet.nl

Beeldbouwers /// Herman Helle van Hotel Modern

(Theater! nr. 2, jaargang 2010)

Herman Helle van Hotel Modern vertelt over zijn meest memorabele ontwerp

DANIËL BERTINA

 

‘Heden Stad (1999) was de eerste voorstelling die ik met Hotel Modern heb gemaakt,’zegt ontwerper Herman Helle (Rotterdam, 1953). ‘Daarvoor was ik beeldend kunstenaar en bouwde maquettes voor architect Rem Koolhaas, stedenbouwkundigen en diverse gemeenten. Het was voor mij als beeldend kunstenaar altijd heel vanzelfsprekend om rare materialen in zo’n maquette te verwerken, zoals sloophout, borstels en fietsbanden. Voor de gemeente Rotterdam maakte ik ooit een gigantische maquette van het hele Rijnmondgebied – 35 meter lang en 15 meter breed – ter herdenking van de wederopbouw van de stad, vijftig naar na het einde van de Tweede Wereldoorlog. Dat was een fantastisch ding. Zó groot dat ik er complete bezems in heb verwerkt, maar ook scheerkwasten als bomen, hele wijken van lucifersdoosjes, houtblokken en zeecontainers van gekeurde puntenslijpers.’

‘Pauline Kalker vond die maquette zo ontzettend theatraal, dat ze het idee kreeg om samen met Arlène Hoornweg een voorstelling te maken met mijn werk. Het idee was om op het toneel een stad te bouwen, en die vervolgens tot leven te brengen. We wilden het plezier, de broeierige energie en de dynamiek van een metropool op het podium zetten. Een ode aan de chaos en de diversiteit. Dat werd Heden Stad. Dit was allemaal nog voor de aanslagen van 11 september, de moord op Pim Fortuyn en het in elkaar storten van de multiculturele idealen.’

‘We begonnen heel klein met kartonnen dozen om te kijken of dat de suggestie van een stad zou kunnen scheppen. Eerst op kleine schaal, dat bleek te werken. Toen zijn we op zoek gegaan naar een stel hele grote kartonnen dozen om de schaal te vergroten. De gebouwen werden ineens drie, vier meter hoog. Al spelenderwijs is de voorstelling verder gegroeid. Het is allemaal heel organisch ontstaan; gewoon spelen met je verbeelding. In onze wereld werden die kartonnen dozen flatgebouwen, broodjes werden auto’s, een stokbrood werd een vliegtuig, bierblikjes werden hooligans en een los zwaailicht een politieauto. Een stroom van associaties. Net als bij onze latere voorstellingen De Grote Oorlog (2001) of Kamp (2005) hebben we het wiel zelf moeten uitvinden. We zijn maar gewoon begonnen met experimenteren. Af en toe was het echt een worsteling, want we hebben veel ideeën eruit moeten gooien. Je kunt wel van te voren allemaal grote plannen bedenken, maar pas wanneer je zo’n ding neerzet zie je of het echt werkt, of helemaal anders moet.’

‘In Heden Stad is het moeilijk om een detail te benoemen waar ik het meest trots op ben. We zijn erin geslaagd om een paar hele mooie sferen te maken. Het bouwwerk in combinatie met het lichtontwerp van Pauline Kalker, het geluidslandschap van Ruud van der Pluijm en natuurlijk het spel, vormt een hele rijke compositie met allemaal kleine nuances. Die verzameling dozen en vuilnisbakken – het is echt drie keer niks wat daar staat – zorgden ineens voor een magisch moment. Het werd echt een levende stad. Vooral de kleine vondsten bleken goed te werken, zoals een speelgoedmeisje op een fietsje dat plotseling in die chaos voorbij kwam rijden, begeleidt door een Japans tingelmelodietje. Zo’n kant-en-klaar stom ding op batterijen werkte heel geestig.’

‘Onlangs hebben we Heden Stad na tien jaar weer hernomen. We hebben lange weg afgelegd in onze stijl van objecttheater en beeldtaal, en zijn steeds zwaardere en complexere voorstellingen gaan maken. Maar hoe waren we ook alweer begonnen? Heden Stad is ontstaan vanuit woest enthousiasme en vrolijkheid. We wilden dat kinderlijke plezier hervinden. Terug naar onze dierbare eerste kind. Het was niet eenvoudig om de oude timing weer terug te vinden, want het voelde allemaal ontzettend langzaam! Maar heel geleidelijk hebben we de puzzel weer in elkaar gezet en onze rust hervonden. Het was weer magisch. De reprise van Heden Stad heeft er voor gezorgd dat we in ons nieuwe werk die eenvoud ook weer een kans willen geven.’

www.hotelmodern.nl

Beeldbouwers /// lichtontwerper Uri Rapaport

(Theater! nr. 1, jaargang 2010)

Lichtontwerper Uri Rapaport vertelt over zijn meest memorabele ontwerp

DANIËL BERTINA



‘Een van mijn meest bijzondere ontwerpen maakte ik voor Shakespeares A Midsummernight’s Dream,’ zegt lichtontwerper Uri Rapaport (Delft, 1959). Een voorstelling door De Paardenkathedraal, in regie van Dirk Tanghe. ‘Die voorstelling werd gemaakt in 2001 en ging een aantal jaren later in reprise. Heel bijzonder, enerzijds omdat het een fijne samenwerking was met Dirk Tanghe, anderzijds omdat kon ik werken met gigantisch veel suggestie en extreem kleurgebruik. Want A Midsummernight’s Dream is een extreem verhaal met drie extreme werelden waarin fantasie in overdaad aanwezig is. Dirk en ik hebben meer gesproken over de dramaturgische inhoud – wàt er gespeeld moet worden – dan over vorm. Het stuk draait om toveren. Denk aan Puck die in vijf seconden over de aarde kan vliegen, of Spoel de Wever die in een ezel wordt veranderd. In deze voorstelling werd alle fantasie in die toverwereld door het licht uitvergroot.’

