Pure camp met een enorme theatrale intelligentie in (M)IMOSA, waarin vier flamboyante drag queens om aandacht vragen

Cultureel Persbureau / De Dodo (22 april 2012)

DANIËL BERTINA

Maniakaal galoppeert ze over het podium, stampend als Michael Flatley on crack. Graatmager en met ontbloot bovenlijf raast Marlene Monteiro Freitas tapdansend in de rondte. Ze knijpt in haar tieten en trekt handenvol (nep)haar uit haar scalp. “My name is Mimosa Ferrara,” hijgt ze dreigend, terwijl haar zwarte legging van haar kont zakt en vlak boven de schaamstreek blijft hangen. “And these fucking pants are always falling down.”

In (M)IMOSA belichamen vier flamboyante performers – twee mannen, twee vrouwen, allemaal androgyn – om de beurt de ultieme hysterische fantasietravestiet: Mimosa Ferrara. Dat doen ze in de vorm van een battle, waarin ze elkaar voortdurend in flair en overdaad proberen te overtreffen. De voorstelling is een eerbetoon aan de New Yorkse underground travestietenscene van de jaren tachtig, met haar woeste vogue dansbattles, vastgelegd in de monumentale documentaire Paris is Burning (1990). Vermengd met invloeden uit de hedendaagse dans en chaotische performancekunst.

(M)imosa

In hoog tempo volgen de meest uiteenlopende acts elkaar op: hilarische imitaties van popiconen Prince en Kate Bush, fragmenten klassiek ballet, breakdance met schuddende hiphopbillen, standup-comedyachtige monologen, hyperseksuele droogneukbewegingen, operettezang en uitzinnige vogue in de stijl van grondlegger Willi Ninja.

Na Monteiro Freitas barst Trajal Harrell los. Hij is minder flamboyant gekleed dan zijn voorganger, maar introduceert zichzelf ook als Mimosa Ferrara. Harrell grijpt de microfoon en zingt met trillende stem en volle overgave een bombastische tearjerker. Halverwege het nummer struint Francois Chaignaud vanuit het publiek de zaal in, gewapend met een glimmende boa, verentooi, geföhnd hardrockhaar en een snerpende falsetstem. Hij lijkt een kruising tussen rocker Dee Snyder en Hedwig & The Angry Inch, maar hij is óók Mimosa Ferrara. De vierde Mimosa – slangenmens Cecilia Bengolea – kruipt tevoorschijn als een grijze larve in een zeer nauwsluitend, nietsverhullend stretchpakje. Met een nadrukkelijk aanwezige dildo in de broek kronkelt ze als een malloterige transgenderstripper over het podium.

Goddank vermijdt (M)IMOSA de stompzinnige onderbroekenlol. Dat lukt doordat de performers voortdurend alle hysterie en aandachttrekkerij op het podium zélf ondermijnen.  Ze geven vilein commentaar op hun eigen voorstelling, en soms ook hun eigen act.

Als voor de zoveelste keer één van de dansers de aandacht opeist met een lied, act of genante ontboezeming, beginnen de anderen vanaf de zijlijn subtiel te klieren. Nadrukkelijk ongeïnteresseerd vijlen ze hun nagels, kammen hun haar, checken zuchtend hun facebookstatus of geven een sneer naar hun collega’s. Het gaat allemaal volstrekt onnadrukkelijk en vanzelfsprekend, zonder het teveel uit te melken. Pure camp, maar met een enorme theatrale intelligentie.

Met 2,5 uur is de (M)IMOSA wel wat aan de lange kant, en na Bengolea’s totaal overstuurde Kate Bush imitatie is de voorstelling ook vrij abrupt afgelopen. Maar (M)IMOSA trilt nog lang na. Dit is een compromisloze, grillige theaterervaring.

Geniaal of geschift? Ik neig naar het eerste.

[youtube width=”605″ height=”490″]http://www.youtube.com/watch?v=ydA7-qCv570[/youtube]

Traagheid en extreme duur maken van ”Wild Life Take Away Station” van Ibrahim Quraishi een mysterieus stilleven

Cultureel Persbureau / De Dodo (22 april 2012)

DANIËL BERTINA

Bij binnenkomst is Wild Life Take Away Station al vier uur aan de gang. Twee performers – Diego Agulló en Ria Higler, een jonge man en een oude vrouw – slenteren als suffe zombies door de projectstudio van het Centraal Museum. Ze zijn bleek en spiernaakt, op hun rare sloffen en pruiken na. De twee liggen uitgestrekt over de bank, sjokken rond, drinken wat, laten zich vallen of kruipen tegen elkaar aan. Nietszeggende handelingen, uitgevoerd met uitgestreken smoelen. Wild Life Take Away Station is een meditatieve ervaring: je wordt ondergedompeld in een bewegend stilleven. Van uitgewerkte personages of een duidelijk verhaal is nauwelijks sprake, maar het blijft boeien.

[youtube width=”605″ height=”490″]http://www.youtube.com/watch?v=FiAloseUHZo[/youtube]

“In mijn kunst probeer ik altijd de logica onderuit te halen,” vertelde choreograaf Ibrahim Quraishi mij in een eerder interview. “Als een kunstwerk nutteloos is, zonder duidelijke betekenis, dan krijg je als toeschouwer de vrijheid om het op je eigen manier te ontcijferen.”

Zo wordt alles en iedereen in Wild Life Take Away Station een onderdeel van een schijnbaar willekeurige compositie. Gedurende de performance lijkt het onderscheid tussen spelers, objecten en toeschouwers langzaam te verdwijnen. In een vervreemdende, luide soundscape zijn twee stemmen te horen, soms amper te volgen door rammelende stadsgeluiden, woest kabaal en kraaknoise. Soms in gesprek – ruziënd, vragend of geruststellend – maar vaker verzonken in dromerige monologen over hun onmogelijke liefde.

