Leven voor het schilderen: Else Berg en Mommie Schwarz

JHM Magazine

De tentoonstelling Else Berg en Mommie Schwarz. Schilderspaar uit de Nederlandse avant-garde is een reis door het leven van dit invloedrijke kunstenaarsechtpaar. 

DANIËL BERTINA

In de Berlijnse kunstscene van 1908 liep de Duitse Else Berg (1877-1942) haar in Nederland geboren, verre neef Mommie Schwarz (1876-1942) tegen het lijf. Twee jaar later vestigden zij zich samen in Amsterdam, waar ze zich zouden ontwikkelen tot invloedrijke kunstenaars. Als schilderspaar reisden ze heel Europa af, en speelden een actieve rol in de voorhoede van de moderne schilderkunst in Nederland. Jarenlang hadden Berg en Schwarz nauw contact met schilders uit de Bergense School, zoals Charley Toorop, Jan Sluijters en Leo Gestel. Maar ook de ervaringen, opgedaan tijdens hun talloze reizen, werkten door in hun kunst. Berg kwam uit een rijk milieu en leefde van een toelage uit het familiekapitaal. Het kinderloze echtpaar had weinig verplichtingen, en kon volledig leven voor het schilderen. Tijdens de bezetting doken ze onder, maar keerden later toch terug naar hun huis. In 1942 werden ze gearresteerd, gedeporteerd en in Auschwitz vermoord.

Berg was tijdens haar leven al een geprezen kunstenares, maar de rol van Schwarz is lang onderbelicht gebleven. Hoewel zijn kunst relatief onbekend is bij het grote publiek blijkt hij zeker niet voor zijn vrouw onder te doen. De nieuwe tentoonstelling in het Joods Historisch Museum, Else Berg en Mommie Schwarz. Schilderspaar uit de Nederlandse avant-garde, toont in ongeveer negentig unieke werken – vooral schilderijen, waarvan zestig afkomstig van particuliere bruikleengevers – een reis door het leven van dit kunstenaarsechtpaar. Daarnaast bevat de tentoonstelling ook een aantal doeken van bevriende kunstenaars.

‘Het was een flinke klus om het werk en verhaal te ordenen’, vertelt Erik Koopman. Hij is als kunsthistoricus verantwoordelijk voor de samenstelling en inhoud van de tentoonstelling. ‘Je hebt te maken met twee zeer productieve kunstenaars, elk met een uitgesproken stijl, die allebei een eigen ontwikkeling in hun kunst hebben doorgemaakt. Ze hebben droombeelden, stillevens, portretten, landschappen en stads- en zeegezichten geschilderd, en dat op zeer uiteenlopende locaties ter wereld. Het werk knált echt alle kanten op. Ze werkten in een periode waarin het Hollandse kubisme op volle kracht was, maar ook het luminisme en andere experimentele, modernistische kunststromingen. Al die stijlen en invloeden lopen door elkaar.’ ‘Die diversiteit is typisch voor de avant-garde’, zegt projectleider Irene Faber. ‘De kunstenaars in die periode zochten steeds weer naar nieuwe manieren van werken, en reageerden weer op invloeden van hun collega’s. Die speelse, creatieve wisselwerking proberen we te laten zien.’

Faber en Koopman zijn al sinds 2008 met het project in de weer. Faber: ‘Wij als JHM hadden al werken van Berg en Schwarz in ons bezit. Maar vooral over Schwarz was betrekkelijk weinig bekend en er was ook bijna geen onderzoek gedaan naar zijn werk.’ De laatste expositie van Berg stamde uit 1989: een overzichtstentoonstelling in het Frans Hals Museum. Vier jaar geleden werd het JHM benaderd door Linda Horn: een particuliere onderzoeker die op eigen initiatief de geschiedenis en levensloop van Schwarz en Berg had uitgezocht. Koopman: ‘Horn komt zelf uit Bergen en was enorm getroffen door het levensverhaal van dit kunstenaarsechtpaar. Ze voelde de drang om hun levensverhalen zo goed mogelijk te reconstrueren. Toen ze bij ons aanklopte had ze op eigen kracht al heel veel informatie gevonden, en ook een groot aantal verdwenen werken weer opgespoord. Door onze samenwerking hebben we het gigantische oeuvre van Berg en Schwarz weer in kaart kunnen brengen – meer dan 1500 werken zijn nu bij ons bekend, en grotendeels opnieuw gedateerd.’ Faber: ‘We kregen de aanleiding voor deze tentoonstelling een beetje in de schoot geworpen. Maar het is uiteindelijk geworden tot wat het nu is, door de goede samenwerking met alle partijen.’

Tegelijk met de tentoonstelling in het JHM wordt ook het boek Else Berg en Mommie Schwarz: Kunstenaarspaar in Amsterdam 1910-1942 van Linda Horn gepresenteerd. De tentoonstelling is als het ware een beeldende vertaling van het boek: een chronologische reis door het leven van dit kunstenaarsechtpaar, ophangen aan een aantal werkperioden: Amsterdam (1910-1913), Mallorca (1914), Bergen (1914-1922), en de talloze reizen die ze tussen 1922 en 1940 hebben gemaakt. Ten slotte besteedt de tentoonstelling ook aandacht aan de laatste jaren, tot hun dood in 1942. Het publiek kan er naar eigen inzicht doorheen dwalen.

‘Ik hoop dat het publiek die reis met ons wil maken,’ zegt Faber. ‘Wat we met deze tentoonstelling willen laten zien is dat Berg en Schwarz niet slechts hebben ‘aangehaakt’ bij de Nederlandse avant-garde, zoals wel wordt beweerd, maar dat er sprake is geweest van een heel gelijkwaardige, creatieve kruisbestuiving tussen al die kunstenaars. Die mensen kenden elkaar, keken heel goed naar elkaars werk, en kwamen bij elkaar over de vloer om uitvoerig over hun kunst te praten. Berg en Schwarz waren geen meelopers, ze zaten juist in de voorhoede.’