‘Waar ik mee gestart ben is het uitgangspunt dat het licht bijna ‘pakbaar’ moest zijn. Ik heb veel gebruikgemaakt van een dunne nevel, waardoor élke tegen-lichtbundel scherp naar voren kwam. Hierdoor ontstond die fantasiesfeer. Als Puck opeens uit het niets moet opduiken, moet je een volstrekt zwarte wereld kunnen scheppen waaruit opeens iemand verschijnt en plotseling weer verdwijnt. Dat lukte met die nevel, vaak in combinatie met hele felle neon kleuren zoals blauw en roze. Dit had als doel om het perspectief te laten wegvallen of uit te vergroten, óf dan weer juist door een plotseling lichtcontrast extra diepte in het beeld te maken.
Een voorbeeld van zo’n scherpe overgang was toen Puck ingreep om Spoel de Wever te betoveren. Hij knipte met zijn vingers, en de hele boel werd stilgezet. Toen had je opeens zacht zijlicht, een streep wit licht daarvoor, en voor de rest extreem roze tegenlicht. Echt even een fel bombardement van dat roze licht, en dan – poef! – weer terug in de gewone wereld.’
‘Ik denk in licht. Toen de eerste lamp aanging wist ik meteen dat het goed zat met het ontwerp. De basis bestond uit veel zijlicht, veel tegenlicht, en veel toplicht. Qua opstelling leek het een soort kruising tussen klassieke dans en rock & roll.
Het enige decorstuk waren de kale metalen theatertrekken die we zelf meebrachten. Dat stelde het bos voor, maar ook dat kwam puur door het licht. We hadden enorm veel tegenlicht, en elke trek was beplakt met een dun strookje fluorescerend tape. Veel mensen dachten dat het een lazer was, of een enorme tl-buis of neonbuis – maar het bos werd geschapen door de suggestieve werking van het licht en het spel. In het begin, tijdens het bal, ‘walste’ het licht op en neer, ter inleiding van die massale dansscène. Al voordat je die zestien paren samen zag dansen, danste het licht voor hen uit. In de kritieken viel de naam van regisseur David Lynch een aantal keer in relatie tot het toneelbeeld. Dat klopt, want hij is een groot inspirator en ik ben een groot fan van zijn werk.’

‘Mijn werk bestaat uit pure techniek en pure creativiteit. Wat kunnen die lampen, en wat wil je ermee? De uitdaging is altijd om heldere, geloofwaardige keuzes te maken in je ontwerp. De grote fout is als je alles maar laat gebeuren. Je hebt voorstellingen die prachtig zijn op één peertje en je hebt voorstellingen die prachtig zijn op alleen maar voetlicht. Tegelijkertijd kunnen voorstellingen door dat ene peertje of dat ene stukje voetlicht ook volkomen verziekt worden. Er bestaan eigenlijk geen fouten – als maar je weloverwogen keuzes maakt.’

De kluizenaarskunst van José Fernanda

Het Parool / Kunst & Media (23 november 2010)

 

Sinds 2006 bestiert kunstenaar José Fernanda haar eigen galerie en atelier in de Jordaan. Ze woont er ook. 

DANIËL BERTINA

“Ik heb me nooit thuis gevoeld in het galeriewereldje,” zegt kunstenaar José Fernanda (Nijmegen, 1950). “Er hangt vaak een sfeer waar ik me ongemakkelijk bij voel.” Vanuit haar eigen galerie vlak tegenover het Anne Frankhuis kijkt ze uit over het water van de Prinsengracht. Sinds 2006 is dit pand haar uitvalsbasis. “Ik heb nooit concessies willen doen om erbij te horen.”

Fernanda volgde haar opleiding aan de Hogeschool voor de Kunsten Arnhem, en trok twintig jaar geleden naar Amsterdam. Als kunstenaar vond ze het belangrijk om autonoom te blijven. “Het aanvragen van kunstsubsidies heb ik nooit aantrekkelijk gevonden,” zegt Fernanda – nog steeds gewapend met een zachte ‘g’. “Ik keek altijd met verbazing naar mijn klasgenoten en hun conceptuele kunst. Ze waren soms maanden bezig om die ingewikkelde aanvragen in te dienen. Ik hield het simpel. Ooit wilde ik een plaats waar ik op ambachtelijke wijze kon wonen, werken, exposeren en verkopen. Zonder tussenpersonen.”

Dat lukte. Vanaf 2006 is Galerie José Fernanda open. “Het is heel fijn om eindelijk ergens voet aan de grond te hebben. Het heeft me verrast hoe leuk het is. Toen ik nog geen galerie had wist ik nooit waar mijn werk bleef. Nu komen mensen binnen en kan ik over mijn werk praten. Daardoor ga ik erover nadenken, waardoor ik weer zin krijg om meer werk te maken.”

José Fernandas opvallend veelkleurige schilderijen, prenten en illustraties komen intuïtief tot stand. Op de doeken vloeien menselijke gezichten en lichamen – vaak van de zijkant afgebeeld –, dieren, planten en organische vormen in elkaar over. Soms cartoonesk en vervormd, zoals in de ingekleurde ets Circus (2010) waarin vanuit de vorm van een speelgoedbal een waaier van circusassociaties lijkt te groeien.

“Ik wil eerlijk zijn in wat ik laat zien, daarom is mijn werk figuratief en onmiddellijk herkenbaar. Je hoeft geen verstand van kunst te hebben om het te kunnen waarderen. Soms heb ik het idee dat abstracte kunst een uitvlucht is voor mensen die niet zo goed kunnen tekenen. Mijn werk gaat over de absurditeit van het bestaan, en over mededogen met onze idiote wereld. Daar is in onze tijd heel veel behoefte aan.”