In de ruimte ruikt het naar gerookte paling, zweet, nat hooi, stoffige veren en smeulende theaterlampen. In het midden staat een grofhouten eettafel, bezaaid met etensresten en halflege borden, een afgebroken brood en glazen rode wijn. Als een klassiek stilleven. Verbouwereerd probeert een handjevol bezoekers zich een weg te banen door het kitcherige huiskamermeubilair, om niet teveel in de weg te lopen. Het maakt weinig uit: de performers kijken dwars door je heen.

De twee personages zien er dieptragisch uit, maar door hun hopeloze uitstraling en rauwe naakte lichamen krijgt alles wat ze doen een geestige ondertoon. De extreme duur en traagheid geven al hun handelingen, hoe klein of banaal dan ook, steeds weer een nieuwe, mysterieuze lading. Dus blijf je kijken. Uiteindelijk grijpt de vrouw haar partner bij zijn slappe lid, hij betast haar bejaarde borsten. Beide met tuinhandschoenen aan. “Auf wiedersehen” – fluisteren ze elkaar toe.

De originele versie van Wild Life Take Away Station stamt uit 2009 en duurde toen maar liefst 24 uur, non-stop. De versie op Springdance blijft beperkt tot (slechts) vijf. Na ongeveer een uur merk ik plotseling dat de soundscape opnieuw start. En realiseer me dat ik elk besef van tijd heb verloren.

[youtube width=”605″ height=”490″]http://www.youtube.com/watch?v=566MMSNi3yU[/youtube]

‘Reeks minifabriekjes moet hier blijven’

Het Parool / Kunst & Media (24 april 2012)

Al 20 jaar huist de Rijksakademie van beeldende kunsten in de monumentale Kavallerie-Kazerne aan de Sarphatistraat – op maat gemaakt voor dit topinstituut. Toch maakt directeur Els van Odijk zich zorgen.

DANIËL BERTINA

Vroeger stonden er paarden, nu werken er kunstenaars. In de jaren tachtig werd de voormalige militaire Kavallerie-Kazerne aan de Sarphatistraat door architect Koen van Velzen ingrijpend verbouwd om de prestigieuze Rijksakademie van beeldende kunsten te kunnen huisvesten. De trotse directeur Els van Odijk (1953) geeft een rondleiding door het pand. “Overal waar je kijkt zie je de vervlechting van historische en hedendaagse architectuur. Tijdens de open monumentendagen trekken we meer dan 1500 bezoekers.”

Alle hoeken en gaten van de negentiende-eeuwse kazerne zijn benut als technische werkplaats, atelier, doka, bibliotheek, werk-, kantoor- of vergaderruimte. Helemaal op maakt gemaakt voor het gebruik door de Rijksakademie, nu al twintig jaar op deze locatie.

Van Odijk gaat voor op een route met ingenieuze trappen en glazen loopbruggen: van de houtzagerij en keramiekwerkplaats met haar manshoge oven, de projectruimtes voor grootschalige installatiekunst, via de studiezalen, de werkbanken vol elektronica en uitgestalde robotonderdelen, tot de intieme studio’s voor videomontage en computergraphics. En natuurlijk de stille schildersateliers met hoge ramen en Hollands licht.

“We zijn één van de weinige kunstinstituten op dit niveau ter wereld die interne werkplaatsen bieden voor álle kunstdisciplines,” zegt Van Odijk. “Het is net een verzameling minifabriekjes. We zien ook dat daardoor onze kunstenaars veel onderling samenwerken en zo nieuwe materiaaltoepassingen ontdekken.”

Zoals kunstenaar Thomas Raat – van huis uit schilder – die tijdens zijn residency met hout is gaan werken. Nu maakt hij, naast zijn schilderijen, ook sculpturen behandeld met verspuitbare metalen. Raat: “De Rijks biedt zowel de technische kennis en de werkplaatsen waar je die kennis kan toepassen. Ik werd aangemoedigd om veel te experimenteren en zo heeft mijn kunst een nieuwe impuls gekregen. Buiten de Rijks had ik dit werk nooit kunnen realiseren.”

Juist door de veelzijdige – en soms minder zichtbare – taken van het vreest Van Odijk dat de Rijksakademie in de komende Tweede Kamerdebatten over huisvesting van rijksmusea in rijksmonumenten over het hoofd zal worden gezien. De akademie heeft namelijk structurele ondersteuning nodig om in het pand aan de Sarphatistraat te kunnen blijven. Terwijl de overheid steeds meer neigt naar het verkopen van deze rijksmonumenten.

De Rijksakademie werd in 1870 opgericht door Koning Willem III en richt zich op de ontwikkeling van international toptalent binnen de beeldende kunsten. Momenteel doen 53 kunstenaars hier een postacademische residency; de helft komt uit het buitenland. Iconische namen uit de kunstgeschiedenis gingen hun voor, van Piet Mondriaan tot Karel Appel. Internationaal wordt de Rijksakademie erkend als één van de beste kunstinstituten ter wereld, en organiseert onder andere de Prix de Rome: de oudste Nederlandse staatsprijs voor beeldend kunstenaars en architecten. Daarnaast beheert de Rijksakademie collecties en fungeert als bibliotheek en historisch archief.

Sinds de oprichting werd het instituut door de overheid gesteund. In 1999 werd het verzelfstandigd, maar het gebouw bleef vallen onder de paraplu van drie ministeries: Binnenlandse Zaken, Financiën en OCW. Nog steeds zijn deze ministeries betrokken bij de financiering. Maar met forse bezuinigingen in aantocht is die steun niet langer gegarandeerd. Daarom trekt Van Odijk nu aan de bel.

“Dit is een héél veelzijdig instituut met verschillende taken. Doordat het een voormalige rijksdienst is nemen we nogal een aparte plaats in binnen het Nederlandse kunstenbestel.”

