Eloyan ontregelt met stripfiguren

Het Parool / Kunst & Media (17 januari 2012)

In haar woeste schilderijen gebruikt kunstenaar Ani Eloyan stripfiguren om de kijker te ontregelen. Haar eerste solotentoonstelling is nu te zien bij Galerie Gerhard Hofland.

DANIËL BERTINA

Heb ik dat gemaakt? Als kunstenaar Ani Eloyan (Jerevan, 1988) na uren zweten in haar atelier de volgende dag haar eigen schilderijen weer onder ogen krijgt, is ze vaak totaal verrast. Voor Eloyan is schilderen een constant experiment; een dialoog tussen de ideeën in haar hoofd, de eerste schetsen, het papier of canvas, de inkt en de verf. “Het resultaat is vaak ontregelend, ook voor mezelf. Ik werk puur op intuïtie. Soms ga ik er zó in op dat ik bijna in een trance sta te werken.”

Tot en met zondag 5 februari is Eloyans eerste (naamloze) solotentoonstelling te bezoeken bij Galerie Gerhard Hofland aan de Bilderdijkstraat. Haar woeste, nachtmerrieachtige schilderijen, vol rondborstige stripfiguren, agressieve penkrassen, verfdruppels en -spatten, afgehakte ledematen en geslachtsdelen, demonische grimassen en vastgeplakte stroken papier lijken bijna van de witte galeriemuren te willen springen. De schilderijen zijn, zonder lijst, met kleurige punaises tegen de muur geprikt.

Ook opvallend: alle schilderijen zijn scheef afgesneden. Daar zit een gedacht achter, vertelt Eloyan. “Ik schilder bewust niet op een ondergrond met een vast formaat, want dat is me té beperkend. Ik begin met een grote rol papier of canvas, schilder het vol – tot ik voel dat ik iets goeds te pakken heb, pak de schaar en knip de essentie eruit. Heel impulsief.”

“In mijn werk gebruik ik die rauwe stripfiguren om kritiek te uiten op de schoonheididealen in onze samenleving, en de alsmaar toenemende obsessie met lichamelijke én geestelijke perfectie. Stripfiguren hebben een hele krachtige visuele werking. Door hun absurdisme en groteske overdrijving geven ze de toeschouwer, als het ware, toestemming om te lachen. Zelfs over een heel serieus thema. Zo probeer ik de kijker te ontregelen.”

Eloyans wortels liggen in Armenië. Op driejarige leeftijd emigreerde ze met haar ouders en tweelingzus naar (het toenmalige) Tsjecho-Slowakije, op zoek naar een beter bestaan. Het gezin woonde een paar jaar in Praag en op haar achtste kwamen ze naar Nederland.

Er zijn veel creatieve mensen in de familie Eloyan. Dus het was logisch dat zij ook kunstenaar zou worden. Hetzelfde gold voor Ani’s tweelingzus Nare. Nare ging naar de Koninklijke Academie voor Beeldende kunsten, Ani belandde op de Rietveld Academie. Eloyan: “We zijn een paradoxale tweeling: hetzelfde, maar ook totaal verschillend. We zijn heel bewust niet naar dezelfde kunstacademie gegaan om te voorkomen dat we constant met elkaar zouden worden vergeleken.”

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=BtG9ZM-ZHnY[/youtube]

Voor haar werk zijn de dromerige, barokke films van Federico Fellini een grote inspiratie, maar het waren vooral de zwartgallige schilderijen en pentekeningen van Raymond Pettibon – in undergroundkringen bekend van de iconische platenhoezen die hij maakte voor bands als Black Flag en Sonic Youth – die een verpletterende indruk op Eloyan maakten. In 2002 zag ze het werk van Pettibon in het echt, tijdens een tentoonstelling in het GeM (Museum voor Actuele Kunst) in haar woonplaats Den Haag.

“Ik was helemaal uit het veld geslagen door zijn vermogen om cartooneske elementen te vermengen met ‘serieuze’ schilderkunst. In zijn werk zag ik een bevestiging van wat ik ook in mijn eigen kunst wilde bereiken. Ik dacht: zo kan het dus ook, en zo ga ik het ook doen.”

Al tijdens de opleiding kreeg haar werk veel aandacht. Ze exposeerde een aantal keer samen met haar zus – onder andere bij het Fotomuseum Den Haag en Th Gallery, en haar werk werd aangekocht door het Gemeentemuseum Den Haag en AkzoNobel Nederland. In 2010 won ze met haar afstudeertentoonstelling de Fine Art Department Prize. Maar ze blijft nuchter.

“Ik ben nogal een sober mens,” zegt Eloyan schouderophalend. ”Sommige kunstenaars snakken echt naar populariteit en roem. Dat zal me een zorg zijn. Ik richt me uitsluitend op mijn werk, en maak geen kunst voor zelfpromotie. Ik heb niet eens een eigen website.”

Ani Eloyan. Galerie Gerhard Hofland, Bilderdijkstraat 165C, te zien t/m 5/2
www.gerhardhofland.com

‘Wij zijn niet meer dan redelijke dieren’

Het Parool / Kunst & Media (14 januari 2012)

In haar schilderijen toont Tessel Braam de botsing tussen de menselijke drang naar controle, en de ontembare krachten van de natuur. Haar werk is nu te zien in de tentoonstelling Redelijke dieren.

DANIËL BERTINA

Het zit er van jongs af aan in. Kunstenaar Tessel Braam (Amsterdam, 1982) verwonderde zich als kind al over volwassenen, die de natuur naar hun hand probeerden te zetten. “Als klein meisje schreef ik vurige betogen tegen het onrecht in de wereld,” zegt Braam. “Wij mensen beschikken over de rede, waarmee we ons boven de natuur proberen te verheffen. Maar dat vond ik een arrogante gedachte. We zijn niet veel meer dan redelijke dieren.”

Vandaar de titel van haar eerste solotentoonstelling: Redelijke dieren. In Galerie Vriend van Bavink aan de Geldersekade zijn 18 schilderijen te zien. De tentoonstelling duurt tot en met 4 februari.

In 2008 studeerde Braam af aan de Gerrit Rietveld Academie in de richting theatervormgeving, en ging als beeldkunstenaar aan de slag bij Werkgroep Weemoed. Twee jaar later maakte ze samen met geestverwante Cynthia Bambach onder de naam ANA/KATA de theatrale installatie In de bloei van je leven (2010), die te zien was op Festival de Parade en het Amsterdam Fringe Festival. Naast haar theaterwerk bleef ze schilderen.

De vele grijstinten, met spaarzame rode accenten, en de donkergeschilderde muren van de galerie geven Braams schilderijen een sombere sfeer. “De kleuren doen denken aan ranzigheid, verval, mistroostigheid en uitlaatgassen,” knikt ze. “Dat klinkt zwaar, maar in die tragiek zit ook een grote schoonheid.”

Op een van haar schilderijen lijkt een mensenhart te zijn vergroeid met een kamerplant. In een ander werk, even verderop, verandert de organische structuur van een landschap van links naar rechts in strakke lijnen en dwingende kolommen – alsof een architect de woeste natuur heeft proberen te ordenen. In twee portretten zijn menselijke gezichten deels veranderd in macabere dierenkoppen. Voor één daarvan stond een krantenfoto van Frits Bolkestein model – op het doek is het gezicht van de oud-politicus veranderd in een soort gerimpelde zeeleeuw.

Door het licht van een krachtige kweeklamp in de hoek van de galerieruimte krijgen de schilderijen een warme, vervreemdende zonneglans. Braam: “En ik ben nog op zoek naar een spannende soundscape. Ik wil dat alle elementen van de ruimte – muren, schilderijen, licht en geluid – hier kunnen samenvloeien. Net als in mijn theaterwerk.”