De samenstellers hebben ervoor gekozen om de tentoonstelling vooral toe te spitsen op de kunstzinnige ontwikkeling van het schilderspaar. Koopman: ‘Voor de helderheid hebben wij ons gericht op een aantal sleutelperiodes voor de grote ontwikkelingen in hun kunst, de overeenkomsten met hun tijdgenoten en de manier waarop ze invloed hebben gehad en inspiratie hebben geput uit de verschillende kunststromingen. Dat idee hebben we in beeld proberen te vangen.’

Na de Tweede Wereldoorlog was het werk van de Bergense School een beetje passé, aldus Koopman. Op een paar uitzonderingen na – zoals Jan Sluijters en Leo Gestel – was er niet zoveel aandacht meer voor de kunstenaars uit die groep. De rol die de andere kunstenaars uit dat gezelschap hebben gespeeld, zoals Berg en Schwarz, raakte ondergesneeuwd. Voor die sterk verminderde aandacht was natuurlijk ook hun dood in het concentratiekamp verantwoordelijk. Ze waren letterlijk weggevaagd.

Else Berg werkte erg op haar intuïtie. Ze richtte zich qua thematiek onder andere op de mystiek, spiritualiteit en esoterie. Het werk van Schwarz laat zich meer kenmerken door een grotere aandacht voor compositie en vorm. Koopman: ‘Er is een aantal doeken bekend waarop beiden hetzelfde landschap hebben geschilderd. Ze hebben ieder een eigen blik en stijl, maar als je let op de structuur van het beeld, de scherpte en het perspectief was Schwarz eigenlijk gewoon beter dan zijn vrouw. Hier treden ook zijn vaardigheden als graficus en illustrator op de voorgrond. In de ontwikkeling van Bergs werk van rond 1923 zie je op dat punt de invloed van Schwarz duidelijk terug. Ze heeft op dat gebied echt van hem geleerd.’

De tentoonstelling Else Berg en Mommie Schwarz. Schilderspaar uit de Nederlandse avant-garde is te zien in het Joods Historisch Museum van 23 maart t/m 24 juni 2012. Het boek over het schilderspaar van Linda Horn is verkrijgbaar in o.a. de Museumshop

Rozegouden horloge van twee ton lokt wél kopers

Het Parool / Kunst & Media (24 maart 2012)

Gassan Diamonds nodigde negen horlogemerken uit voor de Salon d’Amsterdam de la Haute Horlogerie (SAHH). Van de crisis was weinig te merken.

DANIËL BERTINA

Het mag wat kosten, maar dan heb je ook wat. Behoedzaam opent Olivier Laurain van Jaeger-LeCoultre de glazen vitrine, en tilt met zwarte handschoenen een pronkstuk van 199.000 euro uit de opstelling. Het Duomètre à Sphérotourbillon horloge – achttien karaats rozegoud en krokodillenleren bandje – met een waanzinnig gedetailleerd gyroscoopachtig binnenwerk, aangedreven door twee onafhankelijke, mechanische energiebronnen: het Dual-Wing concept. “Dit horloge is extreem nauwkeurig en energie efficiënt,” zegt Laurain. “Het heeft ook iets organisch. Het is nét een kloppend hart.”

In het hoofdkantoor van Gassan Diamonds werd gisteren de vierde editie van de Salon d’Amsterdam de la Haute Horlogerie geopend, in navolging van de internationale horloge- en juwelenbeurs in Genève, eerder dit jaar. In de diamantslijperij tonen negen van ’s werelds meest luxueuze merken hun nieuwe collecties aan het Nederlandse publiek. De Salon is vandaag te bezoeken.

“Onze bezoekers zijn meestal toeristen,” zegt Benno Leeser, president-directeur van Gassan Diamonds. “Maar deze Salon is meer een bijeenkomst voor de lokale liefhebbers. Je ziet dat de mensen heel lang voor die vitrines blijven staan om het vakmanschap te bewonderen. De vloer staat vol, de bar blijft leeg.”

Leeser is een kleinzoon van Samuel Gassan, die in 1945 het familiebedrijf opzette. Vanuit Amsterdam – de grootste diamantstad ter wereld – groeide Gassan Diamonds uit tot een internationaal zakenimperium met kantoren van Peking tot Tel Aviv, en winkels in Amsterdam, Singapore en Londen.

“Ons bedrijf stamt uit 1755; we zijn daarmee de oudste horlogemakers ter wereld,” zegt Vincent Brun van Vacheron Constantin trots. “Dus wij voelen ons hier helemaal op onze plaats. Dit gebouw ademt geschiedenis en traditie.” Met een witfluwelen handschoen pakt hij een van zijn kostbare horloges uit de vitrine. Het opwindbare exemplaar uit de Patrimonylijn heeft een doorlopende, ‘eeuwige’ kalender, waarmee de dagen, maanden, schrikkeljaren en fases van de maan worden aangegeven. In ieder geval de komende 99 jaar. “Maar het merendeel van onze horloges zijn simpel en klassiek.”

Van de crisis is in de high-end horlogebranche weinig te merken, zegt hij. “We werken we in zeer gelimiteerde, exclusieve oplages waar altijd kopers voor zijn. De crisis gaat aan ons voorbij.”

www.gassandiamonds.nl

Gefascineerd door de expressiviteit van de handen

Na twee jaar op de Rijksakademie toont Rebecca Digne haar videokunst bij Jeanine Hofland Contemporary Art. ‘Ik denk met mijn handen.’