“Als stichting hebben we de ondersteuning door Nederlandse en buitenlandse fondsen en sponsors vergroot en we werken samen met een aantal innovatieafdelingen van het bedrijfsleven. Maar dan nóg, kunnen we de huisvestingskosten van dit monument, eigendom van het rijk, niet alleen opbrengen. We bevinden ons in een onduidelijke situatie en willen graag, mét de overheid, naar een oplossing zoeken.”

www.rijksakademie.nl

Pessoa’s mysterie der dingen door Hollandse ogen

Het Parool / Kunst & Media (18 april 2012)

De Amsterdamse fotograaf Carine Brinkman maakte een tentoonstelling over de gedichten van Fernando Pessoa, Portugals meest mysterieuze dichter. Nu te zien in Lissabon.

DANIËL BERTINA

Jaren geleden kreeg Carine Brinkman (1968) door een vriend een boek in haar handen gedrukt. Het was een dichtbundel van Fernando Pessoa (1888-1935) – één van Portugals grootste en meest mysterieuze dichters – vertaald door August Willemsen. Nu legt ze het boek op tafel. Gerafeld en helemaal stukgelezen, vol met plakbriefjes en aantekeningen. Brinkman lacht verontschuldigend: “Vanaf de eerste letter greep Pessoa’s poëzie me vast en heeft me niet meer losgelaten. Hij schrijft heel direct over het hier en nu; over het mysterie van de alledaagse dingen.”

Gewapend met Pessoa’s gedichten reisde Brinkman naar Lissabon en ging twee weken op fotosafari door de stad, met de dromerige poëzie van Pessoa als enige richtlijn. Het resultaat was een serie van dertig verstilde foto’s van de stad. Gemaakt puur uit eigen fascinatie; zonder verdere planning. Maar het project ging een eigen leven leiden.

Aangemoedigd door vrienden en andere bewonderaars van Pessoa, benaderde Brinkman het Casa Fernando Pessoa in Lissabon: het voormalige woonhuis van de dichter, nu cultureel centrum. De nodigde Brinkman uit om haar foto’s te komen tonen. Haar expositie in Lissabon, met de titel O mistério das cousas; desassossego (het mysterie der dingen; rusteloosheid), is vanaf 12 april tot en met half juli te zien.

Fernando Pessoa sleet zijn leven in obscuriteit en dronk zichzelf de dood in. De roem kwam postuum, toen een enorme kist met ruim 27.000 tekstfragmenten en manuscripten werd ontdekt. Nog steeds is lang niet alles van dit chaotische, soms onleesbare oeuvre geordend,– laat staan vertaald. Deels omdat Pessoa tijdens het schrijven gebruik maakte van ruim 86 verschillende auteurspersonages.

In zijn gedichten is niets wat het lijkt. Maar poëzie moet je nooit teveel uitleggen, vindt Brinkman. Ze leest een fragment voor uit Pessoa’s Tabacaria (Sigarenwinkel, 1915) dat hij schreef onder de naam Álvaro de Campos: één van zijn talloze heteroniemen: “Een regendag is even mooi als een dag van zonneschijn. Beide bestaan; elk zo hij is.” En verder: “Ik ben niets. Ik zal nooit iets zijn. Ik kan ook niet iets willen zijn. Afgezien daarvan koester ik alle dromen van de wereld.”

Pessoa daagt je uit om beter naar je omgeving te kijken, zegt Brinkman. “En zo zijn veel van mijn foto’s tot stand gekomen. Tegelijkertijd moet ook weer niet teveel achter zijn woorden zoeken. Dat probeer ik te laten zien.”

In het dagelijks leven werkt Brinkman als tentoonstellingmaker en educator bij Museum Het Dolhuys in Haarlem. Ze is zelfgeschoold als fotograaf. “Ik ben een creatieve duizendpoot, maar fotografie is de rode draad in àl mijn werk. Het is een manier om mijn eigen verwondering over de wereld aan anderen over te brengen.”

Voor haar tentoonstelling liet Brinkman bij het TextielLab van het Textielmuseum in Tilburg dertig foto’s en tien gedichten op katoen afdrukken. “De combinatie van fotografie en poëzie vind ik heel spannend. In Lissabon worden de fotodoeken aan waslijnen door de expositieruimte gespannen. Het idee is dat de foto’s op ooghoogte komen te hangen, en dat de bezoekers de doeken opzij moeten schuiven om verder te kunnen lopen. De waslijnen verwijzen naar het straatbeeld van Lissabon, maar het is ook een jeugdsentiment; een herinnering aan hoe mijn oma in de tuin de was stond op te hangen.”

Waarom heeft het Casa Fernando Pessoa juist een Nederlander gevraagd om een project te presenteren over hun culturele icoon? Brinkman heeft geen idee. “Portugezen zijn heel erg trots op hun erfgoed, maar misschien ook té bescheiden om er teveel mee naar buiten te treden. Ik heb de blik van een buitenstaander. Zo’n insteek is vaak heel verrassend.”

Carine Brinkman: O mistério das cousas; desassossego. Casa Fernando Pessoa, Rua Coelho da Rocha 16, Lissabon. Te zien t/m half juli. www.ludiekewerken.nl

‘Schilderen is boven alles erotisch’

Het Parool / Kunst & Media (12 april 2012)

De schilderijen van Marcus Harvey draaien om verborgen erotiek en voyeurisme. Zijn solotentoonstelling Glass paintings is nu zien bij Galerie Alex Daniels – Reflex Amsterdam.

DANIËL BERTINA

Een vrouw tilt haar sluier op. Ze toont haar naakte lichaam terwijl haar gezicht bedekt blijft. Een donkere deur dient als lijst voor dit levensgrote portret, maar het beeld is vertroebeld; alsof je door een decoratieve ruit kijkt. Dit is Girl in a veil (2012) één van de voyeuristische schilderijen van de Britse kunstenaar Marcus Harvey (Leeds, 1963). Glass paintings, zijn eerste tentoonstelling in Nederland is nu te zien bij Galerie Alex Daniëls – Reflex Amsterdam.