De kunstacademie was voor Braam vooral een zoektocht naar een eigen stijl, maar voor veel studiegenoten leek de opleiding meer een vorm van therapie, met veel gegraaf in de eigen psyche. “Op een gegeven moment dacht ik: dat kunstenaarschap is misschien niet voor mij weggelegd, want ik heb een hele fijne jeugd gehad, zonder trauma’s waar ik als lijdende kunstenaar op kan teren. Dus ik hield me maar vast aan mijn levenslange fascinatie: de spanning tussen de menselijke drang naar controle en de ontembare krachten van de natuur. Ik moest alleen nog goed leren schilderen.”

Na haar afstuderen heeft het toch nog even geduurd voordat Braam de stap naar de galerie wilde zetten. “Heel lang had ik geen behoefte om mijn schilderijen aan anderen te laten zien. Het kost veel tijd om werk te laten ontstaan, en te laten groeien.” Ze lacht en gebaart naar de galeriemuur. “Aan een aantal van deze werken heb ik jaren zitten klooien.”

Op een gegeven moment stond haar atelier helemaal vol. Té vol. Tijd voor haar eerste solotentoonstelling. “Maar het is altijd moeilijk om mijn kunst los te laten. Pas als ik er een lijst omheen timmer, durf ik te zeggen: het is af. Nu mag het worden gezien.”

Tessel Braam: Redelijke dieren. Galerie Vriend van Bavink, Geldersekade 58, te zien t/m 4/2 www.tesselbraam.nl/ www.vriendvanbavink.nl

‘Ik wilde terug naar mijn rare roots’

Het Parool / Kunst & Media (10 jan 2012)

Voor haar solo-expositie bij Galerie Bart dook de Zuid-Afrikaanse kunstenaar Heidi Sincuba in de Zoeloetraditie van haar voorouders; vol zwarte magie, heksendokters en mensenoffers.

DANIËL BERTINA

Ukukhohlakala komqondo. De titel van de nieuwe soloshow van kunstenaar Heidi Sincuba (Greytown, 1987) laat zich lastig in één keer foutloos uitspreken. En zeker niet met de juiste tongklik intonatie. Sincuba lacht: “Hou het anders maar bij de Engelse titel: corruption of the mind. In het Nederlands zou het iets moeten zijn als: besmetting van de geest.”

Voor haar tentoonstelling reisde Sincuba af naar de geboortegrond van haar voorouders in KwaZoeloe-Natal – een oostelijke, rurale provincie van Zuid-Afrika – en werkte 2,5 maanden aan haar nieuwe serie tekeningen, geïnspireerd op spirituele tradities en zwarte magie van de Zoeloe. Ukukhohlakala komqondo is tot en met 11 februari te zien bij Galerie Bart aan de Bloemgracht.

Twee jaar geleden studeerde Sincuba af aan de ArtEZ hogeschool in Arnhem. Haar eerdere werk zat vol politieke statements over kolonialisme, religie, vrouwenrechten en racisme, zoals Legally bound 2 (2010). Een serie inktzwarte tekeningen waarin Sincuba naakte zwarte vrouwen portretteerde, opgeknoopt en opengetrokken in sadomasochistische bondageposes, met op de achtergrond de bloedrode kaart van Afrika en de driepotige symbool van de racistische Afrikaner Weerstandsbeweging.

“Ik ben nogal een sadist,” zegt Sincuba met een brede grijns. “De menselijke hunkering naar genot én pijn vind ik fascinerend, en het is leuk om de kijker te martelen met nare beelden. Mijn nieuwe werk is wel ietsje subtieler. Eerst hield ik me vooral bezig met de contrasten tussen Zuid-Afrika en Europa. Ik heb nu geprobeerd om een persoonlijk verhaal te vertellen, met meer introspectie.”

In de collage van houtskooltekeningen getiteld Vumani bo (wees getuige), als onderdeel van haar tentoonstelling in Galerie Bart, toont Sincuba een beeldenstroom van macabere, cartoonachtige plaatjes. Zoals close-ups van een bloeddoorlopen oog, een knipmes, een cobra met een opengesperde bek en een afgehakt kinderhoofdje op een schaal. Sincuba: “Kindoffers komen schikbarend vaak voor in Zuid-Afrika. Geregeld zie je in de krant een foto van een afgehakt hoofd.”

Toch weigert Sincuba om de lugubere praktijken van die heksendokters te veroordelen. “Ik wil niet de moraalridder uithangen, zeker terwijl wij hier koffie zitten te drinken die zeer waarschijnlijk onder erbarmelijke omstandigheden door kinderen zijn geoogst. We hebben allemaal bloed aan onze handen.”

Sincuba groeide op in een streng religieus gezin. Haar vader werd op jonge leeftijd geadopteerd door missionarissen en bekeerd tot het christendom. Daarnaast leerde ze van moederskant ook de spirituele tradities van de Zoeloe kennen. Sincuba: “Seances met heksendokters, geestuitdrijvingen, zuiveringsrituelen en scarificaties waren ook een groot deel van mijn leven. Ik heb rare roots.”

Vorig jaar deed ze een residentie in Duitsland en exposeerde in het Museum voor Moderne Kunst Arnhem. Toch bleef Afrika roepen. “Op een gegeven moment was mijn leven in Nederland té overzichtelijk geworden. Te braaf. Ik wilde terug naar de plek waar mijn ouders zijn geboren om daar te kunnen aarden.”

Back to basics. “Heerlijk, maar tegelijkertijd schrok ik van mijn eigen ideeën over armoede. Ik vond het heel moeilijk om niet met een Westerse welvaartsblik op die rurale levensstijl neer te kijken. Voor mij was het barre armoede, maar voor die mensen juist doodnormaal.”

De tentoonstelling Ukukhohlakala komqondo is vooral een verhaal over hoe Sincuba opnieuw met de traditie van haar voorouders heeft kennisgemaakt. Dat was nogal een cultuurschok. “Toen ik daar in mijn hutje zat, kwam ik erachter dat ik gedurende mijn tijd in Europa de Zoeloetradities ontzettend heb geromantiseerd.” Ze schiet in de lach. “Ik ben nu nét zo bitter over Zoeloeu’s als de Europeanen. Nu ben ik meer in balans.”

Ukukhohlakala komqondo door Heidi Sincuba. Galerie Bart, Bloemgracht 2, te zien t/m 11 februari. www.heidisincuba.com / www.galeriebart.nl

Rex -N- Undercover maken tijdloze classics

(Lost & Found Magazine)

Het hart van de Nederlandse hiphop klopt het hardst in Zuidoost. Twee jonge emcees: Rex -N- Undercover – van Ghanese ouders, geboren in Duitsland en opgegroeid in Amsterdam – perfectioneerden hun stijl in deze supercompetitieve hiphopscene. Binnenkort komt hun langverwachte debuutplaat uit: Zoek Dekking. ‘We geven niets om hype. We willen juist classics maken.’

Tekst DANIËL BERTINA /// Foto’s BAS UTERWIJK

Gebroederlijk zitten ze op de bank. Rexford Bonsu (Hamburg, 1982) en Uwe Sarfo (Stuttgart, 1980), alias Rex -N- Undercover. “Afgelopen weekend was ik op het Amsterdam Hiphop Festival op het NDSM terrein,” zegt Undercover, terwijl hij het zoontje van Rex op zijn knie zet. “Daar speelden echt een stel hiphop iconen zoals EPMD, Redman en Tha Alkaholiks. Hele grote namen. Sommige van die gasten zijn nu ver in de veertig: je kunt niet meer verwachten dat ze nog net zo woest rondspringen als vroeger – maar de passie knalde van het podium af. Dat was zó inspirerend. Daar gaat het om: de passie voor muziek. En dat terwijl veel hedendaagse muzikanten ermee kappen op het moment dat het succes even minder wordt. Ook in de hiphopscene.”