In haar atelier pakt Fernanda een grote stapel a4-tjes met simpele potloodschetsen. “Ik verscheur er een heleboel en dan begint de plankenkoorts. Vaak is het schilderij in een paar dagen grotendeels klaar, maar dan begint het echte werk. Ik ga nog wekenlang met het beeld vechten. Net als Francis Bacon – één van mijn helden – wil ik alles op het doek mijn volle aandacht geven.”

“Ik ben op m’n hoede voor truttigheid; dat is altijd een risico als je figuratief werkt. Vroeger was mijn werk veel rauwer. Soms mis ik die onbevangenheid, maar je kunt nooit terug. Je krijgt ook nooit meer een kleinere schoenmaat.”

Er zijn wel meer kunstenaars die een eigen galerie ambiëren. “Ik gun dit iedere jonge kunstenaar. Maar het is me niet aan komen waaien,” vertelt Fernanda. “Ik heb altijd bijbaantjes gehad om in leven te kunnen blijven en heb er heel veel voor moeten laten. Veel mensen sparen voor een huisje in Frankrijk, of willen op vakantie. Ik niet. Ik ga bijna nooit op vakantie en heb geen andere hobby’s. Als ik werk ben ik gelukkig.”

“Toen mijn dochter op een gegeven moment óók naar de Roxy ging, hoefde voor mij dat hele uitgaansgebeuren ook niet meer. Ik wilde niet hoeven vragen om gezinskorting,” lacht Fernanda, en haalt haar schouders op. “Het is topsport. Als kunstenaar moet je in vorm blijven; je moet trainen en lenig blijven in je hoofd. Toen ik wel eens op vakantie ging kostte het weken om weer op gang te komen. Dat is het me gewoon niet waard.” Ze wijst naar buiten. “Mijn inspiratie is dit prachtige uitzicht. Dat is genoeg. Vanaf hier zie ik de wereld aan me voorbijtrekken.”

www.josefernanda.com

Gebarentaal in een wurggreep / Congratulations! door Leish Troupe

Corpus Kunstkritiek

Voorstelling: Congratulations! door Leish Troupe

Gezien: 12 juli 2010, Theater Bellevue, Amsterdam

Door: Daniël Bertina

Tijdens Julidans vond de Nederlandse première van de voorstelling Congratulations! van de Syrische theatergroep Leish Troupe plaats. Deel twee van het Identities Project van choreograaf Noura Murad. Een dreigende, maar onbegrijpelijke gebarentaal.

Een minzaam knikkende man en vrouw verwelkomen het publiek. Ze gebaren: vrouwen links, mannen rechts. In de lobby van Theater Bellevue wordt het publiek in twee rijen naar sekse verdeeld. Voorzichtig schuifelen we in twee groepen de gang naar de theaterzaal in. De mannelijke gids gebaart naar een schaal met witte snoepjes, pakt er een en stopt het in z’n mond. We volgen zijn voorbeeld. Een zoete amandel met een krakend suikerlaagje. Vier dansers – Razmik Gabrealian, François Peyre, Faiha Abu Hamed en Noura Murad – marcheren langs. Twee mannen, twee vrouwen. Ieder duo is met de pols aan elkaar geknoopt, door middel van een lang wit lint. Voorzichtig zoeken de toeschouwers een staanplaatsje zonder anderen het zicht te belemmeren of gaan op de grond zitten. Dit is Congratulations! van de Syrische bewegingstheatergroep Leish Troupe.

Choreograaf Noura Murad liet zich voor deze voorstelling inspireren door de rituelen van het traditionele Arabische huwelijk, zo schrijft het programmaboekje. Vanavond zijn we bezoekers én getuigen van een huwelijksvoltrekking in zes delen. Net als in de Syrische traditie blijven mannen en vrouwen – spelers en bezoekers – strikt van elkaar gescheiden. Door de stoïcijns kijkende mannelijke gids wordt het publiek in twee groepen langs een aantal met zwarte theaterdoeken afgebakende ruimtes gevoerd. Het gaasdoek dat in een aantal zalen de bezoekers van elkaar scheidt is dun, zodat je wel naar de anderen kan loeren.

Stampen

De twee mannelijke dansers doen denken aan een bruidegom en zijn dominante ceremoniemeester. De laatste is een krachtige danser die met door scherpe, agressieve bewegingen de eerste heen en weer sleurt – als een sadistische poppenspeler. Staat dit symbool voor de dwang van de tradities? Bij de vrouwen gebeurt hetzelfde: een dominante danser trekt haar slachtoffer constant op woeste manier uit balans. Alle vier dragen ze een doorzichtige gezichtsluier. Al stampend, in het militaristische ritme van de muziek maken de twee dominante dansers hun eigen sluiers los, en binden deze aandachtig om hun nek. Doordat ze alle vier in sec zwarte kleding zijn gehuld, zorgt deze kleine kostuumaanpassing ervoor dat de twee dominante figuren opeens doen denken aan priesters. Het zijn een soort dominee slabbetjes.

Terwijl ik de amandelsmaak nog proef beginnen de vier in een lange passage – afgebakend met gordijnen en een doorzichtige tussendoek – een langzame, afgemeten en krachtige dans met veel gestamp. De twee onderworpen danser worden door de linten aangestuurd. Deze proberen zich angstig te verzetten, maar af en toe lijken ze op te geven, en laten zich gedwee door hun begeleiders meevoeren. Als een vlieg in een spinnenweb lijken ze te vechten tegen hun ketening, en tegelijkertijd de wurging willig te ondergaan. Hun bewegingen zijn bijna grotesk, maar worden scherp en met veel bezieling uitgevoerd. Het voelt alsof hier wordt gedanst uit noodzaak. De dansers kijken me indringend aan. Ze lijken me met hun bewegingen iets te willen vertellen, maar er klinkt geen woord. Een akelige, beklemmende sfeer.