Tien jaar geleden zat Harvey op de bank tv te kijken. “Ik keek opzij, en zag mijn spelende neefjes hun gezicht tegen het dikke glas van de woonkamerdeur drukken. Dat zag er zó vervreemdend uit – grappig en akelig tegelijkertijd – dat ik gelijk een foto maakte. En zo kwam ik op die troebele schilderstijl.”

Harvey studeerde aan een van de meest prestigieuze kunstacademies in Groot Brittannië, Goldsmiths College of Art. Hij maakt deel uit van de Young British Artists (YBA’s): een generatie invloedrijke kunstenaars, aangevoerd door zijn beroemde studiegenoten Damien Hirst en Tracy Emin, die in de jaren negentig hevig werden ondersteund door kunstbaron Charles Saatchi. In 1997 maakte Harvey tijdens de Sensation tentoonstelling in de Royal Academy of Arts een spectaculaire entree in de kunstwereld, met Myra: een immens zwart-wit portret van Myra Hyndley, samen met haar echtgenoot medeplichtig aan vijf kindermoorden. Het schilderij was opgebouwd uit talloze afdrukken van kinderhandjes. De Britse sensatiepers, die eerder Hyndley als the most evil woman in Britain had bestempeld, dook er bovenop. Talloze dreigbrieven en pogingen tot vandalisme waren het gevolg, maar het werk leidde ook tot veel lof.

Het provocerende werk van de YBA’s wordt vaak als shock art bestempeld, maar Harvey moet niets van die term hebben: “Shock art is een slordige kreet van luie journalisten die zich onvoldoende in de kunst hebben verdiept. Het gaat me helemaal niet om het choqueren. Mijn portretten van gesluierde vrouwen die achter het ‘glaseffect’ hun lichaam laten zien, zijn juist bedoeld als lofzang op de subtiele sensualiteit.”

Harvey heeft deze doeken nog niet in Groot Brittannië tentoongesteld. Niet uit angst voor negatieve reacties van de Islamitische gemeenschap, maar omdat hij vreest dat de sensatiepers de boel weer zal opjutten. “Maar nu ik het zo zie hangen, denk ik: dat moet toch best kunnen?”

Voor zijn eerdere serie Reader’s wives (1996) haalde hij veel inspiratie uit de huis-tuin-en-keukenporno: grofkorrelige homevideo’s en foto’s, gemaakt door amateurs en uitgewisseld onder liefhebbers. Harvey: “Wat ik daar interessant aan vind is dat die tak van pornografie weinig te maken heeft met uitbuiting en misbruik. Het is een vrijwillige vorm van exhibitionisme. Op de achtergrond zie je vaak ook hoe die mensen écht leven; je ziet hun working class-interieurs, maar door de slechte kwaliteit blijft er ook veel verborgen. Dat idee zie je ook terug in Glass paintings.”

“Het glaseffect veroorzaakt een vergelijkbaar gevoel van voyeurisme en opwinding. Het beeld wordt vertroebeld maar daardoor zie je nét genoeg, waardoor juist je fantasie wordt geprikkeld. In mijn werk zoek ik die erotische spanning tussen het verbergen en onthullen.”

Naast de gesluierde vrouwen, komen op Harvey’s doeken ook opvallend veel personages met maskers voorbij: van macabare clowns tot een jongetje met een zorromasker, gewapend met een speelgoedpistool. Ook toont hij in Glass paintings een aantal beelden. Zoals Gloria mundi (2009): een enorme, bronskleurige en half leeggelopen voetbal. “Beide kunstvormen versterken elkaar,” zegt Harvey. “Ik zie mijn schilderijen eigenlijk als een soort sculpturen. Daarom noem mijn werk soms 2.5 dimensionele kunst, omdat ik vaak objecten op het doek plak en de verf in hele dikke lagen aanbreng.”

“Schilderen is voor mij – boven alles – iets erotisch. Puur op instinct probeer ik me een weg te banen door de kleurenchaos op het doek. Het gaat om voelen en contact maken met de verf. Daarom verf ik ook veel met mijn vingers. Bij seks gebruik je toch ook geen kwast?”

Marcus Harvey: Glass paintings. Galerie Alex Daniëls – Reflex Amsterdam, Weteringschans 79 A. Te zien t/m 15 mei www.reflex-art.nl

Groot gebaar in de Wibautstraat

Het Parool / Amsterdam (14 april 2012)

Graffitilegende Niels ‘Shoe’ Meulman maakte een manshoge muurschildering op de luiken van TrouwAmsterdam. Calligraffiti, eerbetoon aan de stad.

tekst DANIËL BERTINA / fotografie BAS UTERWIJK / video ADELE RENAULT

“Ik doe tien procent, de natuur en zwaartekracht doen de rest,” zegt Niels ‘Shoe’ Meuman (1967), ras-Amsterdammer, graffitilegende, graficus en beeldend kunstenaar. Met een bezem heeft hij tegen de gitzwarte rolluiken van TrouwAmsterdam in zwierige zilverkleurige letters de naam van zijn stad geschilderd. In zijn eigenzinnige calligraffitistijl: deels kalligrafie, deels graffiti. Afwisselend met strakke lijnen, krullen en woeste, druipende verfspatten.

“De Wibautstraat is één van de grootste verkeersaders van de stad,” zegt Meulman. “En stond ook jarenlang bekend aller-lelijkste straat van Amsterdam, maar ze zijn de boel nu enorm aan het opknappen. Dus het was een uitdaging om juist hier een eerbetoon aan de stad te maken. Ik houd van dat soort grote gebaren.”

Het initiatief voor de muurschildering kwam van Unruly Gallery: een kleine galerie in de Staatsliedenbuurt die dienst doet als expositieruimte en uitvalsbasis voor Meulman, en zijn geestverwanten uit de beeldende kunst en street art.