Rex -N- Undercover brachten onlangs hun nieuwe zomersingle en videoclip uit, Gewoon Chill. In september ziet hun langverwachte debuutplaat Zoek Dekking het licht bij DeF3 Entertainment, vergezeld van een aantal optredens.

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=ulbU25gJBBk[/youtube]

Ghana, Duitsland, Zuidoost

Rex -N- Undercover werden beiden in Duitsland geboren, uit Ghanese ouders. Via een omzwerving kwamen beide gezinnen terecht in Amsterdam Zuidoost. “Undercover was een van de eersten die ik hier ontmoette,” vertelt Rex. “We gingen naar dezelfde school en raakten meteen bevriend.” Undercover: “In 1996 kreeg mijn vader een baan in Heerenveen, dus we moesten verhuizen naar Drachten – the middle of fucking nowhere. Drie jaar lang zat ik gevangen in dat gat, en ik begon uit verveling te rappen. Rex bracht voor mij de Zuidoost hiphop naar Friesland. In de zomer van ’97 kwam hij logeren en nam een demo mee, die hij in het buurtcentrum in elkaar had gedraaid. Die klonk echt té gek. We waren als broers samen opgegroeid en kenden elkaar door en door, maar ik had hem nog nooit horen rappen. Het was heel bijzonder om opeens een nieuwe kant van hem te ontdekken. Hij klonk top. Dat wilde ik ook!”

Geen hapklare muziek

In 1999 verhuisde Undercover naar Almere – dichter bij het vuur van Zuidoost, waar toen al talloze getalenteerde jongeren zich op de hiphop hadden gestort. Een tijdje hadden ze hun eigen crews: Rex maakte deel uit van de Engelstalige formatie Amon, Undercover zat in State of Mind. De Amerikaanse hiphop was heel lang hét grote voorbeeld. “Dit speelde na die hele Eastcoast-Westcoast rivaliteit,” zegt Rex. “De helden 2Pac en Biggie waren al neergeschoten. In die tijd kwamen er echt een stel geniale platen uit, afkomstig uit beide scenes. Zoals van Tha Alkaholiks of Mobb Deep.” Hij rapt het refrein van Mobb Deep’s kraker Animal Instinct: I’m tired of living life this way, crime pays but for how long? Till you reach a downfall.

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=X-qdfVP206Q[/youtube]

“Die jongens van Mobb Deep kwamen van de straat,” zegt Undercover. “Maar ze hadden een hele intellectuele benadering van hiphop. Ze maakten geen hapklare muziek, schreven gelaagde teksten waar je steeds iets nieuws in kan ontdekken. De rauwe kanten van het leven werden poëtisch verwoord. Dat proberen wij nu ook. Maar we hebben niet echt één boodschap die we willen uitdragen. Dat is ons te benauwend – het leven is daarvoor te veelzijdig.” Rex haakt in: “We proberen juist de complexiteit van het leven vorm te geven.”

Neppe stijl

Toen ze begonnen stond de Nederlandstalige hiphop nog een beetje in de kinderschoenen, maar de twee luisterden goed naar grondleggers Osdorp Posse en Extince. “Vooral Extince vond ik te gek,” zegt Rex. “Hij had een hele originele flow.” Gaandeweg sloop er steeds meer Nederlands in hun eigen raps. “Voor mij waren die jongens van Opgezwolle echt eyeopeners,” zegt Undercover. “Ik had niet verwacht dat er zulke goede hiphop – met alle respect – uit Zwolle zou komen. Toen hadden Rex en ik allebei zoiets van: zie je wel. Het kan écht: op hoog niveau helemaal Nederlandstalig rappen. En waarom dan ook niet in Zuidoost? Waarom zouden we hier doen alsof we Amerikanen zijn?”

[vimeo]http://vimeo.com/27282346[/vimeo]

Voor Undercover was het Nederlands een verademing: “Mijn woordenschat was opeens oneindig veel groter.” Rex had meer moeite: “Ik zat diep in de specifieke USA hiphop slang. Het duurde een hele tijd tot ik genoeg zelfvertrouwen had om helemaal naar het Nederlands om te schakelen, en voordat ik mijn eigen stijl gevonden had. Want de scene in Zuidoost was ontzettend kritisch – originaliteit was een must. Het werd gewoon niet gepikt als je iemand anders nadeed.” Undercover knikt: “Als je een neppe stijl had, werd je keihard van het podium gelachen of weggefloten. Je ziet trouwens dat er in de Nederlandse hiphop tegenwoordig veel meer wordt ‘geleend’ van Amerikaanse acts. Om snel te scoren worden sommige hits gewoon stap voor stap nageaapt: van de beats, de flow, de autotune, zelfs tot aan het zangeresje in het refrein.”

Kweekvijver Zuidoost

Pas in 2008 besloten ze een duo te vormen. Als Rex -N- Undercover scherpten de twee jeugdvrienden hun stijlen aan. Rex had zich toen al – na de teloorgang van zijn rapformatie Amon vier jaar eerder – ontwikkeld tot beatmaker. Hij begon simpel: met gekraakte computerprogramma’s en heel veel experimenteren. “Ik nam mijn beats mee naar het buurtcentrum en verzamelde een groep kritische luisteraars. Ook Undercover was erbij. Op een gegeven moment zat iedereen daar met een brede grijns van mijn beats te genieten. Toen wist ik dat ik op het juiste pad was.”

In een paar jaar tijd had Zuidoost zich ontwikkeld tot dé kweekvijver van veelzijdig, ruig en jong Nederlands hiphoptalent, waarbij talloze muzikale invloeden samenvloeiden – van Jamaicaanse dancehall, Britse grime tot Amerikaanse hiphop. Het stadsdeel was lang door de rest van Amsterdam genegeerd, maar die isolatie had geleid tot een onzettende creativiteit en zelfredzaamheid. “Er is hier ontzettend veel competitie op alle vlakken,” zo verklaart Rex het opvallend hoge niveau van de Zuidoost hiphop. “Al gaat het over voetbal, vechtsport of muziek – er is veel concurrentie. Iedereen wil zijn skills bewijzen. Dus om hier überhaupt gehoord en gezien te worden moet je gewoon érg goed zijn.”

New Skool

De veelzijdige Zuidsooststijl kwam ook nationaal onder de aandacht, toen artiesten M.O. & Brakko (2008), Dret & Krulle (2009) en Kalibwoy (2010) de laatste drie jaar op rij de Grote Prijs van Nederland wonnen. Rex -N- Undercover tekenden bij Samen Sterk: een platenlabel waar ook een stel van hun vrienden en geestverwanten onderdak had gevonden. Vorig jaar reisden ze samen met Dret & Krulle, Tastic, M.O. & Brakko en D. Lipps door het land: de New Skool MC’s Tour. Maar na dit veelbelovende begin werd in juni de samenwerking met Samen Sterk wederzijds afgebroken.