Door het dunne gaasdoek te zien dat zowel de mannelijke als de vrouwelijke dansers vrijwel dezelfde bewegingen maken. Dus zó veel verschilt de situatie tussen man en vrouw niet. Naarmate de bewegingen zich ontwikkelen is het steeds minder goed te zien wie eigenlijk de bewegingen aanstuurt. Zijn dit de jongeren die zich willen losmaken van de traditie? Of zijn dit de ouderen die zich gedwongen voelen om de jongeren in de tang te houden?

Mozaïek

In een volgende ruimte lijkt zich het huwelijk echt te voltrekken. In het midden van de theaterruimte staat een tent van gaasdoek. Het publiek kijkt van buiten naar binnen door raamachtige uitsparingen in het doek op verschillende hoogtes. In deze tent voltrekt zich een ingewikkelde beweging, waarin de vier dansers met hun linten doelbewust verstrengelt raken in een grote geometrische knoop. Er ontstaan verschillende sterachtige patronen die doen denken aan traditionele Arabische stermozaïeken, of een spelletje vingervlechten. Bruid en bruidegom zitten aan het einde letterlijk en figuurlijk aan elkaar vastgeweven. Ze gaan af, en de twee dominante figuren blijven achter. Het publiek wordt de tent ingeleid; van binnen loeren we naar deze twee spelers die aan weerkanten van de tent ieder een woeste solo dansen. De mannen kijken naar de vrouwelijke danser, de vrouwen in het publiek naar de mannelijke danser. Ik zie een vrouw die me aankijkt met een indringende, wanhopige blik. Schuddend en trillend werpt ze zich tegen de muur, bijna epileptisch, terwijl ze steeds weer lijkt te schrikken van een geluid dat alleen zij kan horen. Uitgeput valt ze stil.

Gebarentaal

Dacht ik in de eerste scènes nog aan een generatiestrijd, hierna wordt er in de aangrenzende grote ruimte een onbegrijpelijke scène gespeeld. De hoge theaterzaal krijgt door de vorm van de lange hangende theaterdoeken de onbegrensde, sacrale sfeer van een kathedraal. Wederom worden vrouwen en mannen van elkaar gescheiden; elke groep aan een uiteinde van de ruimte. De twee ‘oudere’ personages zitten meditatief geknield met voor elk van hen een houten plank. Daarnaast een vuistgrote steen en grote, zilverkleurige schaal met rijstkorrels. Met merkwaardige bewegingen slaan de zittende personages met de steen op de plank, in het ritme van de tranceachtige, traditionele muziek. Afwisselend maken ze repetitieve handgebaren, signalen en scherpe veranderingen van mimiek. Bijna mechanisch. De gebaren worden zo zelfverzekerd uitgespeeld dat ik vermoed dat deze misschien voor Arabieren wel onmiddellijk herkenbaar zijn. Het voelt alsof ik kijk naar een gebarentaal die ik niet spreek.

Identities Project

De volgende dag spreek ik choreografe Noura Murad bij Dinner Stories: Dans in de Levant, een door het Hivos Cultuurfonds en Julidans georganiseerd debat over dans in het Midden Oosten. “Mijn werk is een zoektocht de culturele identiteit van het lichaam,” vertelt Murad. “Ik vroeg me af of er zoiets bestaat als een typisch Arabische bewegingstaal. En zo niet, zou ik die dan zelf kunnen scheppen? Ik zocht een gebarentaal voor Arabische dans, net zoals in de traditionele Indiase dans – waarbij elke kleine verandering van houding en expressie een hele exacte betekenis heeft.”

De voorstelling Congratulations! is onderdeel van een langlopend project. Elf jaar geleden richtte Noura Murad haar Leish Troupe op; toen de enige onafhankelijke moderne dans- en bewegingstheatergroep in Syrië. In haar werk onderzoekt Murad de dwang van tradities en rituelen rond belangrijke overgangsriten zoals geboorte, huwelijk en dood. In de Arabische wereld worden hierbij de mannen en vrouwen strikt van elkaar gescheiden, en door de gemeenschap gedwongen om traditioneel vastgelegde rollen te spelen, vertelt Murad. Haar zogenaamde Identities Project ging in 2006 van start met onderzoek, workshops en een serie voorstellingen.

De eerste in deze serie was Once they die, they’ll realize (2008): een voorstelling over het begrafenisritueel en de angst voor de dood, geïnspireerd op de uitvaart van Murads eigen vader: “Mijn ouders waren vrijzinnige kunstenaars, maar toen mijn vader stierf werd het mij als vrouw verboden mijn eigen vader te begraven. Sterker nog: ik mocht zijn dode lichaam niet eens aanraken, terwijl ik vond dat ik juist als enige ter wereld dat recht zou moeten hebben.” Deel twee, Congratulations! – over de rituelen rond het huwelijk – ging vorig jaar in première in de Citadel van Damascus en kwam speciaal voor Julidans naar Nederland. Deel drie, nu in de maak, richt zich op de rituelen en tradities rond de geboorte.

Streng en schuldig

Noura Murad vertelt hoe ze tijdens haar verblijf in Nederland haar dansers op pad stuurde, om in de Amsterdamse cafe’s de lichaamstaal van de Nederlanders te bestuderen. “In Nederland is er veel vrijheid – dat is ook terug te zien in het lichaam. In Syrië zie je een veel groter contrast tussen lichaamstaal en woorden. Tijdens de première van Congratulations! had ik voor het eerst het idee dat het Arabische publiek écht begreep wat ik met mijn bewegingstheater wilde vertellen.” Dat is opmerkelijk. Tijdens de voorstelling heb ik geprobeerd om de Arabische lichaamstaal van Leish Troupe te interpreteren vanuit een Nederlandse blik. En, zo blijkt uit de bovenstaande passage, Murad projecteert dus net zo goed haar Arabische kijk op de Nederlandse lichaamstaal – en begrijpt er weinig van. Want het valt natuurlijk wel mee (of tegen) met die vermeende Nederlandse bewegingsvrijheid, en dat er bij Nederlanders minder een contrast zou bestaan tussen woorden en lichaamstaal is ook zeker niet het geval. Wat is het ontzettend moeilijk om met een onbevangen blik naar een voorstelling, of naar de wereld te kijken.