Onder zijn alias ‘Shoe’ maakte Meulman sinds de jaren tachtig furore als fanatieke, internationaal gerespecteerde graffitikunstenaar. Daarna werkte hij als graficus, ontwerper en creative director in de reclamewereld. Zijn werk maakt deel uit van de collectie van het Stedelijk Museum en The San Francisco Museum of Modern Art. Tijdens de Beijing Design Week 2011 maakte Meulman een serie immense schilderwerken op daken en muren in Peking, en reisde eerder dit jaar met zijn Upside Down Tour door Nieuw Zeeland, Australië en Singapore. Vorige maand exposeerde hij samen met schoenenontwerper Rem D. Koolhaas in warenhuis Selfridges & Co in Londen.

“Als kind was ik al gefascineerd door kalligrafie,” zegt Meulman. “In mijn tienerjaren verloor ik dat een beetje uit het oog, en ik dook helemaal in die overweldigende graffiti- en hiphopscene. Pas toen ik veertig werd kwamen beide passies samen in mijn eigen kunstvorm: calligraffiti. Een samenvloeien van strakke oud-Europese typografie en lettertypes; de spontane, chaotische energie van de oosterse zenkalligrafie en natuurlijk de graffiti.”

Met de geboorte van calligraffiti besloot Meulman zichzelf ook écht kunstenaar te noemen. “Ik had levenservaring nodig om in mijn werk de combinatie van kwetsbaarheid en kracht te durven laten zien. Nu durf ik ook veel meer abstracte, expressionistische, en onleesbare dingen te maken. Alle invloeden vallen op z’n plaats.”

Wie aan graffiti denkt, denkt aan spuitbussen. Maar Meulman gebruikt in zijn calligraffiti voornamelijk brede kwasten of – afhankelijk van de schaal – zelfs bezems. “Met een pen teken je met je vingers, met een kwast schilder je uit de pols, en met een spuitbus gebruik je de hele arm. Maar wanneer je met een bezem aan de slag gaat, dan moet je het hele lijf in de beweging gooien. Als ik nu een groot schilderwerk maak, lijkt het net of ik een kungfu demonstratie geef.“

Meulman is nét terug van zijn grootste solotentoonstelling tot nu toe: Justified Scriptures bij 941 Geary Gallery in San Francisco. Die stad was een openbaring, zegt Meulman. “San Francisco en Amsterdam zijn zustersteden want ze speelden een belangrijke rol tijdens de hippiebeweging. In San Francisco is die vrijzinnige spirit nog altijd te voelen. De héle stad is versierd met geweldige kunst in de openbare ruimte. Geen middelmatig knoeiwerk, maar serieuze murals, die zowel door de gemeente als de bewoners worden gewaardeerd.”

“Helaas zijn die grootschalige muurschilderingen in Amsterdam heel zeldzaam geworden. Alles is vastgeroest in regeltjes, en de hele stad is een monument waar je niet mag aankomen. Ik hoop dat er weer een mentaliteitsverandering komt; dat de gemeente, bewoners en de kunstenaars zich realiseren dat kunst in openbare ruimte gewoon een rijkdom is voor de stad. Met Unruly Gallery proberen we dat idee uit te dragen.”

www.unrulygallery.com / www.nielsshoemeulman.com / www.calligraffiti.nl

[vimeo]http://vimeo.com/41109593[/vimeo]

Exhibitionisme vs niet gezien willen worden

Ze heeft het druk gehad. Hoogzwanger werkte Yasmeen Godder (Jeruzalem, 1973) aan haar eerste choreografie voor Batsheva Dance Company. In een maand tijd stampte ze onder de vleugels van Batsheva haar nieuwe voorstelling The Toxic Exotic Disappearance Act uit te grond, en beviel tussendoor van een gezonde dochter.

Door DANIËL BERTINA

Voor de derde keer presenteert de Israëlische choreografe Yasmeen Godder haar werk op Springdance. Met Batsheva Dance Company maakte ze The Toxic Exotic Disappearance Act: een voorstelling over exhibitionisme, en de drang om je te willen verschuilen.

Godder, geroemd als danseres en choreografe met haar eigen dansgroep, werd vorig jaar benaderd om werk te maken voor het grootste en meest prestigieuze dansgezelschap van Israël. Heel eervol, maar ze had wél haar bedenkingen. “Ik word vaker uitgenodigd om werk te maken voor andere gezelschappen,” vertelt Godder vanuit haar woonplaats Jaffa. “Het is altijd een moeilijke vraag of ik wel uit mijn veilige werkomgeving wil stappen. Want ik heb een eigen procesmatige, experimentele manier van werken, op basis van een langdurige relatie met mijn dansers.”

Normaal komen haar voorstellingen heel geleidelijk tot stand over een periode van ongeveer acht maanden. Voor The Toxic Exotic Disapperance Act had ze maar één maand de tijd.

“Verder heeft Batsheva ook een andere artistieke visie en bewegingstaal: zij zijn van de soepele flow, terwijl ik me meer richt op fysiek contact, rauwe bewegingen en de emoties van de dansers. Maar ik heb het toch gedaan om mezelf uit te dagen en een beetje uit mijn comfort zone te stappen. Het was heerlijk om even alleen voor choreografe te mogen spelen, zonder tegelijkertijd nog een heel gezelschap te hoeven leiden.”

The Toxic Exotic Disappearance Act is samen met de voorstelling House van Sharon Eyal en Gai Behar op 21 en 22 april te zien in de Stadsschouwburg Utrecht. Het wordt de derde keer dat Godder werk op Springdance presenteert, na Singular Sensation (2009) en Storm End Come (2011). In haar nieuwste voorstelling richt Godder zich op de spanning tussen puur exhibitionisme – de honger om gezien te worden – en de drang om je te willen verschuilen. Godder: “Soms slaat het verlangen om niet gezien te worden om in een overdaad aan exhibitionisme. Daarnaast ben ik ook erg geïnteresseerd in de paradoxale werking van circusachtige verdwijntrucs: duidelijk zichtbare handelingen op een podium, die juist draaien om het verdwijnen.

Ik heb in mijn choreografie met al die ideeën gespeeld en er een flamboyante, atmosferische draai aan gegeven.”