DANIËL BERTINA

Op haar zeventiende liep Rebecca Digne (Marseille, 1982) weg van huis. Ze wilde bij het circus. Twee jaar lang reisde ze met La Cirque Imaginaire door Europa en schopte het tot regieassistent, onder de vleugels van Victoria Chaplin – de dochter van Charlie. Digne, geboren in Frankrijk, opgegroeid in Italië, voelde als rebellerende tiener thuisloos en onbegrepen. In het nomadische circus viel ze op haar plek.

“Door die eindeloze routine van reizen, opbouwen en afbreken heb ik leren genieten van het loodzware handwerk,” zegt Digne. “Als kunstenaar probeer ik nog steeds alles zélf te doen. Van het ontwikkelen van mijn analoge films tot het zagen en timmeren van de lijsten. Ik probeer nooit teveel te blijven hangen in abstracte ideeën, maar ga gelijk aan de slag en blijf bezig. Ik denk met mijn handen.”

Na haar circusavontuur belandde Digne op de Conservatoire Libre du Cinema en de Ecole Nationale Supérieure des Beaux Arts in Parijs, waar ze in 2009 cum laude afstudeerde. Een jaar later trok ze naar Amsterdam voor een residentie aan de Rijksakademie, die ze onlangs afrondde. Haar solotentoonstelling Mains (handen) is tot en met 21 april te zien bij Jeanine Hofland Contemporary Art.

[vimeo]http://vimeo.com/13247422[/vimeo]

Digne presenteert daar vier videokunstwerken, waarin de handen van een aantal mysterieuze personages een centrale rol spelen. Zoals in het vervreemdende Matelas (2008): een grofkorrelige zwart-wit opname van een vrouw in pyjama, die al worstelend en met klauwende vingers probeert te ontsnappen aan haar verstikkende matras. Of Thym (2011): een dia van een gehavende hand vol littekens, die een bosje tijm vastklemt – net uit de dorre aarde gerukt. Digne: “Naast het gezicht vind ik de handen het meest expressieve deel van het menselijke lichaam. Daarmee maken we fysiek contact en zijn we verbonden met de rest van de wereld. En met een klein gebaar kan je ontzettend veel suggereren.” Ze grijnst. “Daarom zit mijn kunst vol met handen.”

Ze gebaart naar de galeriemuur. “Videokunstenaars zitten veel te vaak – en veel te lang – alleen maar achter de computer te rommelen. Het is geweldig om nu mijn video’s een plaats te geven in deze ruimte. Het is een gepuzzel om alles op de goede plaats te krijgen, maar zo krijgt mijn werk ook een spannende, architectonische dimensie.”

Digne woonde in Parijs boven een bioscoop, mocht gratis naar binnen, en verslond alles wat ze voor ogen kreeg. Digne: “Ik ben gek op cinema maar vind het ook erg dictatoriaal. Het verhaal heeft vaak de overhand; je kunt er niet zomaar halverwege invallen. Daarom maak ik mijn videokunstwerken meer als bewegende schilderijen. Cyclisch, zonder begin of eind, met heel veel ruimte voor interpretatie.”

Dat geldt ook voor haar 16mm videofilm Mains (2010), in de gelijknamige tentoonstelling. In drie shots toont Digne een man in een bos die zijn handen in de lucht steekt. Een simpel gebaar van overgave en onschuld in eindeloze herhaling. Hij heeft lang haar, een stoppelbaard en priemende ogen; zijn handen en groene legerjas zijn groezelig besmeurd. Digne – nadrukkelijk géén politiek kunstenaar – maakte het werk als reactie op een suggestie van de Franse president Sarkozy om het Bois de Vincennes, vlakbij Parijs, te zuiveren van daklozen en zigeuners.

“Toen ik dat hoorde, moest ik denken aan de film Il vangelo secondo Matteo (1964) van Pier Paulo Pasolini. Daarin zit een prachtig panoramashot van Jezus die zijn handen ten hemel reikt. Met Mains probeer ik dat universele gebaar in een nieuwe context te laten zien, en dat maakt weer nieuwe associaties mogelijk. Ik hoop dat de toeschouwers geïntrigeerd raken en zich zullen afvragen wat dat gebaar bij hen persoonlijk naar boven brengt. Zelf bied ik geen antwoorden. Elk kunstwerk is en blijft een open vraag. Ook voor mij.”

Terugkijkend op het afgelopen twee jaar, was de residentie in Amsterdam voor Digne een openbaring. “In de Franse kunstwereld is het ontzettend moeilijk om als jonge kunstenaar je weg te vinden. Er heerst daar een enorme vastgeroeste hiërarchie. Hier in Amsterdam voel ik me op een fantastische manier gesteund en gerespecteerd als kunstenaar. Ik heb hier geleerd om écht in mijn kunst te geloven.”

Rebecca Digne: Mains. Jeanine Hofland Contemporary Art, De Clercqstraat 62, te zien van 10/3 t/m 21/4. www.rebeccadigne.com / www.jeaninehofland.nl

Pure portretten in ‘Men at work’

Het Parool / Kunst & Media (17 maart 2012)

Fotograaf Thijs Heslenfeld reist al twintig jaar de wereld over en portretteert mannen op hun werkplekken. Zijn tentoonstelling Men at work is nu te zien in de Melkweg Galerie.

DANIËL BERTINA

Op zoek naar bijzondere mensen doorkruiste fotograaf Thijs Heslenfeld (Hilversum, 1965) de Australische outback, het ijzige hoge noorden van Spitsbergen, de broeierige medina van Marrakesh en de diepe jungles van Suriname. Men at work – het resultaat van twintig jaar reizen – is tot en met 1 april te zien in de Melkweg Galerie. Ook zijn gelijknamige, vijfde fotoboek is nu te koop.