Terug naar de voorstelling. Op een gegeven moment stappen beide generaties ieder met één been in de bak met rijst en gieten de korrels over elkaar uit. Als een vruchtbaarheidsritueel. De vier spelers binden zich via de polsen aan elkaar vast. Als viereenheid lijken ze tot elkaar veroordeeld. Wat hieraan voorafging is me volledig ontgaan. Is dat erg? Is het nodig dat je al de bewegingstaal in een theatervoorstelling verstaat? Lang niet altijd, maar nu voelt het toch frustrerend omdat de eerdere scènes op intuïtieve manier een stuk eenvoudiger te duiden waren. Door de strenge herhaling van de handgebaren en de scherpe bewegingen voel ik me bijna schuldig dat ik ze niet kan plaatsen.

Sufiachtig

Congratulations! wordt afgesloten met een dreigende, gezamenlijke huwelijksdans. In een kale, wijdse ruimte vormt zich een grote kring met het publiek in het midden – mannen en vrouwen samen. Verbonden door de vier lange linten vormen de vier dansers een grotere kring die het publiek insluit. Op een traag ritme begint een Sufiachtige dans. Deze wordt steeds sneller, woester en agressiever. Al stampend draaien de dansers om het publiek heen. Ze kijken koortsachtig uit hun ogen, terwijl ze steeds dreigender in een steeds kleiner wordende cirkel het publiek als een kudde schapen bijeen drijven. Tot slot leggen ze de linten op de vloer. Het publiek is ingesloten door een witte cirkel. De vier dansers marcheren twee aan twee de ruimte uit. In formatie, in een rechte baan van licht op het dwingende ritme van de hypnotische marsmuziek. Stilte. Het applaus komt voorzichtig en onverwacht.

Na afloop van de voorstelling bekruipt me het gevoel dat Noura Murad deze voorstelling vooral heeft gemaakt voor een Arabisch publiek. Ik heb gefascineerd staan kijken. Niet in de laatste plaats uit bewondering voor de inzet van de makers. En, hoe vaak zie je nu eigenlijk experimenteel bewegingstheater uit Syrië? Maar het gevoel dat ik iets essentieel heb gemist kan ik niet van me afschudden. Congratulations! gaat duidelijk over een intens en verstikkend huwelijksritueel uit een traditie die niet de mijne is. Misschien zou je als criticus deze voorstelling eens moeten zien met een grotendeels Arabisch publiek – of samen met een Arabische collega die de gebaren kan vertalen. Wat nu blijft hangen is een verstikkende sfeer van angst en frustratie die de hele voorstelling akelig blijft broeien. Het amandelsnoepje heeft een bittere nasmaak.

Congratulations! door Leish Troupe (Syrië)

Coproductie tournee: Hivos Cultuurfonds

Spel: Razmik Gabrealian, François Peyre, Faiha Abu Hamed, Noura Murad

Choreografie: Noura Murad

Scenario: Radwan Taleb

Première Nederland: 12 juli 2010

Intiem theater over de overgang

Het Parool / Kunst & Media (22 november 2010)

Yvonne van den Hurk maakte een toneelstuk over de overgang – de vergelijkingen met De vagina monologen trotserend: ‘Misschien had ik het niet Hormonologen moeten noemen.’

DANIËL BERTINA

“Ik heb Hormonologen nu twintig keer gespeeld,” zegt theatermaker Yvonne van den Hurk (Den Bosch, 1959). “We zijn bijna elke avond uitverkocht, en talloze vrouwen blijven napraten.” Anderhalf jaar geleden had Van den Hurk nog geen idee hoe ze haar theatervoorstelling over de gevolgen van de overgang zou kunnen verkopen. “Er rust nog steeds een taboe op het onderwerp. Dat merkte ik toen ik het idee voorlegde aan programmeurs van verschillende theaters – succesvolle vrouwen van mijn leeftijd. Ze waren enthousiast over mijn eerder voorstellingen zoals Frau Bach of Chopin?, maar het thema van de overgang schrok ze een beetje af.”

Hormonologen ging begin deze maand in première in de Leidse Schouwburg en toert door het land. Theatermaker en actrice Yvonne van den Hurk – bekend van televisieprogramma’s Bloedverwanten, Pleidooi en Unit 13 – kwam tien jaar geleden op het idee om een voorstelling te maken over de overgang, en wat deze levensfase met vrouwen doet. Ze stond toen op de planken met De vagina monologen: het succesvolle, taboedoorbrekende toneelstuk van de Amerikaanse schrijver Eve Ensler.

“Een goede vriendin – eind dertig – raakte in een zware depressie. Na een lang traject bleek ze te lijden aan vroege symptomen van de overgang. Ik wist niets van die psychische en fysieke ellende. Later kreeg ik zelf klachten en gewrichtspijn – ik dacht dat het reuma was. Er is nog een groot gebrek aan kennis. Door het niet-weten maken vrouwen diepe depressies door. Dat wil ik bespreekbaar maken.”

Van den Hurk hield interviews met ruim zestig vrouwen, smeedde hun verhalen tot een geheel, en verdeelde deze in drie fases van de overgang: pre, post en menopauze. In Hormonologen vervlechten Mylou Frencken, Ineke Veenhoven en Van den Hurk de verhalen door middel van zang, spel en dans. Mechteld Prins deed de regie.