“Weet je, ik ben er een beetje klaar mee,” zegt Rex. “Samen Sterk was begonnen vanuit een heel goed idee: als een vriendengroep van allemaal getalenteerde jongens en met nauwe onderlinge samenwerking. Maar dat alles ging op een gegeven moment toch een beetje verbleken. Waar het precies aan gelegen heeft is onduidelijk.” Undercover: “Als label moet je proberen om je artiesten een stap verder te brengen. En als dat niet gebeurt, dan neemt ook de motivatie af. Wij waren hard bezig met onze debuutplaat Zoek Dekking en hadden onze ziel en zaligheid in die tracks gelegd – als emcees, schrijvers, beatmakers en producers. Maar we kregen het idee dat de eindmix niet de aandacht zou krijgen die het verdiende. Want we wilden met onze debuutplaat méér bieden dan de bekende Zuidoost sound. Het kon nog zoveel beter. Ons huidige label DeF3 Entertainment kon ons die aandacht wel geven.”

Losgeslagen hobby

Zoek Dekking was vorig jaar al in grote lijnen klaar en werd onlangs door producer Guttermouff gemastered. Undercover glimt van trots: “We hebben het nu tot in de kleinste details precies hoe we het willen.” Een verzameling van de beste tracks. Puur op gevoel geselecteerd. Rex: “We hebben er ongeveer anderhalf jaar over gedaan om deze plaat te maken. We namen noodgedwongen onze tijd, want we hebben allebei een fulltime baan, een gezin en verantwoordelijkheden.” En het moet wel leuk blijven, knikt Undercover.

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=qC11xMgj9A0[/youtube]

Met de grimmige gangsterrap van veel hun stadsdeelgenoten hebben Rex -N- Undercover weinig van doen. “Ik ken veel van die gasten en ben met ze opgegroeid,” zegt Rex. “Maar het werd me al heel snel duidelijk dat die levensstijl niet de mijne is. Misschien zouden we door extreem gedrag en extreme teksten meer media-aandacht kunnen krijgen, maar je leeft niet alleen voor jezelf. Je moet je kinderen recht in de ogen kunnen kijken. Ik wil me niet harder voordoen dan ik ben, want zoiets kan in deze buurt alleen maar slecht aflopen.”

“Hoe het tussen ons is begonnen, zo moet het blijven,” zegt Undercover grijnzend. “Puur als een losgeslagen hobby tussen twee vrienden, geboren uit passie voor de muziek. Het is ontzettend moeilijk om in Nederland als muzikant je brood te verdienen, tenzij je Marco Borsato of Andre Rieu bent. Daarom willen we geen compromissen sluiten. Het gaat ons niet om de hype. Een hype is maar voor even. Wij willen juist tijdloze classics maken.”

www.def3label.com

www.zoekdekking.hyves.nl

 

 

Beeldbouwers /// Theatermaker en scenograaf Rieks Swarte

Theater! jaargang 2, nr. 4, 2011

DANIËL BERTINA

‘Het zijn van die zeldzame momenten in je carrière: als zonder veel problemen een voorstelling vreselijk goed lukt’, zegt theatermaker en scenograaf Rieks Swarte (62). ‘Voor mij was dat toen ik in 2003 samen met regisseur Liesbeth Colthof – toen bij Huis aan de Amstel, wat nu De Toneelmakerij heet – een bewerking maakte van De Hongerende Weg, het monumentale boek van de Nigeriaanse schrijver Ben Okri. Het hele project heeft van idee naar uitvoering ongeveer tien jaar geduurd. Het voelde eerst godsonmogelijk, want De Hongerende Weg is een enorm complex epos met talloze zijwegen. Liesbeth bleek gelukkig geweldig goed te zijn in het plakken en knippen in de tekst. Zo konden we het condenseren tot twee uur.

De Hongerende Weg is een magisch verhaal. Een prachtige sage die zich afspeelt in de hedendaagse tijd. Het toont mensen die in grote armoede leven, maar ze weten te overleven en hun waardigheid te behouden. Het verhaal draait om een zogenaamd Abikukind. Een heel bijzonder kind, dat voor de helft in de geestenwereld leeft en voor de andere helft in onze wereld. Maar aan een Abikukind wordt altijd getrokken. De geesten willen dat hij weer naar de geestenwereld terugkeert, maar hij heeft ook ouders in onze wereld die zielsveel van hem houden.

Een goed ontwerp moet meer doen dan alleen de handelingen op het podium soepel laten verlopen. Het moet ook inhoudelijk aansluiten bij het verhaal. De voorstelling speelt zich af in Nigeria en gaat – de titel zegt het al – over een weg waaraan de personages wonen. Dat beeld hebben we letterlijk genomen door dwars door de zaal een soort catwalk te maken waar de acteurs op speelden. Het publiek zat aan weerskanten. Tegen de beide zaalmuren hingen twee grote schilderijen waar ik erg trots op ben: een realistisch stadsgezicht en een schilderij van het oerwoud. Gemaakt van papier, lekkende verf en beschilderd gips, klei en veel aardse kleuren. Daarnaast heb ik van klei, gips en papier-maché een aantal poppen gemaakt, die functioneerden als figuranten en personages in het spel. Veelal goden en geestverschijningen, maar ook een enorme boxer van drie meter hoog.

Ter voorbereiding ben ik naar Benin gereisd om daar inspiratie op te doen. Nigeria was toen te gevaarlijk. Het theater in die landen is heel opmerkelijk. Als er in een dorp een voorstelling of parade is, komt het publiek helemaal om de spelers heen staan. Daar wordt het theater als het ware ingekapseld door het publiek, terwijl bij ons die scheiding tussen acteurs en toeschouwers veel scherper is. Die scheiding heb ik met onze catwalk geprobeerd op te heffen. Daardoor moesten de acteurs op een totaal andere manier spelen. Het was een ingewikkeld project, maar dankzij de onderlinge samenhang van al die verschillende elementen is De Hongerende Weg uitzonderlijk goed gelukt.

We speelden de voorstelling eens in het Rozentheater voor een zaal vol pubers uit de Bijlmer. Veel van hen waren nog nooit naar toneel geweest. Maar binnen vijf minuten na aanvang ging die hele club helemaal op in het verhaal. Met deze voorstelling namen we de Afrikaanse roots van die kinderen heel serieus, en dat voelden ze. Met volle overgave wierpen ze zichzelf er voor de volle twee uur in. Dat was heel memorabel. Theater zet dan echt iets in beweging.’

www.firmarieksswarte.nl

Modeontwerpers kleden 61 hotelkamers aan

Het Parool / PSKunst (30 november 2011)

Zaterdag opent Hotel The Exchange de deuren. Acht studenten van het Amsterdam Fashion Institute mochten hier hun creativiteit botvieren, door alle 61 kamers op een unieke manier te stylen. Als modellen.

 DANIËL BERTINA

“Het is nog een kruip-door-sluip-door-geheel,” zegt Suzanne Oxenaar verontschuldigend. De verbouwing is nog in volle gang en houten schotten versperren de voorgevel. Oxenaar gaat voor. Een kleine deur, verstopt tussen de shoarmazaken aan de straatkant van het Damrak, leidt naar een donkere smalle gang en de ingang van Hotel The Exchange.

Samen met Otto Nan startte Oxenaar zeven jaar geleden het succesvolle Lloyd Hotel en de Culturele Ambassade aan de Oostelijke Handelskade. Nu is het creatieve duo neergestreken in drie panden aan het Damrak. Recht tegenover de Beurs van Berlage openen ze hier zaterdag Hotel The Exchange. Samen met de bijbehorende winkel Options! en een restaurant: Stock.

Om hun hotel een bijzondere twist mee te geven, besloten Oxenaar en Nan (ex-)studenten van het Amsterdam Fashion Institute in te schakelen. “Het Damrak wordt ook wel de rode loper van Amsterdam genoemd,” zegt Nan. “Dus de associatie met een catwalk is snel gemaakt. Aan de overkant is sinds een paar jaar ook het Project 1012 aan de gang, met modeateliers op de Wallen.” Oxenaar: “En we wilden heel graag eens samenwerken met jonge ontwerpers uit de modewereld.”

