‘Shéda’, een krankzinnige chaos met een glimpje genialiteit

DANIËL BERTINA
Als al na het eerste kwartier de helft van de middenrij de zaal uitvlucht, en je kijkt op je horloge, en je denkt, mijn god we moeten nog ruim vijf uur, dan is er iets grondig mis met de voorstelling. ‘Shéda’, van de Congolese theatermaker Dieudonné Niangouna, is een krankzinnige bak chaos van onsamenhangende tirades. Aan één stuk door schreeuwend gedeclameerd door twaalf hyperactieve Afikaanse en Europese acteurs, ieder met een vast personage, die als goden terugkeren naar aan apocalyptische wereld, à la Mad Max, en elkaar met bizarre teksten om de oren slaan. Allemachtig, er is geen touw aan vast te knopen. Maar toch blijft het fascineren. Waarom?

Niangouna maakte eerder grote indruk op het Festival van Avignon met zijn monologen ‘Attitude Clando’ (2007) en ‘Les Ineptides Volantes’ (2009). Dit jaar was hij intensiever bij het festival betrokken als artiste associé, en gedurende deze werkperiode is ‘Shéda’ ontstaan. Vermoedelijk kreeg Niangouna carte blanche om nu eens flink uit te pakken, en zijn tekstuele virtuositeit (Klassiek Frans, poëtisch Frans en de Afrikaanse Lari-taal) los te laten op een grotere productie.

Dat is een beetje verkeerd gegaan. Er zit totaal geen lijn in deze voorstelling. En probeer die ook niet te vinden. Daar is geen eer aan te behalen.

In de Stadsschouwburg staat een bouwwerk van pallets, stellages, stalen pijpen, touwen, een bak water en een afvoerpijp die dienst doet als glijbaan. Alles zit onder het gele stof en wordt af en toe natgeregend door een sprinklerinstallatie. Het doet denken aan een afgeragde, afgegraven en leeggeroofde mijn in het oerwoud van Congo. De twaalf spelers, waaronder Niangouna zelf, en twee muzikanten bewegen zich door de ravage. Ze  debatteren, vechten, dansen, zingen en verliezen zichzelf in idiote tirades, cirkelredeneringen, absurdistische monologen, dadaïstische onzinpoëzie, verbasterde verhalen met verwijzingen naar Oedipus Rex en schuimbekkende pleidooien. Waar het over gaat is vaak volstrekt onduidelijk.

Dit gaat zo 5,5 uur door. Met pauze (waarbij de bar geopend is!)

Maar toch bleef ik zitten. Want af en toe duikt er in deze enorme bak chaos een pareltje op. Korte monologen, hier en daar verstopt tussen heel veel irritant gedoe, die ontzettend grappig, scherp, en op een prettige manier ontregelend is. Wellicht niet toevallig zijn dit vaak nét de monologen die Niangouna zelf houdt. Zoals zijn transseksuele, homohoer-variatie op de plot van Oedipus Rex, of een hysterisch betoog dat Afrika – en eigenlijk de hele wereld –  lijdt aan slechts twee ziektes: onderontwikkeling en de elektrische stoel. Deze redenering hier uitleggen is onbegonnen werk. Ik deed een poging en raakte volledig de draad kwijt.

Of een andere repetitieve passage, ditmaal niet gespeeld door Niangouna, maar door een jokerachtig personage in een priesterpak: dat eigenlijk alles, maar dan ook àlles, Afrikaans is. Op een serene toon declameert hij een lijst gebruiksvoorwerpen, etenswaren, ideeën en allerlei andere dingen. Terwijl de rest van de spelers hoog vanaf de stellage zich één voor een zich lijken te verslikken, en gifgroene soep over de speelvloer braken.

De muziek van Pierre Lambla en Armel Malonga – elektrische bas, percussie, samples – biedt overigens prettig houvast in deze verder totaal ontregelde voorstelling.