Heslenfeld: “Net zag ik, in de auto naast me, twee ontevreden managertypes zitten. Mannen die al hun status en identiteit ontlenen aan hun beroep, aan wat ze dóen. In armere landen heb ik gezien dat mensen veel meer het soort werk beoefenen dat écht bij hen past. En daardoor zijn ze volgens mij meer verbonden met hun omgeving. In de rijke landen ben je wat je doet; in de arme landen doe je wat je bent. Klinkt romantisch, maar zo ervaar ik het. Dat probeer ik met Men at work te laten zien.”

Zoals in de foto van Milton Sanchez Vazques: een clown die glimlachend tegen de deur van zijn aanhangwagen leunt, met op de achtergrond de troosteloze sloppen van Lima. In diepe armoede; toch gelukkig. Of de gespierde Carlo ‘Kaartje’ Demido: een ex-verslaafde, die na jarenlang in de Rotterdamse illegaliteit te hebben geleefd eindelijk zijn wortels heeft teruggevonden op de Surinaamse plantage waar zijn voorouders ooit moesten werken. En waar Heslenfeld hem aantrof.

“Die mannen laten zichzelf zien, zoals ze zijn,” zegt Heslenfeld. Allemaal? Heslenfeld haalt zijn schouders op. “Behalve misschien die Amerikaanse State Trooper met z’n stoere hoed, spiegelbril en automatische geweer. Je kunt zien dat er zonder al die attributen niet veel van hem overblijft, maar zélf durfde hij dat niet te tonen.”

Heslenfeld is zelfgeschoold. Vóór zijn carrière als fotograaf deed hij de School voor Journalistiek, studeerde rechten, en werkte als journalist en copywriter in de reclamewereld. Heslenfeld: “Als puber heb ik jarenlang enorm m’n best gedaan met een oude analoge camera. Maar over mijn foto’s was ik nooit tevreden, geen enkele. Tien jaar deed ik er niets mee, totdat ik een lange reis ging maken door Azië. En toen maakte ik voor het eerst portretten die mij bevielen. Ik fotografeerde wat me raakte en dat lukte opeens wél.”

Heslenfeld werkt puur op intuïtie. “Er zitten bij mij weinig grote plannen achter. Het is een ongrijpbare methode. Maar ik probeer mezelf altijd open en kwetsbaar op te stellen en interesse te tonen. Ik denk dat de mensen die ik fotografeer dat oppikken en zich daardoor vaak snel op hun gemak voelen.”

In onze rijke, westerse samenleving raken we het contact met de aarde, de natuur en elkaar steeds meer kwijt, gelooft Heslenfeld. “Daarom vind ik reizen zo belangrijk. In armere landen zie ik veel meer zelfredzaamheid en saamhorigheid. Het gaat mij om het contact met de mensen die ik portretteer. Die verbinding wil ik laten zien. Zo puur mogelijk.”

Thijs Heslenfeld: Men at work. Melkweg Galerie, te zien t/m 1 april

Men at work, 80 pagina’s, hardcover, ISBN 9789081247009, 17,50

www.thijsheslenfeld.com

‘Je moet niet alles willen controleren’ /// Interview Etta Säfve

Mister Motley (5 maart 2012)

De Zweedse kunstenaar Etta Säfve toont hoe de mens probeert de natuur te manipuleren, op zoek naar richting in een desoriënterende wereld. Haar solotentoonstelling Emergency navigation is nu te zien bij Galerie 37.

DANIËL BERTINA

Een aapje zit moederziel alleen op een paal in een wazig sneeuwlandschap. Het beest houdt een pendel vast en tuurt naar de grond, op zoek naar richting in een niemandsland. Dit is een van de intrigerende, dromerige tekeningen van Etta Säfve (Uppsala, 1973). “Ik ben gefascineerd door de snelheid van onze tijd,” zegt Säfve. “Maar onze leefwereld wordt in toenemende mate complex, en we worden als mensen steeds destructiever. Dat alles maakt contemplatie en bezinning steeds moeilijker. Met mijn kunst probeer ik te zorgen voor een moment van verstilling.”

Tot en met 8 april toont Säfve een serie krijttekeningen, installaties en grofkorrelige videoprojecties bij Galerie 37, Haarlem. De titel van haar solotentoonstelling, Emergency navigation, verwijst naar een gelijknamig boek met praktische handleidingen voor het zeilen op de oceaan. Naast haar beeldende kunst presenteert Säfve tijdens de expositie ook haar debuutroman Ice: een verhaal over een handjevol overlevenden in een apocalyptische wereld, die door mysterieuze menselijke bemoeienis totaal is bevroren.

Het was eigenlijk niet de bedoeling om ook een boek te schrijven, zegt Säfve, bijna verontschuldigend. “Het idee was om een aantal van die teksten te gebruiken als voiceovers bij mijn 8mm films. Maar op een gegeven moment gingen die verhalen een eigen leven leiden en werd het een op zichzelf staand kunstwerk. Veel van de ideeën en thema’s in mijn beeldende werk komen erin terug, maar het geheel vormt een nieuw verhaal.”

De drang om verhalen te vertellen ligt ten grondslag aan Säfve’s kunst. Jarenlang werkte ze als decorontwerper en scenograaf voor het stadstheater van Luleå in het hoge noorden van Zweden, voordat ze besloot om naar het zuiden af te reizen naar de kunstacademie in Örebro. Daar volgde ze de schildersrichting. Maar op een gegeven moment had ze genoeg van Zweden.