Na een selectieprocedure werden acht (ex)studenten van het Amsterdam Fashion Institute uitgekozen om met de 61 hotelkamers aan de slag te gaan – om deze naar eigen inzicht te stylen. Anne Wolters, Juanita Koerts, Iris Kloppenburg, Paul Hanraets, Malu Gehner, Denise de Geijter, Roos Soetekouw en Sofie Sleumer kleedden hun hotelkamers aan als modellen. Ontwerpbureau INA MATT zorgde voor de begeleiding bij de ontwerpen – het produceren van de materialen en stoffen ging (onder andere) in samenwerking met het Textielmuseum.

Op de plaats waar nu Hotel The Exchange, Stock en Option! zijn verrezen zaten eerst een Argentijnse grill, een pizzeria, twee hotels, kantoor- en woonruimte. De panden waren jarenlang in het bezit van Asaf Barazani: de omstreden Israëlische zakenman en vastgoedondernemer, verdacht van witwaspraktijken. Twee jaar geleden kocht NV Stadsgoed veertien van de Barazanipanden op, deels in een poging om de verloedering van het Damrak te keren.

Na de uitgebreide renovatie werden de drie panden door architectenbureau Onswerk met elkaar verbonden en zijn de hotelkamers te bereiken via een desoriënterende route door het zuurstokroze trapportaal, kleine doorsteekgangetjes en knusse tussenruimtes.

“Toen we hier voor het eerst kwamen was het echt een enorme rotzooi,” zegt ontwerper Roos Soetekouw (Amsterdam, 1984). “Alsof de mensen alles uit hun handen hadden laten vallen en massaal het pand waren ontvlucht. Letterlijk.”

Soetekouw studeerde vorig jaar af aan de richting fashion & design en nam acht kamers in Hotel The Exchange onder handen. Een flinke klus. “Ik ben zo’n sukkel die álles zelf in de hand wil houden. Maar mijn hoofd liep over van de ideeën en ik dacht: waarom niet?” In een van haar kamers zijn drie ingeschakelde vrienden aandachtig in de weer met een dikke lap textiel die de hele kamer bekleedt. Vanaf het midden van het plafond is de stof langs de wanden gedrapeerd en tegen de muur bevestigd. “De gasten slapen in deze kamer als het ware in een gigantische jarentachtigtrui,” legt Soetekouw uit. “Ik heb de vormgeving gebaseerd op een van mijn afstudeerontwerpen: een trui en een bijbehorend strak kokerrokje in de kleuren van de regenboog.”

Haar Room for misunderstood creatures is weer iets totaal anders. Op de muren zijn hier een aantal droevige cartoonachtige poppetjes te zien, die doen denken aan de macabere tekeningen van Tim Burton. De synthetische vloer met glimmende confetti is net gestort. We kunnen nog niet naar binnen. “Hier moet nog een en ander geschilderd worden. Straks huilt het plafond zwarte tranen met diamantjes, die via de muren naar de vloer druppelen.”

“Tijdens mijn afstuderen zat ik in een hele depressieve, donkere levensfase en dat kwam terug in mijn ontwerpen. Die heb ik nu naar deze kamer verplaatst. Ik voelde me onbegrepen, maar tegelijkertijd vond ik het ergens ook wel mooi dat ik me zo triest kon voelen. Het gaat nu een stuk beter. Mijn muurtekeningen zijn een stuk vrolijker geworden.”

Een andere kamer is geïnspireerd op de dromerige kleuren, stoffen en chique stijl van het Franse hofleven uit de achttiende eeuw. “Ik noem dit de Marie Antoinettekamer. Ik wilde hier de romantische sfeer van de film van regisseur Sofia Coppola vangen.” Soetekouw strijkt voorzichtig over de verschillende wandpanelen, elk met een unieke kleur en textieltextuur.

Al deze stoffen en bekleding worden gemaakt in Hotel The Exchange zélf, vertelt Oxenaar later met enige trots. Ze gebaart naar de propvolle ontwerpstudio vol maquettes, bouwtekeningen en schetsen tegen de muur. “Dit is de heart of the matter van onze onderneming. Hier huist ook het naaiatelier, waar eigenhandig alle bekleding en stoffen voor de hotelkamers en de publieke ruimtes worden gemaakt. We genieten van de aandacht voor detail. Een aantal van deze stoffen zijn straks te koop in de winkel.”

Ook de twee kamers van ontwerper Sofie Sleumer (Nieuw-Wehl, 1985) vallen op door de waanzinnige details. In een van haar kamers, getiteld I still remember, is een prachtig gelaagd beeldverhaal te bekijken, geïnspireerd op een sprookje van de Gebroeders Grimm. Foto’s, tekstfragmenten, uitgescheurde bladzijden uit magazines, dagboekaantekeningen en illustraties van kleine vogeltjes vormen een dromerige collage op de muren. Het sfeervolle retromeubilair kocht Sleumer voor een grijpstuiver op de vlooienmarkt. “Qua materiaalkosten is dit volgens mij de allergoedkoopste kamer in het hele hotel,” grijnst Sleumer. “Maar er zitten héél veel manuren in.”

In tegenstelling tot haar collega’s wachtte Sleumer niet totdat de slopers, schoonmakers en stukadoors haar kamers hadden gerenoveerd. Ze ging gelijk aan de slag om de onheilspellende, verlaten sfeer van de originele hotelkamer vast te leggen. Sleumer: “Ik wilde mijn verhaal bovenop die oude kamer leggen, als een opeenstapeling van herinneringen. En ik wilde een aantal van de originele meubels gebruiken.”

De kamer was bijna klaar. Maar door een kleine miscommunicatie wisten de slopers van niets en braken per ongeluk haar hele ontwerp af. Alleen de deur bleef behouden. Ze kon weer opnieuw beginnen.

Het risico bestaat dat dronken toeristen in een wilde bui de kwetsbare aankleding van de kamers in Hotel The Exchange zullen slopen. Oxenaar: “Maar dat geldt ook voor andere hotels. We hebben al zeven jaar hotelervaring en we weten inmiddels wel hoe we materiaal en aankleding hufterproof, hygiënisch en brandveilig moeten maken.”

Veel van de kamers zijn behoorlijk kwetsbaar, knikt Sleumer. “Maar dat maakt dit hotel juist zo bijzonder.” In haar Crinolinekamer is ze bezig met de bekleding van een enorme handgestikte hoepelrok, die vanaf de nok van de hoge kamer als een reuzentheemuts over het tweepersoonsbed kan worden neergelaten. “Ik denk dat bezoekers zich juist wat voorzichtiger zullen gedragen omdat we zoveel liefde en aandacht aan alle details hebben besteed. Dat is voelbaar.”

De ontwerpers zijn al sinds 2010 enthousiast aan het werk. “Eigenlijk al voordat de hele financiering van het project rond was,” lacht Oxenaar. “Gelukkig kwam het goed, maar we hebben – nu ik er zo op terugkijk – best een risicootje genomen.” Nan: “Maar dàt is juist de lol. Het is leuk om nieuwe dingen te proberen en risico’s te nemen. Anders komt je niet verder. Je moet durven experimenteren.”

www.exchangeamsterdam.com

‘Ik wil niet dat dit café hip wordt’

Het Parool (16 november 2011)

Pim Hermeling is de ideeënman achter 16CC. In dit nieuwe café aan het Kadijksplein brengt hij hedendaagse kunst, arthousefilms en goede wijn samen.