Eén van Godders inspiratiebronnen voor haar voorstelling is het fotoboek Flamboya van de bekroonde Nederlandse fotografe Viviane Sassen. In haar werk toont Sassen verstilde portretten van Afrikanen, los van alle negatieve stereotypen over hun continent – corruptie, hongersnood, oorlog. Bijna alle gezichten zijn bewust onzichtbaar of door schaduwen verduisterd. Godder stuitte vorig jaar op Sassens fotoboek, toen ze in het Grand Theatre in Groningen aan een voorstudie werkte van Storm End Come. “Ik liep toen al een tijdje rond met ideeën voor een nieuw stuk. Haar foto’s grepen mijn aandacht vast. Er was iets in de essentie van haar visuele taal dat me enorm intrigeerde. Haar portretten zijn heel direct en ontwapenend; ze laten persoonlijke kwetsbaarheid zien, die tegelijkertijd verborgen en mysterieus blijft.”

Dat deed Godder denken aan haar dansers. “Zij hebben ook die enorme drang om gezien te worden. Maar de behoefte om op het podium te staan en jezelf soms te overschreeuwen is ook een manier om je ware zelf juist te verhullen. Dat geldt op het podium en in persoonlijke relaties met anderen. Ik ben gefascineerd door het vermogen om jezelf in een ander te kunnen verliezen. Hoe je de ander kunt gebruiken om gezien te worden, of om veilig achter te kunnen schuilen.”

The Toxic Exotic Disapperance Act ging 30 december in première in Tel Aviv. Het werk blijft zich ontwikkelen, zegt Godder. “De dansers van Batsheva zijn zo geroutineerd dat ze tijdens elke voorstelling hun rol verder kunnen onderzoeken. Het is niet zo dat alles aan elkaar wordt geïmproviseerd, The Toxic Exotic Disapperance Act heeft een hele vaste structuur, maar bij elke uitvoering lijken de dansers een diepere laag te ontdekken. Ze doen research op het podium.”

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=7nLso_nzNv4[/youtube]

Godder werkte vaker met fotografie als inspiratiebron. Zowel aan I’m Mean I Am (2006) en Yasmeen Godder and the Bloody Bench Players present Strawberry Cream and Gunpowder (2004) lagen iconische beelden uit fotografie en cinema ten grondslag. “Ik ben heel geïnteresseerd in de manier waarop fotografie een moment kan vangen. En hoe die impact van dat tweedimensionale, statische beeld weer kan doorwerken in levende bewegingskunst. Toen ik werd gevraagd om voor de derde keer mijn werk op Springdance te laten zien, wist ik niet dat het festivalthema scupltured bodies & body sculptures was.” Ze lacht. “Daar sluit mijn voorstelling eigenlijk heel goed bij aan.”

www.yasmeengodder.com

‘Op de grens tussen zin en onzin’

‘What the fuck moet ik hiermee?’ was de eerste gedachte van Ivo Dimchev (1976) bij het zien van de kunstwerken van Franz West. Na Dimchev’s solovoorstelling Some Faves (2010) in Wenen was hij benaderd door deze bekroonde Oostenrijkse kunstenaar, met het vreemde verzoek om een geïmproviseerde video te maken op basis van zijn adaptives: een soort draagbare aanraakkunstwerken.

DANIËL BERTINA

In zijn ontregelende solovoorstelling I-on gaat de Bulgaarse choreograaf en performer Ivo Dimchev een absurdistische strijd aan met de draagbare kunstwerken van Franz West.

Dimchev raakte gefascineerd: “Ik voelde me sterk aangetrokken tot de absurditeit van Wests kunstobjecten: ze zijn totaal nutteloos, tegelijkertijd is het de bedoeling dat je ze als toeschouwer aanraakt en oppakt. Ze dagen ze je uit om er iets mee te doen. Maar wat? Ik had geen idee, maar ik houd ervan om beslissingen te nemen op basis van mijn eigen weerstand en tegendraadsheid. Dus ik besloot mee te werken.”

Dimchev – gelauwerd als choreograaf, performer en beeldend kunstenaar, wonend en werkend in België – sloot zich op met de draagbare sculpturen van West en filmde zijn improvisaties. West was enthousiast en gebruikte de videobeelden in zijn tentoonstelling, Dimchev zelf was er minder over te spreken. “Het was nog teveel een losse improvisatie, zoekend naar een juiste vorm van lichamelijk contact met de objecten. Té ongericht. Het voelde een beetje als de eerste keer seks: veel te direct, gehaast, overactief en grotendeels gebaseerd op onzekerheid.”

Hij kreeg de kans om zich te hernemen. Een paar maanden later kwamen de twee elkaar weer tegen. Ditmaal in Rome, toen Dimchev daar zijn solo Lili Handel speelde. Op verzoek van West verzorgde Dimchev de opening van zijn tentoonstelling in Gagosian Gallery met een serieuzere, meer uitgewerkte performance: een strakke choreografie van 15 minuten op basis van twee van West’s adaptives. Later werkte Dimchev dat idee verder uit op grotere schaal in zijn solovoorstelling I-on, nu te zien op Springdance. Drie jaar sinds Paris (2009), zijn eerste choreografie op het festival.

I-on is een absurdistische collage van fysieke interacties tussen het concrete, menselijke lichaam en een aantal amorfe kunstobjecten. Afwisselend opgefokt, vervreemdend, komisch, verontrustend en beangstigend kalm. Maar altijd intens.

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=VUg-PxXFmqQ[/youtube]

Dimchev: “Zo werk ik al jaren. Twaalf jaar geleden vertoonde ik mijn videokunst in een galerie in Sofia, en de curator kwam zich bijna verontschuldigen. Hij dacht dat ik werk van de andere jonge kunstenaars maar een saaie boel vond, want mijn performancekunst was in verhouding toch véél extremer? Dat was echt een verrassing. Ze vonden me extreem én een performancekunstenaar. Terwijl ik mezelf meer beschouw als choreograaf en danser, die alleen de extremiteiten opzoekt wanneer de compositie erom vraagt. Misschien lijk ik soms wel een hysterische gek die medische hulp nodig heeft, maar die intensiteit is een hele bewuste keuze.”