Säfve: “Ik kon niet meer tegen dat gevoel van isolatie. Het was me té koud en donker in de winter, en té verblindend fel in de zomer. Ik moest daar weg.” Zo belandde ze op de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam, in navolging van bevriende kunstenaars Jonas Ohlsson en Pär Strömberg die haar waren voorgegaan. Dat was 15 jaar geleden. ”Sinds ik in Amsterdam woon is die ambivalente houding ten opzichte van de plaats waar ik ben opgegroeid een onderdeel van mijn werk geworden. Het hoge noorden is prachtig en die extreme temperaturen en lichtval trekken me aan, maar ik zou er niet meer kunnen wonen.”

In 2009 werd ze uitgenodigd voor een residentie in Peking. Tijdens die werkperiode ontdekte ze het thema dat in Emergency navigation terugkeert: hoe de mens probeert de natuur te manipuleren. Met onvoorziene, verwoestende gevolgen.

“Ik stuitte daar op het fenomeen van cloud seeding,” zegt Säfve. “Dat is een kunstmatige manier om neerslag op te wekken door middel van chemicaliën die in de lucht worden gespoten. Tijdens mijn residentie was China daar druk mee in de weer, om de droogte te bestrijden. Maar dat leidde tot onverwachte extreme kou en sneeuwval. Met dodelijke slachtoffers tot gevolg.” Ook de desoriënterende chaos van de miljoenenstad Peking maakte diepe indruk. Säfve: “Ik kon nergens de horizon zien want alles was volgebouwd. Maar vooral de energie was waanzinnig. Die stad ontploft bijna en niemand lijkt dat te kunnen beteugelen. Ik snakte daar echt naar houvast. En dat gevoel verwerkte ik in mijn kunst.”

In een van haar gedigitaliseerde 8mm films, Emergency navigation (cloud hidden whereabouts unknown) (2012), toont Säfve een serie opnames van de Chinese Muur. De beelden worden begeleid door een kalme vrouwenstem, die op zalvende toon praktische aanwijzingen geeft over navigatie op de open oceaan. De stem vormt een vervreemdend contrast met de grofkorrelig, bleke en wazige opnames. Onbedoelde bijwerkingen: de film bleek al half te zijn vergaan, toen ze begon met filmen.

“Maar die effecten pasten precies bij het gevoel dat ik wilde uitdrukken,” lacht Säfve. “In mijn kunst vertrouw ik altijd op die kleine, happy accidents. Je moet niet alles willen controleren.”

Etta Säfve. Galerie 37, Groot Heiligland 37, Haarlem. Te zien van 4/3 t/m 8/4

www.ettasafve.com / www.galerie37.nl

De sluiers van Güler Ates maken nieuwsgierig

Het Parool / Kunst & Media (29 februari 2012)

Kunstenaar Güler Ates liet zich voor haar foto’s en videokunst inspireren door mysterieuze, gesluierde vrouwen, en het lichtgebruik van de Hollandse meesters.

DANIËL BERTINA

Het werk van de Turkse kunstenaar Güler Ates (Mus, 1977) is een uitputtingslag. Als ze eenmaal, na een maandenlange voorbereiding en onderzoek, het testen van het licht, veel inlezen en praten met haar modellen écht begint met filmen en fotograferen, werkt ze non-stop door. “Ik geniet van al die opgebouwde intensiteit en de energie die samenkomt,” zegt Ates. “Mijn kunst draait om het vastleggen van een uniek, eenmalig moment waarin alles lijkt samen te vloeien. Na meer dan twee maanden grondig plannen ram ik vaak in een dag of vier al mijn ideeën eruit. Soms vergeet ik zelfs te eten of drinken, en staan mijn modellen te trillen van kramp en vermoeidheid. Maar juist door die uitputtingslag kan je de allermooiste beelden vangen.”

In haar eerste solotentoonstelling in Nederland toont Ates een serie van verstilde foto’s en videokunstwerken, getiteld Unveiling the veil (ontsluiering van de sluier). Mysterieuze en amorfe vrouwenfiguren gewikkeld in allesbedekkende sluiers, en geportretteerd in donkere interieurs van Britse herenhuizen. Als geestverschijningen. Unveiling the veil is tot en met 23 maart te zien bij Marian Cramer Projects, op afspraak.

“Ik vind sluiers heel sensueel en intrigerend,” zegt Ates. “In mijn werk gebruik ik ze als een manier om de kijker nieuwsgierig te maken naar de vrouw die eronder zit. Voor mij zijn sluiers en hoofddoeken ook geen symbolen van vrouwenonderdrukking. In het pre-islamitische Byzantium en Mesopotamië was het juist een voorrecht om een sluier te mogen dragen: alleen vrouwen van hoge stand hadden het recht om zich te verhullen. In Turkije wordt al sinds 1920 de discussie over de sluier vooral gebruikt om – over de ruggen van vrouwen – symboolpolitiek te bedrijven. Dat heeft weinig te maken met oprechte bezorgdheid over vrouwenrechten.”

Op haar negende verhuisde Ates met haar ouders van haar geboorteplaats Mus, een Koerdische stad in Oost-Turkije, naar het kosmopolitische Istanboel. Ze voelde zich jarenlang totaal ontheemd. Ze sprak de taal niet, en in die moderne stad bleven haar ouders krampachtig vasthouden hun tradities. Ates: “Kunst was voor mij een ontsnapping: een manier om mezelf als zelfstandige vrouw verder te ontwikkelen.”

Ondanks de bezwaren van haar ouders besloot Ates schilderkunst te gaan studeren aan de Marmara universiteit in Istanboel. Maar ook op de kunstacademie was ze niet op haar gemak. “Ik kon me moeilijk schikken in de enorm gepolitiseerde sfeer daar. Als je niet in de hokjes links, rechts, of islamitisch paste, dan viel je overal buiten. Veel te benauwend.”

In 1999 verhuisde ze in haar eentje naar Londen, wist daar wél goed te aarden, en studeerde schilder- en zeefdrukkunst aan de Wimbledon School of Art en de Royal College of Art. Sindsdien exposeerde ze in Japan, India en de Verenigde Staten.