DANIËL BERTINA

Hij doet er laconiek over, maar Pim Hermeling (Arnhem, 1968) is een selfmade man. Een blauwe maandag studeerde hij voor econoom, maakte zijn studie niet af en rolde in de filmmarketing.

Met succes. In een paar jaar tijd startte hij de filmdistributiebedrijven A-Film en Wild Bunch Benelux, bedacht de mediabroedplaats Pand Noord, en (ver)kocht tussendoor nog een paar horecazaken. “En ik heb nog wat lopende vastgoeddingetjes.”

Nu opent Hermeling ‘zijn’ 16CC, een nieuw cultureel café aan het Kadijksplein. 16CC is voorzien van een intiem filmzaaltje met twintig stoelen, zithoekjes met knusse loungebanken, beeldende kunst aan de muur, en ruimte voor optredens van schrijvers, muzikanten en Bekende Nederlanders. “In deze huiskamersfeer breng ik mijn drie grote passies samen: hedendaagse kunst, mooie arthousefilms, en goede wijn.”

De naam 16CC slaat deels op het huisnummer. “En CC kan alles betekenen. Cinema, cultuur, maar ook vooral critics choice. Er is in het culturele aanbod vaak zoveel te kiezen dat mensen door de bomen het bos niet meer zien. Daarom nodig ik elke maand een interessante gast uit om een aantal films te selecteren, die in 16CC op het ‘menu’ komen te staan.”

Deze maand zal Thomas Acda het spits afbijten als filmgids. Tot aan het eind van het jaar is in 16CC ook The crypt of civilisation te zien (en te koop). Een vervreemdende fotoserie van kunstenaar Leonie Linotte – pas afgestudeerd aan de Gerrit Rietveld Academie.

In 1999 startte Hermeling het filmdistributiebedrijf A-Film. Eén jaar later stuitte hij op een immens kantoorpand in Amsterdam Noord: dit werd het mediacomplex Pand Noord. “Toen ik met A-Film begon zocht ik duizend vierkante meter om mijn bedrijf te kunnen huizen,” aldus Hermeling. “De makelaar had nog een pand in de aanbieding, maar wél vijf keer zo groot. Dat leek me geweldig. Ik vond een aantal partners om het idee te realiseren.”

Samen met binnenhuisarchitect Ronald van Rooij maakte hij de blauwdruk voor dit bedrijfsverzamelgebouw, waar nu 47 creatieve ondernemingen hun thuisbasis hebben. Het leverde hem in 2002 de ondernemersprijs van Amsterdam-Noord op.

In de tussentijd sleepte A-Film een aantal kaskrakers de Nederlandse bioscopen binnen, zoals de blockbuster The lord of the rings -trilogie. In 2009 verkocht Hermeling zijn aandeel in A-Film en kort daarna stampte hij Wild Bunch Benelux uit de grond: een distributiebedrijf voor eigenzinnige arthousefilms zoals The Wrestler (2008), Antichrist (2009) en De helaasheid der dingen (2009).

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=5q5yH0P5oZw[/youtube]

Hermeling woonde jarenlang in Utrecht, maar keerde die stad acht jaar geleden de rug toe. “Als je in de filmdistributie een rol van betekenis wil spelen, moet je gewoon in Amsterdam zitten. Op een gegeven moment liep ik ‘s zondags door Utrecht en het was echt muisstil op straat. Totaal geen reuring. Toen was het duidelijk: op naar Amsterdam, ook om te wonen.”

Los van al zijn werk in de filmwereld ging Hermeling zich ook bezighouden met een oude liefde uit zijn studententijd: de horeca. “Ik reis heel veel, eet vaak buiten de deur, en heb in een paar legendarische clubs in Parijs en New York veel inzichten over de horeca opgedaan. Maar ik ben vooral de ideeënman op de achtergrond. Voor de bedrijfsleiding heb ik hele goede mensen gevonden.”

Nu is hij met twee zakenpartners eigenaar van Café Orloff, ook gevestigd aan het Kadijksplein. Zelf woont hij om de hoek. “Ik was al aan tijd met de gemeente in gesprek om van het Kadijksplein weer een écht plein te maken. Met een gezellig terras, in plaats van een stuk straat vol lelijke parkeerhavens. Want dit een prachtige locatie, met die oude ophaalbrug en het uitzicht op het scheepvaartmuseum.”

Om zijn terras verder te kunnen uitbreiden liet Hermeling zijn oog vallen op het aangrenzende Restaurant Teatro. Toen Teatro onlangs haar deuren moest sluiten, stond Hermeling klaar om ook dit pand te annexeren. Nu huist hier 16CC.

“Het klinkt misschien een beetje flauw, maar ik verdien mijn geld niet door bier te verkopen – daar heb ik de filmdistributie en mijn vastgoed voor. Ik heb 16CC opgericht puur omdat ik het leuk vind.”

Door te hameren op hoge kwaliteit wil Hermeling vermijden dat 16CC zal worden bestempeld als het zoveelste hippe Amsterdamse loungecafé.

Hip – dat staat voor mij voor vergankelijkheid en nietszeggende oppervlakkigheid. Met behulp van vormgever Ronald van Rooij wil ik hier juist een unieke sfeer scheppen, waarin mensen zich meteen thuis voelen. Alsof ze hier al jaren kind aan huis zijn.”

www.16cc.nl

‘Een ijkpunt in jezelf’

(Theater! 2e jaargang, nr 3 – 2011)

Acteur Steven van Watermeulen debuteert als schrijver met Landschap tussen alles of niets. Een coming of age-roman over een jonge acteur die zich verlost van de verstikkende invloed van zijn toneelgoeroe. Van Watermeulen schuwt hierin verwijzingen naar het reële theaterleven niet.

DANIËL BERTINA

Het is verwarrend. In het gesprek heeft Steven van Watermeulen (1968) het over zichzelf en over de ik-figuur van zijn debuutroman Landschap tussen alles of niets. Soms is dat dezelfde man, maar net zo vaak spreekt hij met afstand over ‘de hoofdpersoon’. Onlangs stond hij in de voorstelling Decemberhonger onder zijn eigen naam als personage op het podium. Een bewuste ontregeling van realiteit en fictie. ‘Mijn werk is vaak autobiografisch, en vaak ook niet,’ lacht Van Watermeulen. ‘Ik zou Landschap tussen alles of niets eerder een fabelbiografie willen noemen, want ik heb een heleboel feiten flink aangedikt. Ik geef toe dat het vermengen van die rollen wel een soort perversiteit in zich heeft. Het is leuk om daar heel ver in te gaan en constant de grens op te zoeken.’

Van Watermeulen is vooral bekend als acteur, gelauwerd met de Louis d’Or. Hij stond op de planken in prachtige regies van Ivo van Hove, Guy Cassiers, Johan Simons en Pierre Audi, en behoort sinds 2005 tot de vaste spelersgroep van NTGent. Samen met zijn partner Oscar van den Boogaard schreef hij twee romans: Chinchilla Song (2006) en Zeeduivel voor Amalia (2008). Onlangs maakte hij zijn solodebuut met Landschap tussen alles of niets. Een verhaal over een ambitieuze jongen, afkomstig van het Vlaamse platteland, die naar Antwerpen trekt om acteur te worden. Op het conservatorium wordt hij de protegé van de markante en uiterst tirannieke toneeldocente Oma Kip. Zij heeft een verstikkende werking op hem en zijn medestudenten Camel Kraai, Verlaine en Ferrari. Allemaal schuilnamen, hoewel de aandachtige lezer in deze personages een aantal kopstukken van het Vlaamse toneel kan herkennen.