[youtube]http://www.youtube.com/watch?&v=5ScKK4DSKTU[/youtube]

Tegen het einde, na de zoveelste vecht- en neukpartij, achtervolging door de zaal, sjamanistische regendans en raaskaldialoog stapt Niangouna in de schijnwerper, in het midden van de speelvloer en steekt nog één keer van wal met een stuk poëzie. Terwijl zijn medespelers proberen nietszeggende t-shirts aan te trekken – wat mislukt. Een mooi beeld; de uniformiteit past hen niet.

Maar waarom moet dit in godsnaam 5,5 uur duren?

Diep in de buik van de IJslandse cello

DANIËL BERTINA
Het is een lastig genre, dat drone, of ambient. Of, hoe noem je de avantgardistische cello-experimenten van de IJslandse Hildur Guðnadóttir (1982). Zeer traag, zeer repetitief, zeer minimalistisch. Abstracte geluidskunst die zwaar leunt op loops, resonaties en zoemende, überstroperige tonen die aanzwellen tot een grote, gelaagde geluidscollage. Allemaal zeer op z’n plaats in het Neerlandse bastion voor Moeilijke Muziek, het Bimhuis. Maar de echte bombastische uitbarsting blijft uit. Helaas.

Guðnadóttir, zichtbaar een beetje nerveus, gaat onder de lichtspot zitten, en introduceert haar twee science-fiction instrumenten, beide gemaakt door de IJslandse vioolbouwer Hans Jóhannsson. Guðnadóttir: “He’s a genius.” Eentje is een soort gedeconstrueerde ‘surround-cello’, schijnbaar niet veel meer dan een houten geraamte met een paar snaren. De cello is verbonden met drie losse versterkende elementen die  op verschillende hoogtes in de zaal hangen, en drie gewone violen en een cello, verspreid opgesteld over het podium, die ook meetrillen met de klanken. Het resultaat is een architectonisch surround-effect, waardoor het klinkt of we als toeschouwers diep in de buik van de cello zitten. Inderdaad, een geniale vondst.

En Guðnadóttir bespeelt de Halldorophone#5 – ook een vreemd ding – dat na elke aanslag uit zichzelf de toon intern blijft rondzingen. Gewapend met een laptop, een schakelpaneel (bediend met de grote teen), haar stem en een mengtafeltje tovert Guðnadóttir drie composities uit haar instrumenten. Een korte prelude, het stuk ‘Leyfdu ljosinu’ en nog een ongenoemd werk (én een heel korte toegift).

Allereerst. Het klinkt geweldig. Elke behoedzame aanslag, of zelfs de kleinste aanraking van de instrumenten is hoorbaar, en er ontstaat een enorme diepte in het geluid. De zaal is muisstil. Zo stil, dat het zware rokerspiepademen van een bezoeker drie rijen verderop irritant wordt en je bang wordt om te gaan verzitten of per ongeluk je glas omver te schoppen.

Maar wàt ze speelt is wel heel, heel, heel erg minimalistisch. Ze drukt een snaar in, er klinkt een toon, die klinkt minutenlang door, en dan nog een toon, twee tonen gaan samen, en dan strijkt ze over een snaar, nog een toon. Alles zoemt rond. Ze schudt met haar instrument, waardoor de toon verandert. En ze slaat er nog een aan. Enzovoorts. Best intrigerend, en natuurlijk is dit genre een kwestie van smaak, maar als optreden is het hemelbestormend saai.

Wat drone, zoals bijvoorbeeld het magistrale werk van Tim Hecker, vaak zo spannend maakt, is dat het vanuit niets wordt opgebouwd tot een immense geluidsmuur die tot het merg van je botten doortrilt. Ondanks het minimalisme grijpt die muziek dankzij de kleine variaties je constant bij de strot.  Dat is niet het geval bij Guðnadóttir.

