Dada Leeft!

Eerbetoon aan Dadaïsme in Bellevue

AMSTERDAM – De Rietveld Academie en het Stedelijk Museum organiseerden in Bellevue een ‘Dada-soiree’, een eerbetoon aan het dadaïsme.

DANIËL BERTINA

‘Deze avond, was een avond van het Stedelijk Museum,” sluit de spreekstalmeester af. ”Leugens!” brult zanger Lucky Fonz III vanuit de zaal, terwijl hij hem een puzzelstukje naar het hoofd gooit. De hoogbejaarde freejazzpianist Micha Mengelberg is net door een enorme witte rookwolk van het podium geblazen. Bijna de helft van het publiek is in de loop van de avond de zaal uitgevlucht. De andere helft geniet.

Deze vreemde avond vol bizarre poëzie, valse zang, performance, geluid- en videokunst is een initiatief van Linde Keja en Willem Sjoerd van Vliet, en hun collega-studenten van de opleiding Beeld en Taal van de Rietveld Academie. Dit eerbetoon aan de absurdistische kunstvorm dadaïsme werd georganiseerd in het kader van Zichtbaar afwezig, een project van het Stedelijk Museum.

Studenten van de Rietveld Academie en het Sandberg Instituut proberen kunstwerken uit de collectie van het Stedelijk weer onder de aandacht van het publiek te brengen. Deels om de slepende verbouwing en de ‘dakloze periode’ van het museum te overbruggen.

Voor de ‘Dada-soiree’ diende een poster als inspiratie: een collage van kreten, waarmee kunstenaars Theo van Doesburg en Kurt Schwitters in 1923 het eerste Dada-matinee op Nederlandse bodem aankondigden. Met een tournee werd toen ook Theater Bellevue aangedaan. ”Die poster is één van de iconen van Dada geworden,” legt Linde Keja uit. ”Dada heeft in korte tijd een enorme invloed gehad op het kritische denken over de relatie tussen kunstenaars en publiek. Het leek ons interessant om daar een avond omheen te organiseren.”

Die relatie tussen kunstenaar en publiek is er op de Dada-soiree vooral één van vervreemding. Zo draagt een kunstenares een gedicht voor over een boom met stoofperen, terwijl ze bij het declameren van elke zin nonchalant de handstand inzet.

Een andere neo-dadaïst zit later met een strak gezicht op een plastic speelgoedvarkentje en een rubberen kip te blazen.

Dada: de meningen verschillen over wat de term eigenlijk betekent – het Franse woord voor stokpaardje, een verbastering van ‘Ja, ja’, of pure onzin. De beweging werd in 1916 opgericht door een internationale groep kunstenaars in Zwitserland, en in 1924 officieel opgeheven, maar de invloed werkt nog steeds door. Dada belichaamde de meest radicale vorm van ‘antikunst’ binnen de zogenaamde Historische Avantgarde (1910-1940): een verzameling kunststromingen die op verschillende manieren probeerden te breken met duizenden jaren kunsttraditie.

Dadaïsme draaide om speelse, nihilistische anarchie en absurdisme, met een felle afkeer van de burgerlijke samenleving en de heersende kunstopvattingen. Kunst moest midden in de samenleving komen te staan, om zo de samenleving te veranderen.

Op ironische wijze werd veel van deze radicale kunst uiteindelijk weer deel van de gevestigde orde: Dada eindigde in de musea. Of, in het geval van de Dada-soiree, in het theater om een museumcollectie onder de aandacht te brengen.

Zoals Linde Keja het in haar performance uitdrukt: ”Dada is je bek opentrekken, al wordt hij dichtgeslagen. Het leven verveelt. We moeten verdomme zorgen dat er wat gebeurt.”

Het Parool / Kunst & Media (24-9-2009)