De hoofdpersoon worstelt met zijn diepliggende hunkering naar zelfbevestiging en zijn neiging om alsmaar de realiteit en het theater te vermengen. Door zijn partner leert hij zichzelf hervinden. In Landschap tussen alles of niets vermengt Van Watermeulen zijn autobiografische verhaal met – bij vlagen – woest absurdistische fantasie en een aantal ijkpunten uit zijn acteurscarrière: Caligula (1996), Splendid’s (1994), India Song (1998) en Krapp’s Laatste Band (2010).  ‘Voor mij was het theater heel lang belangrijker dan het leven’, vertelt Van Watermeulen. ‘Jarenlang heb ik mijn leven laten bepalen door de blik van de ander, of de rol die ik speelde. Met dit boek wil ik laten zien dat ik daar overheen ben gegroeid.’

 Waar komt uw drang om te acteren vandaan?

‘Ik hunker naar voortdurende bevestiging. En dat zit er al van jongs af aan in. De hoofdpersoon in mijn boek is verslaafd aan bevestiging: van zijn moeder, van zijn vader. En dat vindt hij terug in het theater. Want ook al doe je iets helemaal fout op het toneel, aan het eind krijg je toch applaus. Onbewust heb ik altijd een soort onzichtbare hand in mijn rug gevoeld die me richting het theater duwde. Daar lag voor mij de magie. Theater bleek een manier te zijn om naar mezelf te kijken, als een toeschouwer, iets wat me voorheen totaal niet lukte.’

[youtube width=”605″ height=”382″]http://www.youtube.com/watch?v=7DCDvvLg9hs[/youtube]

 Kan een acteur zijn rol ooit loslaten?

‘Absoluut. Ik denk dat het geen goed teken is als je dat niet kan. In het theater moet je altijd overzicht blijven houden. Je moet goed weten wat je precies wil laten zien, want je moet heel veel overgangen maken. Bij film wordt er voor je gesneden, maar op het podium moet je het allemaal zelf doen. Ik merk wél dat een heftige rol zeker zijn weerslag heeft in je dagelijkse leven. Als acteur ben je voortdurend met je vak bezig: je bent altijd aan het kijken, je observeert hoe de dingen in elkaar steken en hoe mensen reageren. Je bent voortdurend aan het reflecteren.’

 Heeft elke acteur een goeroe nodig?

‘Ja en nee. Het was natuurlijk een groot geschenk om Oma Kip (de Vlaamse toneeldiva Dora van der Groen, red.) als lerares te hebben gehad. Zij noemt het zelf een wedergeboorte, want ze draait je helemaal binnenstebuiten en je bent na haar “behandeling” nooit meer dezelfde acteur. In dat opzicht is het is een zegen. Maar het was ook een gesel, omdat ik daar véél te ver in ben gegaan. Ik ben op een ongezonde manier aan haar gaan hangen, zoals je wel eens een Mariabeeld ziet met Jezus op de arm – de blikken diep in elkaar verstrengeld. Om dat te verklaren begin ik het boek met mijn thuisverhaal. Daarmee wil ik laten zien dat wij in ons leven altijd geconditioneerd zijn door onze familiegeschiedenis, en dat je gedurende je leven voortdurend dezelfde systemen opzoekt. Zelfs in de meest “vrije” wereld die er is: het theater. En uit die cirkel breken, dat is het moeilijkste wat er is.

De man-die-ik-steeds-minder-goed-moet-leren-kennen, zoals ik hem in het boek noem, mijn huidige partner (auteur Oscar van den Boogaard, red.), zette mijn poging om die cirkel de doorbreken in gang. Hij gaf me bij onze eerste ontmoeting een mysterieuze zin mee: ‘Vanaf nu moeten we elkaar steeds minder goed leren kennen’. Dat zette me aan het denken. In een relatie moet je geheimen juist bewaren. Door alles meteen weg te geven en alleen maar in het oog van de ander te leven verlies je jezelf. Dat is iets waar de hoofdpersoon gaandeweg achterkomt.’

Wanneer kwam uw relatie met Oma Kip tot een kookpunt?

‘Dat was tijdens de voorstelling India Song, ten tijde van het Holland Festival in 1999. Voor die tijd was het toneel altijd mijn veilige toevluchtsoord geweest. In het theater had ik ondanks alles altijd het gevoel dat ik grotendeels zelf mijn rol kon bepalen. Maar tijdens India Song deed Oma Kip de voice-over die al mijn handelingen in de voorstelling stuurde. Ik hoorde exacte dezelfde stem waarmee ik in het theater was opgevoed, en werd op het toneel net zo georkestreerd als in het dagelijks leven. Toen voelde ik me echt een pop. Dat ging te ver. Vanaf dat moment besloot ik om uit die relatie te stappen en heb ik mezelf hervonden, met de hulp van mijn partner.’

Is dit boek een afrekening met die periode?

‘Nee. Het is opgeschreven vanuit mijn beleving, en daarbij spaar ik mezelf niet. Voor de mensen uit de theaterwereld die iets van zichzelf in dit verhaal kunnen teruglezen is het volkomen duidelijk dat ik vooral iets over mezelf heb proberen te zeggen. Het is zeker geen afrekening. Ik heb ook nog geen boze Ivo van Hove aan de lijn gehad. Overigens hoeft niemand zich aangesproken te voelen, want alle personages zijn samengesteld uit herkenbare karaktertrekken van diverse mensen die ik in mijn leven heb ontmoet. Toch liggen al die karakters eigenlijk niet zo ver uit elkaar. We leven in een wereld met bijna zeven miljard mensen, maar al die mensen beschikken maar over een beperkt aantal emoties. Daar ben ik van overtuigd. Al het menselijk gedrag – hoe gruwelijk ook – komt voort uit slechts een handjevol herkenbare patronen. Daarmee kan je zelfs het grootste monster begrijpen, en overtuigend spelen.’

Is dat uw acteursgeheim?

‘Ik probeer mijn leerlingen aan de toneelacademies van Antwerpen en Maastricht altijd naar een soort nulpunt te brengen. Een nulpunt waarop al die emoties wegvallen; een punt dat iedereen in zich draagt, waarop we allemaal één zijn. Een soort stilte, oerkracht, weet ik veel. Als je daarin gelooft dan kan je jezelf weer opbouwen en eigenlijk alles spelen. Voorwaarde is wel dat je dat nulpunt kan vinden. In die zin is acteren – en eigenlijk het hele leven – voor mij een spirituele oefening. Acteren gaat over het leven, of is een uitvergroting daarvan. Zowel het leven als acteren is een spel. En om dat goed te kunnen ervaren, heb je een ijkpunt in jezelf nodig: een landschap tussen alles of niets.’

www.stevenvanwatermeulen.be

www.degeus.nl

Beeldbouwers /// Scenograaf Theun Mosk

(Theater! 2e jaargang, nr 3 – 2011)

Scenograaf en beeldend kunstenaar Theun Mosk over zijn meest memorabele ontwerp

DANIËL BERTINA

‘Op het eerste gezicht leek het niet te doen,’ zegt Theun Mosk. ‘Maar het ontwerp voor de locatievoorstelling Gerucht (2007) van regisseur Lotte van den Berg is uiteindelijk heel belangrijk voor mij geweest. Het was een volledig geluidsdichte ruimte die van stad naar stad kon reizen en plaats bood aan minimaal tachtig man publiek. Een technische nachtmerrie. Maar we hebben het – na veel overleg met allerlei experts en maandenlang experimenteren – toch voor elkaar gekregen.’