Tijdens haar werk bij The National Gallery stuitte ze op de schilderijen van de Hollandse meesters. Vooral het lichtgebruik van Johannes Vermeer maakte diepe indruk, en dat werkte door in Unveiling the veil. Zo heeft de sluier in haar foto Blue pigment de kleur ultramarijn: het iconische felblauwe pigment – afkomstig uit Afghanistan – dat Vermeer gebruikte in zijn werk. Ates: “Door Vermeers prachtige contrasten van licht en donker lijken in zijn schilderijen de kleuren meer naar voren te worden geduwd. Dat probeer ik ook.”

In haar kunst geniet Ates van de aandacht voor kleine details. Al de sluiers en stoffen in haar foto’s zijn handgemaakt en ze werkt zonder kunstmatig licht. “Soms maak ik het me bewust extra moeilijk door te fotograferen via spiegels. Dan raak ik helemaal gedesoriënteerd, waardoor ik erop moet vertrouwen dat ik intuïtief de juiste beslissingen zal nemen. Maar zo komt mijn beste werk tot stand.”

Güler Ates: Unveiling the veil. Marian Cramer Projects, Chopinstraat 31. Te zien op afspraak t/m 23/3

www.gulerates.co.uk / www.mariancramer.com

Fascinatie voor gewetenloze mensen

Het Parool / Kunst & Media (25 januari 2012)

Met haar debuutroman De Almeerse rioolmoorden schreef Anouk Kemper een berg frustraties van zich af. Zowel over haar Almeerse wortels, én hip Amsterdam.

DANIËL BERTINA

Lilly is geadopteerd door de familie Mulder, klein van stuk, Vietnamees, hoogbegaafd, zeer manipulatief en sarcastisch; ze houdt van drugs dealen, dieren doodmartelen,  wurgseks met haar aanzienlijk oudere, zwaar criminele en boksende, Armeense minnaar – en is opgegroeid in Almere.  Lilly is de hoofdpersoon in De Almeerse rioolmoorden: de debuutroman Anouk Kemper (Naarden, 1986). Kemper lacht verontschuldigend. “En dan te bedenken dat ik haar karaktertrekken nog flink heb teruggeschroefd. In de eerste versie was ze nog veel vreemder, maar het moest wel geloofwaardig blijven.”

Vorig jaar oktober kwam De Almeerse rioolmoorden uit bij Lebowski Publishers. Hans Mulder, journalist bij Almere Actueel en krachteloos verzonken in zijn midlifecrisis, stuit bij toeval op een bizarre dubbele moordzaak. Een drugsdealende dwerg en een Surinaamse uitsmijter worden dood aangetroffen in een Almeers riool. Zonder tanden en vingertoppen. Hans vreest dat zijn adoptiedochter Lilly hier iets mee te maken heeft. Met korte mitrailleurvuurzinnen raast Kemper in 187 pagina’s door het verhaal.

Kemper studeerde aan de School voor Journalistiek en werkte bij Almere Vandaag, Folia en de Volkskrant. “Direct na mijn afstuderen zat ik gelijk fulltime op de krant en dat benauwde me ontzettend,” zegt Kemper. “Ik wilde nog meer kennis opdoen. Ik wilde beter begrijpen hoe de machtsverhoudingen liggen in de wereld, dus ik begon aan een tweede studie: geschiedenis.”

Ze schreef aan haar debuut op de vrijdagavonden, na het college Arabische cultuurkunde. “Ik had met een vriend afgesproken dat ik hem elke vrijdag voor tien uur ’s avonds vijf nieuwe kantjes zou sturen. Als stok achter de deur.” In amper vier maanden was de eerste versie af. Uitgever Oscar van Gelderen zag wel brood in De Almeerse rioolmoorden, nadat hij Kemper een korte passage had horen voordragen tijdens Lebowski Acchievers on Stage in Hotel V. Aldus geschiedde.

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=RPEsOg3xyGE[/youtube]

Kemper baseerde haar duistere hoofdpersoon Lilly op het geadopteerde duivelskind Damien uit de klassieke horrorfilm The omen (1976). En ook Patrick Bateman, de psychopatische investeringsbankier uit Bret Easton Ellis’ satire American psycho (1991). “Ik ben gefascineerd door mensen zonder geweten,” zegt Kemper.

“Mijn moeder werkt in het speciaal basisonderwijs, daar zie je soms kinderen die volkomen amoreel gedrag vertonen zonder duidelijke aanleiding. Hoe Lilly zo slecht is geworden vind ik eigenlijk niet zo interessant. Ik heb het gebruikt als een gegeven; als een natuurkracht.”

Rond de publicatie van De Almeerse rioolmoorden haakte de pers gretig in op de sarcastische passages waarin Kemper, in de stem van haar hoofdpersoon, haar gal spuwt over de troosteloze bewoners en architectonische miskleunen van haar ‘prachtstad’ Almere. Maar naast de Almeerse aso’s fileert Kemper in haar boek ook de tragisch-hippe Amsterdammers en hun subculturen:

“Rogier en ik gingen naar club Trouw, begin april. Het was zo’n kutavond met elektronische kutmuziek waar iedereen ineens lyrisch over is. Hip in Berlijn. En wat hip is in Berlijn is heilig. En cool. En verantwoord. Net het publiek dat ik nodig had. Geblokte overhemden, skinny jeans, nerdbrillen en rugzakjes.”