Aandacht voor dit onderwerp is een teken van de tijd, zegt Van den Hurk. “Vrouwen leven langer, maken carrière en willen ook nog een relatie. Honderd jaar geleden gingen de meesten voor de overgang gewoon dood, en vijftig jaar geleden zat de Valeriuskliniek vol oudere vrouwen met een ‘zenuwinzinking’. Men dacht dat het een vreemde psychische stoornis was. Nu zitten in Nederland 1.2 miljoen vrouwen in die levensfase.”

Bij de eerste try-outs werd er veel gelachen. Maar Van den Hurk wilde van Hormonologen niet teveel een dijenkletser maken. “Direct na de lach wil ik het publiek confronteren met de donkere kanten. Zoals een van de eerste scènes waarin een treinconductrice een woeste opvlieger krijgt, verandert in een briesende vrouwelijke hulk, en een onbeschofte passagier te lijf gaat.”

“Ik probeer een gevoel van herkenning te veroorzaken. Tegelijkertijd vergroot ik die verhalen uit, en maak er theater van. Met deze voorstelling probeer ik vrouwen te laten zien dat het heel belangrijk is om die problemen serieus te nemen en te bespreken. Maar ik realiseer me heel goed dat het moeilijk is om je kwetsbaar op te stellen in een mannenwereld. De overgang is niet sexy of cool.”

Sinds de Vagina monologues (1996) werden talloze variaties op dit theaterstuk uit de grond gestampt. Allemaal met een activistische insteek, net als het origineel. Bijvoorbeeld De afscheidmonologen (over de dood), De gesluierde monologen (over moslima’s en hun hoofddoekjes), De Vagina verhalen (een versie voor doven) en het boek De prozac monologen (over antidepressiva). De mannen bleven niet achter. In Vlaanderen werd het mannelijk geslacht bejubeld met het boek en de voorstelling De penismonoloog, en al enige tijd verzamelt een groep Amerikaanse theatermakers anekdotes voor de gay- en bi-variant: The bottom monologues.

“Mensen kijken steeds meer naar reality tv,” zo verklaart Van den Hurk het succes van dit ‘nieuwe’ theatergenre. “Misschien zoekt men die ‘echtheid’ nu ook op het toneel. Een monoloog is een prachtige manier om een intiem verhaal te vertellen – zo oud als de wereld.” Hormonologen is echter niet een tekst die elke avond door inwisselbare vrouwen wordt voorgelezen, zoals bij De vagina monologen. “Het is echt theater, geen voorleesavond. Misschien had ik de voorstelling een andere titel moeten geven.”

www.hormonologen.nl

‘Ik geef de kijker een schop onder de kont’ / kunstenaar Roland Berning

Het Parool / Kunst & Media (4 november 2010) /// Foto Marc Driessen

Beeldend kunstenaar Roland Berning exposeert nieuwe schilderijen bij Serieuze Zaken Studioos. Van speelse abstractie naar platte alledaagsheid.

DANIËL BERTINA

“Mijn werk moet een beetje onbetrouwbaar lijken,” zegt de Amsterdamse kunstenaar Roland Berning (1956). Hij gebaart naar de schilderijen aan de galeriemuur van Serieuze Zaken Studioos. “Ik zoek een ontregelende spanning, die verder gaat dan alleen maar mooie beelden. Ik wil dat mensen zich afvragen of ze het werk wel serieus kunnen nemen.” Zijn overzichtstentoonstelling – met de merkwaardige naam Frackstümmel zal het rustiger aan moeten doen – is tot en met 1 december te zien bij Serieuze Zaken Studioos aan de Lauriergracht.

In woeste kwaststrepen zijn speelse stripfiguren te ontdekken, af en toe onderbroken door uitgezaagde gaten in de schilderijen. Foto’s van Bernings eerdere kunstwerken, gelikte glossy magazinecovers en schreeuwerige reclamefolders zijn op willekeurige plaatsen in het beeld gelijmd. Een aantal van de veelkleurige kunstwerken balanceren ongemakkelijk tegen de galeriemuur, steunend op de leuningen van kantoorstoelen. Alles lijkt instabiel.

“Ik gebruik veel kitscherige thema’s zoals stripfiguren of poëzieplaatjes,” gaat Berning verder. “De manier van schilderen schept een abstracte sfeer, terwijl die ingeplakte foto’s en pizzareclames verwijzen naar de platte alledaagsheid van het hier en nu. Zo geef ik de kijker een schop onder z’n kont.”

De laatste tien jaar maakte Berning als beeldend kunstenaar voornamelijk installaties, zoals Nicht warten auf satori, jetzt bauen (2004) en Piraten im wald (2007). Begin dit jaar pakte hij weer een oude liefde op: schilderen. In korte tijd produceerde hij genoeg werk voor een nieuwe tentoonstelling. “Als kunstenaar moet je nooit gaan zitten wachten op inspiratie. Je moet gewoon aan de slag gaan. Installaties bouwen is een soort driedimensionale manier van schilderen, waarbij je een hele ruimte kan vullen met een fantasiewereld. Ik heb nu geprobeerd dat gevoel van vrijheid te vatten in tweedimensionale schilderijen.”

De titel Frackstümmel zal het rustiger aan moeten doen verwijst naar Bernings grote liefde voor de kunstenaars en filosofen van de Duitse Verlichting. “Frackstümmel is een verzonnen naam die mij deed denken aan dat prachtige, creatieve tijdperk van de Verlichting. Door duistere ontwikkelingen in onze huidige maatschappij dreigen die idealen nu te worden verloochend. De titel is een verborgen aanklacht – eigenlijk puur associatief bedoeld.”

Als middelbare scholier maakte de film Ludwig – requiem für einen jungfraulichen König (1971) van Hans-Jürgen Syberberg een verpletterende indruk op Berning, en diens ontkiemende visie op kunst. “Syberberg deed totaal geen moeite om zijn film realistisch te maken. Veel van de scènes werden gespeeld tegen een geprojecteerde achtergrond, terwijl vanaf de zijkant handenvol nepsneeuw in beeld werden gegooid. Vanuit mijn ooghoeken zag ik de grijsbetonnen vloer van de filmzaal. De ervaring was overduidelijk nep, maar daardoor werd de beleving van het verhaal juist realistisch. Dat probeer ik nu ook met mijn kunst.”