De kunstwerken van West hebben een podium nodig, stelt Dimchev. Daar komen ze pas echt tot hun recht. In een galerie is de relatie tussen de toeschouwers en de objecten té eendimensionaal en beperkend. Door de kunstwerken op een podium te plaatsen en er als performer mee in contact te komen, voor een publiek, ontstaan er talloze mogelijkheden voor interactie, interpretatie en context.

West gaf Dimchev het advies om de objecten in I-on zo abstract mogelijk te benaderen. Een goede tip, maar makkelijker gezegd dan gedaan. “De adaptives zijn puur abstract,” zegt Dimchev. “Maar het menselijke lichaam is dat niet. Zodra die twee in samengaan, bestaat er altijd het risico dat de objecten opeens teveel een duidelijke functie krijgen. Daar gaat het me niet om. I-on gaat juist over het verlangen naar het onuitspreekbare – dat wat niet benoemd kan worden. Met mijn lichaam, de objecten, de soundscape en de dynamiek en intensiteit van de bewegingen probeer ik constant te balanceren op de grens tussen zin en onzin.”

‘Muziek is mijn therapie, de computer mijn manager’

Het Parool / Kunst & Media (7 april 2012)

Vanaf 1967 toerde bassist Franklin Madjid (1948) de wereld over met de Nederpopformatie Tee-Set. Tweede paasdag staat hij met collega-Indorockers op het podium van de Melkweg tijdens INDOmania 4.

DANIËL BERTINA

Franklin Madjid – ex-Tee-Set en op 9 april tijdens INDOmania4 met GuitarMania in de Melkweg – zet een kartonnen doos op tafel. Volgepropt met vergeelde knipsels, muziekbladen, foto’s, platen en singles. Hij pakt een oude publiciteitsfoto: de Nederpopband Tee-Set, allemaal met woest geföhnde haren en in strakke kleding, geportretteerd tegen de achtergrond van een jarenzestigbehangetje. Aan de thee.

Madjid grinnikt: “Veel van die fotografen hadden het niet goed begrepen. Tee-Set, dat had niets te maken met thee, maar met de tee uit de golfsport. Nee, niemand van ons kon golven. Geen idee waar die naam vandaan kwam. De band heette al zo toen ik erbij kwam.”

Madjid – echte naam: Abby Franklin Bart – maakte van 1967 tot 1988 als bassist deel uit van Tee-Set. Eind jaren zestig scoorde deze band met Ma belle ami een monsterhit, die in 1970 eindigde op de vijfde plaats in de Amerikaanse hitlijst. Tee-Set stond 22 keer in de Top 40, toerde de wereld over en trad op tijdens een uitzending van de Ed Sullivan Show, waar ook The Beatles en The Rolling Stones op het podium hadden gestaan.

“In Amerika werden we in limousines en helikopters door het land gesleurd,” zegt Madjid. “Je zag levensgroot op die billboards staan: Tee-Set, rockstars from Holland! Dat was kicken!”

Samen met een aantal collega Indorockers en Nederpopiconen staat Madjid op 9 april (tweede paasdag) op het podium van De Melkweg. Hier barst de vierde editie van INDOmania los. Een eigenzinnig evenement rond de hedendaagse Indische cultuur, met onder andere optredens van cabaretier Diederik van Vleuten en schrijver Adriaan van Dis. Naast veel muziek, theater, film, literatuur, beeldende kunst en Indisch eten.

Tijdens INDOmania maakt Madjid deel uit van de gelegenheidsformatie GuitarMania, met onder andere Monique & Suzanne Kleman van Loïs Lane, René van Barneveld (Urban Dance Squad) en ex-Beach Boys en Rolling Stone gitarist Blondie Chaplin. En Madjids neefje Donald, zanger van het bluesrockbandje Good Meat.

“We zijn in drie edities nogal uit onze voegen gegroeid,” zegt organisator en galeriehouder Rob Malasch (1947). “De Melkweg is een droomlocatie, met al die zalen. INDOmania is groter dan ooit, maar we worden absoluut géén tweede Pasar Malam. Bij ons geen treurige standjes en dan een beetje in de regen staan en kipsaté eten. We proberen ook de usual suspects uit de Indische cultuur een beetje te vermijden. Ik heb niets tegen Tante Lien, Anneke Grönloh of ‘Oma’ Marion Bloem, maar voor INDOmania vind ik het jongere talent veel spannender, zoals zangeres Maya Mertens.”

Malasch en Madjid zijn allebei geboren in Bandung, West-Java. Madjid: “Volgens mij zelfs in dezelfde straat. Maar we kennen elkaar uit de Amsterdamse kunst- en muziekscene. Rond de tijd van Lou Reed trokken we al veel met elkaar op.” Malasch: “Ik bewonder Franklin al jaren. Tee-Set was een van de eerste Nederlandse popiconen.”

Dat was een hele intense tijd, vertelt Madjid. “Met die hoge notering in de hitlijsten gingen er overal deuren voor ons open, en we hebben op de raarste plaatsen gespeeld. Je zat in de stroom en moest altijd present zijn, maar daar kreeg je wel veel energie van. Ik heb al die tijd in hotels geleefd, en was bijna nooit langer dan twee dagen thuis. De band repeteerde in Den Haag en we hadden daar drie discotheken, dus ik heb jarenlang op een neer gereisd. Echt waanzinnig.”

Tee Set was ook de eerste Nederlandse band die een eigen platenlabel oprichtte. Maar dat had weinig te maken met een prepunk do it yourself-ideologie, aldus Madjid. “The Beatles waren onze grote voorbeelden. Zij hadden een eigen label, dus wij wilden dat ook.”