“Ik heb heel lang een ideaalbeeld van Amsterdam gekoesterd,” zegt Kemper – geboren in het ziekenhuis van Naarden, opgegroeid in Almere, nu tevreden bewoner van De Baarsjes. “Vooral toen ik nog in Almere woonde en al mijn vrienden richting Amsterdam waren vertrokken. Twee jaar geleden zag ik de kans om ‘uit te breken’ en ook te verhuizen. Nu zie ik ook de schaduwkanten van die hippe Amsterdammers met hun zelfgenoegzame blabla. Er zit veel frustratie in dit boek. Almere moest even aangepakt worden, maar Amsterdam ook.”

Nu is Kemper naar eigen zeggen ‘wel even klaar’ met Almere. Haar nieuwe thriller – in de maak – gaat over een broer en zus, een mysterieuze verdwijning en de Israëlische geheime dienst. Het verhaal speelt zich helemaal af in Tokio.

De Almeerse rioolmoorden door Anouk Kemper, Lebowski Publishers, €15

De nuchtere onheilsprofeet John Gray horen spreken, is altijd een verademing

Courtesy of DeDodo

DANIËL BERTINA

Eind jaren tachtig was John N. Gray (South Shields, 1948) adviseur van Margaret Thatcher – Gray: “I was just a small mote of dust in her administration” – nu is hij felle criticaster van alles wat met het neoconservatieve gedachtegoed te maken heeft. Op Writers Unlimited voelde publicist Bas Heijne hem aan de tand.

Gray is politiek filosoof, voormalig docent aan de prestigieuze London School of Economics, beeldenstormer, taoist, onheilsprofeet en schrijver van magistraal scherpe, maar bij vlagen zeer sombere polemieken als False Dawn (1998), Straw Dogs (2002), Al Qaeda and What it Means to be Modern (2003), Heresies (2004) en Black Mass (2007). De man is – net als Noam Chomsky of Zygmunt Bauman – een van die zeldzaam visionaire politieke denkers die over bijna alles iets zinnigs te zeggen heeft.

Het is een verademing om hem te horen spreken. Ook al is zijn blik verre van optimistisch. Want, stelt Gray, na jarenlange van relatieve rust, stabiliteit en grote economische groei moeten wij Europeanen ons voorbereiden op een langdurige periode van stagnatie en terugval. “Wij mensen zijn ontzettend flexibele dieren, maar voor mensen die zich blijven vastklampen aan hun zekerheden en bang zijn voor verandering wordt de komende tijd heel desoriënterend.”

Onder de titel Should we love one another? (vrij naar een essay van Heijne) besprak Gray op Writers Unlimited het persoonlijke en politieke leven van Margaret Thatcher, het opkomende populisme in Europa, de erfenis van Tony Blair, globalisering, de haatpolitiek, de crisis en de dreigende desintegratie van de euro, de Tea Party en de Occupy beweging, de opkomst van Europees fascisme in nieuwe en oude stijl, de onvermijdelijke teloorgang van de Verenigde Staten als oppermacht in de wereld en de invloed van de nieuwe machtsblokken Brazilië, India en China.

Natuurlijk kwam ook Gray’s stokpaardje voorbij: zijn grote scepsis over de maakbare samenleving en het geloof in vooruitgang. Zoals hij uiteenzette in Heresies, zijn vlijmscherpe tirade met de ondertitel Against Progress and Other Illusions. Vooruitgang is de wetenschap is een feit, stelt Gray. Het is cumulatief, en vergaarde kennis gaat niet snel weer verloren. Dat is niet het geval in de ethiek en politiek. Moeizaam bevochten vrijheden en breekbare inzichten kunnen ‘in a blink of an eye’ weer teniet worden gedaan.

Nuchtere, maar geen vrolijke kost. Gray lijkt genoegen te scheppen in de profetische inhoud van zijn essays. Met nauwelijks verhulde zelfgenoegzaamheid verwijst hij, per aangesneden onderwerp, naar eerdere publicaties. Zoals in het geval van marteling. In 2003 schreef Gray een satirisch stuk in The New Statesman, vrij naar Jonathan Swift’s A Modest Proposal, waarin Gray een pleitte voor de onvermijdelijke toepassing van fysieke en geestelijke foltering, om informatie te kunnen inwinnen bij Oorlogsvoering 2.0. “Het was toen ondenkbaar dat de meest invloedrijke democratie in de wereld – lees: de Verenigde Staten – marteling zou goedkeuren. En kijk nu eens. Ze keuren zelfs waterboarding goed.”

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=4LPubUCJv58[/youtube]

Terug naar de titel van het gesprek: should we love one another? “Wél in je persoonlijke leven, maar zéker niet in de politiek,” zegt Gray lachend. “Liefde in de politiek is een gevaarlijke illusie. Die liefde is vaak gereserveerd voor bepaalde groepen, en gaat ten koste van de rest. In de politiek is een houding van sympathie en mededogen genoeg. Ik ben doodsbang voor elke leider die zegt uit liefde te regeren.”

Edney Silvestre ziet het probleem niet zo, in het debat Lust & Colour. ‘In Brazilie zijn we toch allemaal gemixed’

Courtesy of DeDodo

DANIËL BERTINA

Robert Vuijsje leest voor:[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=nRsjGJ1OnIQ[/youtube]

“It’s raw. The language is very powerful” – noemt de Brazilaanse schrijver Edney Silvestre de voorgelezen passage door zijn Hollandse collega Robert Vuijsje. Het doet hem denken aan toen hij een tiener was, en Henry Miller las. “Daarbij vergelijken is dit wel een beetje een kinderverhaaltje.”

De toon is gezet. In het chaotische debat Lust & Colour vroeg Wim Brands drie auteurs naar het samenvloeien van geilheid en huidskleur. Een lastig onderwerp. Ze kwamen er niet helemaal uit.