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=Ll0xHT8CGPY[/youtube]

Veel abstracte kunst blijft volgens Berning te vaak hangen in nietszeggende vorm, of verzandt in bloedeloze kitsch. “Ik wil mijn werk wat meer spanning en gevaar meegeven. Ik begin vaak met die rare stripfiguurtjes uit Dick Tracy, Humpty Dumpty of Heidi, en daar laat ik ‘de schildermachine’ op los. Ik probeer het beeld energiek en levensvatbaar te maken, door de gelaagdheid van het werk te laten zien – soms letterlijk, door een stuk uit het schilderij te zagen. Het moet gaan vibreren en leven, alsof je als toeschouwer een nieuwe werkelijkheid wordt binnengetrokken.”

De titel van zijn installatie uit 2004, Nicht warten auf satori, jetzt bauen, is terug te vinden in een aantal nieuwe schilderijen aan de muren van Serieuze Zaken Studioos. “Mijn manier van werken is niet lineair, maar altijd cyclisch en organisch. Ik houd ervan om thema’s te recyclen uit mijn eerdere werk, maar ook afkomstig uit mijn kindertijd. Als kind bewonder je de onbereikbare wereld van de volwassenen, en als volwassene hunker je naar de verloren kinderlijke verbeeldingskracht. Eigenlijk is het leven één grote sadistische constructie.”

www.serieuzezaken.info

www.rolandberning.com

http://marcdriessen.wordpress.com

Graffiti als wapen / interview met MEAR ONE

Het Parool / Kunst & Media (29-10-2010)

Drie legendarische kunstenaars uit de graffitiscene van Los Angeles – Mear One, Kofie One en Retna – exposeren bij Willem Kerseboom Gallery.

DANIËL BERTINA

“Het is een freestyle,” zegt kunstenaar Mear One in een telefoongesprek vanuit zijn woonplaats Los Angeles. Hij maakte zijn immense schilderij The katharsis in slechts vier dagen, gedurende de laatste Art Basel kunstbeurs. “Dat schilderij evolueerde vanuit de pure creatieve energie van de live ervaring.”

The katharsis is een van de gigantische doeken van 3,5 bij 3,5 meter, te zien in de tentoonstelling Op straat. Onder deze titel exposeert Mear One samen met twee geestverwanten uit de graffitiscene – Kofie One en Retna – zijn werk bij Willem Kerseboom Gallery aan de Leidsegracht.

De tentoonstelling is onderdeel van Vox Humana: een project binnen het L.A. International Street Art Competition & Urban Arts Festival, gericht op ‘live’ muurschilderingen en het verspreiden van de graffitikunst in de Verenigde Staten en Europa. Op straat is tot en met 13 november te bekijken.

Circulations of an anti-horizontal (2010): het abstract geometrische schilderij van Kofie One lijkt op een driedimensionale futurische bouwtekening. Zijn collega Retna toont een vaag profiel van een gezicht met op de achtergrond zwarte, strenge kalligrafie die doet denken aan spijkerschrift. Een subtiel commentaar op een van eerste vormen van geschreven communicatie. Is graffiti de volgende stap in deze evolutie?

In tegenstelling tot het werk van zijn collega’s lijkt The katharsis van Mear One een religieus icoon. Een naakte man ligt met zijn gezicht op de grond. In een rookwolk verrijst een Nieuwe Mens, met vier armen als de godin Shiva. Het doet denken aan de pose van Michaelangelo’s universele mens. Bovenaan zweeft een gestileerde adelaarskop als fascistisch embleem, of het logo van een raceauto. In graffitikalligrafie zijn spirituele leuzen zijn te lezen: ‘The heart bleeds for the souls liberation.’

“Ik ben een kind van hippieouders uit de psychedelische kunstscene van de jaren zestig,” lacht Kalen Ockerman (Santa Cruz, 1971), de man die schuilgaat achter de naam Mear One. Op driejarige leeftijd begon hij te schilderen. “Geld voor een opleiding was er niet, dus ik ben zelf maar begonnen met kunst te maken.”

Onder zijn alias Mear One (Manifest Energy And Radiate, met de toevoeging One omdat hij alleen staat) werd Ockerman een van de meest invloedrijke graffitikunstenaars van zijn generatie. Hij was kernlid van de notoire graffiticrews CBS en WCA, ontwierp platenhoezen voor bands als downset. Freestyle Fellowship , en schilderde manshoge – vaak politieke – muurschilderingen in de openbare ruimte zoals zijn magistrale eerbetoon aan Alphonse Mucha.

In de jaren tachtig stond hij als minderjarige op het podium van Water the Bush – een nachtclub van hiphoppionier Afrika Bambaata – en maakte freestyle schilderijen op de klanken van de muziek. In 1995 kreeg hij zijn eerste show bij 01 Gallery: de uitvalsbasis van Lowbrow / Pop Surrealism kunstenaars Chaz Bojórquez en Robert Wilson. Sindsdien exposeert hij internationaal en werkt als grafisch ontwerper.

In Mear One’s schilderijen zijn opvallend veel spirituele motieven te ontdekken. Onheilspellende vrijmetselaarslogo’s en kreten over de nieuwe wereldorde schreeuwen van de muren van Willem Kerseboom Gallery. In het postapocalyptisch landschap van zijn schilderij David & goliath (2010) schiet een spelend jongetje een vliegtuig uit de lucht – met zijn katapult.