‘Het uitgangspunt van Gerucht (een productie van het Toneelhuis in Antwerpen) was om het publiek op een andere manier naar de stad te laten kijken. Mijn ontwerp was een enorme houten kist met daarin een publiekstribune. De kist was opgebouwd uit dikke, geluidswerende panelen en had aan één kant een eenzijdig gespiegelde glaswand. Het publiek keek door die wand naar buiten en zag het stadsleven aan zich voorbijtrekken, maar bleef zelf onzichtbaar voor die buitenwereld. Zes performers vormden met hun spel de verbinding tussen de stad en het geïsoleerde publiek. Er zat één geluidsdichte deur in de glazen wand en als die openging, kwamen al de geluiden van de stad mee naar binnen. Verder hadden we volledige controle over het geluid. Als het stil moest zijn, dan was het doodstil.’

‘Door dat grote raam werd het uitzicht op de stad heel precies ingekaderd. Die kadrering en de totale stilte tilden het publiek heel even uit de dagelijkse werkelijkheid. Het was een groot verschil of je buiten op het plein stond, of in die box zat: echt een compleet andere ervaring van dezelfde plaats in dezelfde stad. Door een aantal simpele ingrepen – de positie van de kist, de stilte, de zichtlijnen en de bewegingen van de spelers – stuurden we de blik van de toeschouwers. De stad werd opeens decor van de voorstelling. Een nieuw theater van de werkelijkheid, als een levend schilderij.’

‘Het ontwerp kwam in ongeveer driekwart jaar tot stand, in nauwe samenwerking met regisseur Lotte van den Berg. Zij had in eerste instantie het idee om de ruimte helemaal van glas te maken. Maar als je het publiek in zo’n volledig glazen ruimte neerzet, dan worden ze ook door de buitenstaanders bekeken, wierp ik tegen. Dat was niet de bedoeling. In onze gesprekken kwamen we erachter dat Gerucht puur zou moeten gaan over hoe jij naar de stad kijkt en niet hoe de stad naar jou kijkt. Zo ontstond het uiteindelijke ontwerp voor de dichte ruimte met één glazen spiegelwand. Dat maakte een veilige vorm van voyeurisme mogelijk.’

‘Mijn werk bestaat vaak uit hele simpele ingrepen in de ruimte – hoewel ze technisch vaak erg ingewikkeld in elkaar zitten. Het zijn eenvoudige ruimteconcepten, die een enorme verbeelding mogelijk maken. Hoe meer de theaterruimte dwingend, precies gekozen, verzorgd en bepaald is, des te meer krijgt de toeschouwer de vrijheid om helemaal op te gaan in het verhaal of de beleving. Daar geloof ik heilig in.’

www.theunmosk.nl

In het chaotische hoofd van Lewis

Het Parool / Kunst & Media (7 oktober 2011)

Dit weekeinde opent bij  Andenken Gallery My name is, de soloshow van de Zuid-Afrikaanse kunstenaar en street artist Warren Lewis. Voor het eerst onder zijn echte naam.

DANIËL BERTINA

Eerst was hij WorldWarWon, toen WorldWarWords, en tussendoor gebruikte hij de verkorte versie van zijn artiestennaam: WWW. Nu maakt de Zuid-Afrikaanse kunstenaar, grafisch ontwerper, ex-graffitischrijver en street artist Warren Lewis (Kaapstad, 1982) alleen nog maar kunst onder de naam die zijn ouders hem gaven.

“Ik ben veel te wispelturig,” zegt Lewis op een terras aan de Bilderdijkkade. Hij is net geland uit Londen en gewapend met een logge tas propvol schilderijen. “Het was té verleidelijk om steeds een nieuw pseudoniem te verzinnen. Leuk, maar superverwarrend voor het publiek. Nu heb ik voor de duidelijkheid mijn ‘naam’ voorgoed veranderd in – jawel –  Warren Lewis.” Vandaar de titel van zijn nieuwe show: My name is.

De tentoonstelling is georganiseerd door Klerkx Art Agency en is zaterdag en zondag te bezoeken bij Andenken Gallery aan de Bilderdijkkade 60. Daarna alleen op afspraak, tot en met 14 oktober.

Lewis maakt veelkoppige kunst. Hij tekent, krast, hakt en verft op hard bordkarton, maakt grote schilderijen en korte onlinefilmpjes. Onder de naam graffiti cutouts kopieert hij ‘lelijke graffititags’ van de straatmuren en verwerkt ze tot gelaagde, driedimensionale tekstcollages. Daarnaast plaats hij geregeld zijn werk weer terug op straat. Gratis.

“Mijn doeken bestaan uit samenraapsels van andermans werk,” vertelt Lewis. “Alles wat in me opkomt vloeit samen: gestolen fragmenten van een schilderij van Pierre-Auguste Renoir, schreeuwerige krantenkoppen uit de sensatiepers, songteksten van suffe tienersterretjes zoals Justin Bieber of rapper Jay Z.  Ook mallotige tweets, reclamekreten, logo’s uit Harry Potterboeken, de namen van goede vrienden, de straatplattegrond van Amsterdam of een foto van mijn moeder.”

“Ik trek alles uit z’n originele context en daag de kijker uit om in die chaos naar verbanden te zoeken die er misschien niet eens zijn. Zo probeer ik de complexiteit van onze hedendaagse cultuur te laten zien. Maar het is ook puur vermaak.”

[vimeo]http://vimeo.com/16011044[/vimeo]

Lewis groeide op in een working class gezin in Kaapstad. Al op zijn vijftiende begon hij te werken als graficus en ontwerper, en volgde later een reclameopleiding bij Red & Yellow School of Logic and Magic: een van de meest invloedrijke designbureaus in Afrika. Hij ontwierp meubels, maakte advertenties, ontwierp platenhoezen voor bandjes, deed binnenhuisarchitectuur en verzon guerrillapromotiecampagnes voor grote kledingmerken zoals Nike en Levi’s.

Tegelijkertijd leerde hij de tactieken van de guerrillamarketing te gebruiken bij zijn (illegale) kunst in de openbare ruimte. En andersom. In 2009 verkaste Lewis naar Londen om zich volledig op de kunst te kunnen storten. “Ik vind het heel belangrijk om, naast mijn werk voor de galeries, ook kunst op straat te blijven maken. Zo kan iedereen er vrijblijvend van genieten. Ik kan iets teruggeven aan de omgeving die mij heeft geïnspireerd.”

Eerder dit jaar werkte hij een maand in Amsterdam en produceerde hier – in alle rust in een studio – een groot deel van de kunst in My name is. Daarnaast trok hij ’s nachts de stad in om zijn street art aan te brengen. Geen graffiti, maar vooral kartonnen schilderijen op A4 formaat, die hij lukraak tegen de muren plakte. En waar zijn tas mee vol zit. “Londen is een enorme smeltkoes van kabaal en chaos, en de waanzinnige energie van die stad drijft me voort. Daarbij vergeleken voelde Amsterdam écht als een oase van rust. Ik heb hier vooral even de gekte van Londen laten bezinken en heel geconcentreerd kunnen werken.”

“Voor inspiratie kijk ik maar zelden naar andere street art,” zegt Lewis schouderophalend. “Als kunstenaar vind ik een idiote rapper zoals Lil B oneindig veel fascinerender dan street art koning Banksy. Lil B neemt de hiphop- en muziekwereld op een hele slimme manier in de zeik, verdient daarmee bakken met geld, kan doen en laten wat hij wil, en weet de ene na de andere hype rond zichzelf op te kloppen.” Lewis grijnst: “En dat met zúlke shitmuziek.”

www.worldwarwonder.com /// worldwarwon.tumblr.com /// www.klerkxartagency.com /// www.andenken.com