Vuijsje – rond de publicatie van zijn boek Alleen Maar Nette Mensen door politiek correct Nederland van racisme beschuldigd, en aan het kruis genageld – mocht het spits afbijten, en vervolgens de erotiserende werking van de Donkere Vrouw en de bijbehorende cliché’s aan Brands uitleggen. Wellicht met de heisa rond zijn boek nog in het achterhoofd, was Vuijsje erg op zijn hoede. “Ieder mens heeft nu eenmaal zijn voorkeuren.”

Edney Silvestre leest voor:[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=Ih6Yb28p7cI[/youtube]

Jij bent joods, vraagt Silvestre aan Vuijsje. “Beschouw jij jezelf als blank?” Blank ja, antwoordt Vuijsje. “Maar wel onderdeel van een minderheid.” Tijdens een verblijf in de Verenigde Staten werd Silvestre constant gevraagd naar zijn eigen etnische achtergrond. Hij lacht sardonisch. “Ze vonden me té blank om Braziliaan te kunnen zijn. Maar wij Brazilianen zijn allemaal genetisch zo gemixed, dat van racisme eigenlijk geen sprake is.”

De Zuid-Afrikaanse Kopano Matlwa beschrijft in haar roman de verwrongen machtsrelatie tussen een blanke priester en zijn zwarte dienstmeisjes. In haar land ziet ze het openlijke racisme steeds meer afnemen. “Maar dat heeft plaatsgemaakt voor een onverschillige vorm van tolerantie. Er zijn nog heel veel raciale taboes en we lopen allemaal op eierschalen. Dat is nergens voor nodig. We moeten veel opener durven zijn.”

Kopano Matlwa leest voor:[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=UH5-kInFRSw[/youtube]

Silvestre vind het eigenlijk nogal raar om lust met huidskleur te verbinden. “Lust heeft in mijn werk veel meer te maken met overheersing en macht. Dàt is het grote probleem in mijn land, de sociale en ecomomische ongelijkheid – niet het racisme.”

In How to be a dictator in Africa zijn schrijvers Helon Habila en Dinaw Mengestu opvallend positief over de toekomst van hun continent.

Courtesy of DeDodo

In het Writers Unlimited debat How to be a dictator in Africa zijn schrijvers Helon Habila en Dinaw Mengestu opvallend positief over de toekomst van hun continent. Ondanks bedenkingen van David van Reybrouck en moderator Andrew Makkinga.

DANIËL BERTINA

p

Dinaw Mengestu deelt zijn achternaam met de voornaam van één van Ethiopië gewezen dictators. “Vooralsnog ben ik schrijver, maar aspireer een carrière als dictator.” Dictators ontstaan niet in een vacuüm, stelt Mengestu. “Wij als burgers scheppen onze leiders.” In zijn voorgedragen verhaal geven de burgers al hun dromen uit handen. Ze schuiven al hun verantwoordelijkheid af richting de machthebbers. En daar gaat het fout.

“In Afrika is lang het nostalgische idee gekoesterd van de Sterke Man, die het land naar eigen inzicht naar zijn hand kon zetten. Maar dat doet geen recht meer aan de huidige complexiteit van de Afrikaanse samenlevingen. Democratie is meer dan alleen stemmen voor het presidentschap, maar draait vooral om locaal, grassroots activisme, en betrokkenheid met locale politiek. Dat zie ik steeds meer gebeuren. En dat stemt hoopvol. Ook al zijn de Afrikaanse dictators erin geslaagd om door constante, bewuste onderontwikkeling elke vorm van staatsinstituties te saboteren – om zelf alle touwtjes in de hand te houden.”

Na een korte, fragmentarische passage te hebben voorgelezen uit zijn ongepubliceerde roman A man of the people, haakt de Nigeriaanse schrijver Helon Habila in. “ Democratie vereist een ‘full commitment’ van de burgers – vindt ook Habila. “In Afrika hebben we de vervelende neiging om onze ouderen teveel te respecteren en hun woord als wet te zien. In een democratie moet je constant knokken, kabaal maken en voor je rechten opkomen. Dat kost nu eenmaal tijd. Nigeria is pas vijftig jaar onafhankelijk.”

Habila haalt een hoopvol voorbeeld aan uit zijn thuisland. De vers gekozen president van Nigeria – met de veelzeggende naam Goodluck Jonathan – probeerde als eerste daad in functie gelijk zijn ambtstermijn met drie jaar te verlengen. Maar het volk kwam gelijk in protest en het nieuwe staatshoofd werd kort gehouden.

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=vAyR6QZrnUE[/youtube]

In zijn sarcastische verhaal legt de Vlaming David van Reybrouck in tien korte stappen uit, hoe je als dictator aan de macht komt. En blijft. De vraag is waarom er nog steeds geen Afrikaanse Lente is losgebroken – gezien het succes van de Arabische variant. Van Reybrouck schuift het op het ontbreken van een substantiële middenklasse en ook de activistische toepassingen van sociale media staan in Afrika nog relatief in de kinderschoenen. “Democratie is nooit af. Ook niet in Europa. Kijk maar naar de catastrofes in Griekenland en Italië.” Volgens Van Reybrouk is het van een grote arrogantie om te denken dat het Westen zijn vorm van democratie, als een kant en klaar IKEA bouwpakket, op een Afrikaanse samenleving kan loslaten. Dat is gedoemd tot falen.

“Soms is er wel toch zoiets nodig als een ‘goedaardige’ dictator nodig om orde op zaken te stellen,”  zegt Habila, met een demonische grijns. “In Ghana zette de nieuw gekozen president alle leden van de oude corrupte kliek gewoon tegen de muur. Nu is het uitgegroeid tot een van de meest stabiele landen van Afrika.”

Moderator Andrew Makkinga haalt zijn schouders op richting de zaal: “Soms heb je gewoon een boef nodig om een boef te vangen.”