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=nWP_Md78mk8[/youtube]

Madjid groeide op met muziek. Als tiener werd hij door zijn ooms het podium opgesleept. Op zijn vijftiende speelde hij in de Mads, en later de band James Mean – voordat hij bij Tee Set werd ingelijfd. Zijn ouders waren, zoals veel Indische Nederlanders, na de Indonesische onafhankelijkheid (1949) naar Nederland gekomen. “Ik ben eigenlijk van adel,” zegt Madjid. Hij pakt de gedetailleerde stamboom en een paar grofkorrelige familiefoto’s. “Mijn overgrootvader Soelthan Adbul Madjid – waar ik naar ben vernoemd – heerste over een deel van Sumatra. Ik ben heel streng opgevoed, want de familie kwam uit de ‘betere’ klasse. Bij ons thuis mocht bijvoorbeeld géén Maleis worden gepraat. Waarom? Dat heb ik nooit durven vragen.”

Madjid heeft veel geleerd van zijn periode bij Tee Set. “Voor veel mensen in de industrie draaide de muziek niet om de muziek, maar puur om het geld verdienen. Als we ons meer met de zakelijke kant hadden bemoeid was het misschien anders gelopen. Maar ik houd vast aan al de goede herinneringen, en treed nog elke week op. Muziek is mijn therapie. En nu is mijn computer mijn manager. Die kan me niet belazeren.”

INDOmania 4. Melkweg Amsterdam (diverse zalen). Maandag 9 april. Aanvang 14.00 uur. Afterpary tot 04:00 uur. www.melkweg.nl

 

Na de laatste noot stopte het loon van de Titanic-musici

Het Parool / Kunst & Media (7 april 2012)

Honderd jaar geleden zonk de Titanic, terwijl de band troostende liedjes bleef spelen. Christopher Ward schreef een boek over de nasleep van de ramp. Met een hoofdrol voor zijn grootvader, één van de muzikanten.

DANIËL BERTINA

Acht dagen na de ramp werd violist John Law Hume – roepnaam ‘Jock’ – door de bergingsploeg uit de Atlantische Oceaan gevist. Morsdood, samen met zijn twee collega’s, maar ze waren in het harnas gestorven. Tot op het laatst waren ze blijven spelen, terwijl de Titanic ten onder ging. 1500 mannen, vrouwen en kinderen stierven die nacht. Tweederde werd niet teruggevonden. De 21-jarige Jock werd begraven in Halifax (Canada) terwijl zijn zwangere verloofde Mary alleen achterbleef in Schotland, dwarsgezeten door haar rancuneuze schoonfamilie.

Jocks kleinzoon Christopher Ward (Londen, 1942) schreef een beklemmende reconstructie van de nasleep van de ramp: En de band speelde door. Hoe de vaarmaatschappij White Star Line alle verantwoordelijkheid probeerde te ontwijken, en hoe de Titanic een verwoestende schaduw zou werpen over de getroffen families – verwikkeld in een bittere strijd voor erkenning.

Ward werkte 25 jaar als journalist bij tabloid The Daily Express, en richtte in 1983 het internationale pr-bedrijf Redwood Publishing op. Hij begon het project als familiekroniek. “Vijf jaar geleden stierf mijn zuster. Toen realiseerde ik me dat ik de enige levende persoon was die het hele familieverhaal kende en dat ik het dus moest vastleggen. Het dappere verhaal van mijn grootvader sprak ontzettend tot de verbeelding. Maar ik ontdekte dat er nog veel meer gebeurd.”

Alle boeken en films over de Titanic eindigen ongeveer op het moment dat het schip zinkt, zegt Ward. “Over wat er daarna gebeurde is bijna niets geschreven, terwijl dat bijna nog tragischer is. Het was shockerend om te ontdekken dat het Britse klassensysteem zélfs in de dood nog werd nageleefd. De rijke passagiers werden met voorrang zorgvuldig geborgen, geïdentificeerd en begraven. Driekwart van de ‘gewone’ slachtoffers kreeg een anoniem zeemansgraf.”

Zo bleek dat rederij White Star Line om exact tien voor half drie ’s nachts, toen het schip nét was gezonken, het loon van grootvader Jock werd stopgezet. Net als dat van de rest van de crew. Jocks vader Andrew kreeg per direct een rekening toegestuurd, voor de koperen knopen op zijn zoons muzikantenjasje. Het lichaam terugsturen naar Schotland voor de begrafenis kon alleen tegen het reguliere transporttarief, liet het bedrijf weten. Dat geld was er niet, dus Jock werd begraven in Canada.

“Ik heb geprobeerd om een menselijk gezicht te geven aan die catastrofe,” zegt Ward. “Maar op een gegeven moment was het verhaal té goed voor slechts een familiekroniek.“ Hij besloot er een boek van te maken. Vorige maand werd As the band played on uitgegeven bij Hodder & Sloughton. Discovery Channel gebruikte Wards verhaal als basis voor hun documentaire Titanic, the aftermath.

De verantwoordelijken van White Star Line hebben nooit hun spijt betuigd. Ward: “Los van het feit dat onze trotse Britse scheepsbouw en navigatie had gefaald, bleken we als natie totaal niet in staat te zijn om goed voor onze slachtoffers te zorgen. Dat is een enorme morele klap voor Groot Brittannië geweest.”

100 jaar later ziet Ward grote overeenkomsten tussen het laffe egoïsme van Bruce Ismay, de voorzitter van The White Star Line, die mét zijn fortuin de ramp overleefde, en de hoofdrolspelers in de hedendaagse bankencrisis. “Ismay deed me denken aan Fred Goodwin, de voorzitter van The Royal Bank of Scotland – ook wel bekend als ‘Fred The Shred’ – die zonder scrupules duizenden mensen heeft ontslagen. Beiden hebben alle verantwoordelijkheid voor hun wanbeleid van zich af laten glijden. En ze kwamen ermee weg. Dat is kennelijk iets van alle tijden.”

Christopher Ward: En de band speelde door. Uitgeverij Mistral. € 15,-