“Ik heb een onrustige ziel,” vertelt Mear One over zijn fascinatie voor mystiek. “Ik probeer oude symbolen, iconografie, hedendaagse politiek en spiritualiteit te verweven. In onze wereld is niets meer heilig, maar voor mij is het maken van kunst een heilige daad. De mens heeft de mythologie uitgevonden om het verborgen verleden te kunnen duiden. Op vergelijkbare manier probeert de mens door samenzweringstheorieën de verborgen kanten van het huidige bestaan te begrijpen. Maar zowel verleden als heden blijft een raadsel – dat is onze tragiek. We worden hulpeloos geboren in een dwingend mechanisme dat zijn ideologieën door je strot duwt. Kunst is voor mij een wapen waarmee ik dat mechanisme kan aanvallen. Een manier om mezelf te bevrijden van een levenslot als zielloze robot met een klotebaantje.”

www.kerseboom.com

www.laartmachine.com

www.mearone.com

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=wuJOC8X9za8[/youtube]

Fotografisch testament van de eerste oliestaat

Het Parool / Kunst & Media (26-10-2010)

Voor zijn online fototentoonstelling Oil & paradise reisde fotograaf Ad Nuis naar Azerbeidzjan, het land waar ooit de eerste aardoliebron werd aangeboord. De olie is bijna op.

DANIËL BERTINA

“Het energievraagstuk boeit me al jaren,” zegt fotograaf Ad Nuis (Apeldoorn, 1958). “Op de middelbare school had ik een hele goede leraar aardrijkskunde. Hij riep altijd dat er nog maar voor zo’n veertig jaar olie zou zijn. Ook de oliecrisis van 1973 maakte diepe indruk. Ik heb zelfs nog even geografie gestudeerd, voordat ik naar de kunstacademie Den Haag ging.”

Drie jaar geleden las hij een boek over de historische achtergronden van de oliewinning: The oil and the glory van Steve LeVine. In Bibi-Heybat, een wijk van Bakoe, de hoofdstad van Azerbeidzjan, werd in 1846 voor het eerst naar aardolie geboord. Het land ontwikkelde zich tot een van de grootste olie-exporteurs ter wereld.

“Wereldwijd hebben we in een kleine tweehonderd jaar bijna alle olie opgemaakt,” vertelt Ad Nuis. “In de regio van de Kaspische Zee is men ooit begonnen met het boren en daar blijkt nu ook dat die olievoorraad eindig is. Oil & paradise is een poging om die cyclus te visualiseren.”

Al jaren maakt Nuis intieme fotoseries voor diverse Nederlandse dag- en opiniebladen. Daarbij bijt hij zich vaak voor langere tijd vast in het onderwerp, in navolging van zijn held: de Amerikaanse new journalism-fotograaf Danny Lyon. Zo volgde hij jarenlang de bewoners van Amsterdam-Zuidoost en maakte prachtige fotoreportages over de veranderingen in de buurt. “Ik houd ontzettend van die toewijding.”

Na een korte cursus functioneel Turks reisde Nuis begin vorig jaar af naar Bakoe, met steun van het Fonds BKVB. “In mijn naïviteit ben ik gewoon maar ergens begonnen. Ik ging met een huurauto de olievelden af. Nu ben ik er vijf keer geweest en ga nog zeker twee keer terug. Ik ben benieuwd hoe dat land eruit ziet als er sneeuw ligt; er schijnt een berg te zijn die altijd in brand staat.” December volgend jaar moet Oil & paradise zijn afgerond.

Oil & paradise wordt een online tentoonstelling met foto’s, korte filmpjes en tekst die via het internet zal worden verspreid. Het idee is dat galeries overal ter wereld de expositie kunnen downloaden en presenteren. “Met een paar beamers en projectieschermen ben je klaar. Ik had geen zin om wéér een fotoboek te maken; ik wilde eens iets anders doen. Mijn grote wens is om het geheel in Bakoe te openen.”

De expositie bestaat deels uit historisch fotomateriaal, door Nuis bij elkaar gesprokkeld uit de oude Sovjetarchieven. Daarnaast tonen zijn eigen foto’s een thematische drie-eenheid van olie, macht en geld. Hij gebruikt analoge zwart-wit film om de kaalgeslagen historische oliegebieden vast te leggen en digitale kleurenfilm voor de weergave van de hedendaagse rijkdom en armoede in Azerbeidjan.

“De overheid wil van het land een tweede Doebai maken. Je ziet dat daar de meest megalomane bouwprojecten uit de grond worden gestampt, terwijl de economie nog steeds voor negentig procent draait op de olie-export. Maar dat verhaal loopt af. Ik heb een interview aangevraagd met de baas van het staatsoliebedrijf om zicht te krijgen op de toekomstplannen.”

Sinds zijn laatste reis naar de Kaukasus maakt fotograaf Nuis ook korte filmpjes over de elementen water, vuur, aarde en olie. Als bewegende foto’s vanuit een statisch perspectief. Binnenkort keert hij terug naar Azerbeidzjan met journalist Arthur van den Boogaard om twee families te interviewen, werkzaam in de olie-industrie. “Ik wil ook een olietycoon portretteren. Zo probeer ik het brede historische verhaal te laten zien.”

Ad Nuis geeft toe dat hij de schaal van Oil & paradise iets heeft onderschat. “Dit is het meest chaotische project dat ik ooit heb ondernomen. Het onderwerp is extreem complex, maar ik heb prachtig materiaal verzameld. Nu zoek ik een goede editor die orde in de chaos kan scheppen. Het is pretentieus om te denken dat foto’s de wereld kunnen veranderen. Maar je moet wel blijven waarschuwen. Het is raar dat we ons in dit kleinzerige landje bezighouden met onzin over dubbele paspoorten, terwijl het olieprobleem oneindig veel groter is. Toch ben ik optimistisch. Ik denk dat we een oplossing zullen vinden, maar er zullen vast nog een paar oorlogen over grondstoffen uitbreken. Dat hangt boven ons hoofd  als het zwaard van Damocles.”

www.inthegallery.nl