Op een gegeven moment in ‘Leyfdu ljosinu’ loopt ze haar eigen stem en versmelt de klank met haar voorzichtige cellotonen in een prachtig, gelaagd geluidstapijt. Maar nimmer gaat de beuk erin, en het sterft allemaal weer af. Zo kabbelt Guðnadóttirs optreden voort, en na een uurtje sta ik weer buiten. Zonder huivering.

‘Cineastas’ husselt theater, film en het alledaagse leven door elkaar

DANIËL BERTINA

In ‘Cineastas’ toont de Argentijnse regisseur Mariano Pensotti (1972) een gelaagd verhaal over vier cineasten uit Buenos Aires, die ieder worstelen met hun nieuwe films. Het is deels een portret van de stad, door de ogen van vier Argentijnse filmmakers, zegt Pensotti. “Maar het is vooral – vergeef me die vréselijke uitdrukking – een universeel verhaal, over de constante wisselwerking tussen tijdloze fictie en het vluchtige, alledaagse leven. Hoe de fantasie vorm geeft aan de realiteit, en omgekeerd.”

Pensotti vervlecht vier losse verhalen tot een theatrale collage. Undergroundfilmer Lucas werkt bij McDonalds – “Ik ga hier dood tussen de frieten en de hamburgers” –, en fantaseert over een hyperagressieve kidnapfilm, waarmee hij voor eens en voor altijd het verwerpelijke grootkapitaal, belichaamd in de vorm van de gehate clown Ronald McDonald, van het voetstuk zal trappen. Prijswinnaar Gabriël hoort dat hij terminaal ziek is. Hij verzwijgt zijn aandoening maar schrijft zijn ziekte zijn film in, terwijl de populaire Mexicaanse hoofdrolspeler het aanlegt met Gabriëls vrouw. Documentairemaker Mariela stort zich na het stranden van haar liefdeloze huwelijk op de revolutionaire, hyperoptimistische musicals uit de uiteenvallende Sovjet-Unie. En filmmaker Nadia, totaal overrompeld door het onverwachte succes van haar eerdere werk en middenin een crisis, gaat in haar film op zoek naar haar vader – ooit ‘verdwenen’ tijdens het Vidéla-regime.

In ‘Cineastas’ gaan deze vier films een eigen leven leiden, en sleuren hun makers mee. Realiteit en film lopen in elkaar over, totdat zowel de films als de makers fundamenteel veranderd zijn. Dat zorgt twee uur lang voor heel knap theater, maar het is wel opletten geblazen.

De vijf acteurs bewegen zich door een huizenhoog kijkdoosdecor met twee verdiepingen, gemaakt door Mariana Tirantte. Op de benedenverdieping zien we de dagelijkse sleur van de personages, en hoe ze met zichzelf en anderen in de knoop liggen. Boven worden de (gefantaseerde) scènes uit hun films gespeeld. Als een horizontale split-screen.

Iedere acteur (op ééntje na, die uitsluitend met de rekwisieten sjouwt) is verantwoordelijk voor meerdere rollen, of doet een verhalende voiceover via een draadloze microfoon terwijl de actie op beide verdiepingen gewoon doordendert. Net als de boventiteling voor de niet-Spaanstalige toeschouwers. Het enige handvatten zijn het sympathieke, losse spel (vooral Marcelo Subiotto is met prachtig gedoseerde mimiek briljant in al zijn rollen) en de bij vlagen hilarische tekst – die ook in de Nederlandse vertaling erg sterk is.

Pensotti: “Al die personages zitten diep in een existentiële crisis, maar ik heb ter contrast bewust gezocht naar een lichte, speelse stijl van acteren. Vrij onnadrukkelijk, en organisch. Ik denk dat dat te maken heeft met mijn achtergrond, want ik heb een filmopleiding gehad. Dan neig je in de regie toch wat meer naar kleiner, meer naturalistisch spel.”

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=gOcSTw2yYLA[/youtube]

Om de filmscènes ook echt te filmen, en tijdens de voorstelling op de bovenwand te projecteren lag teveel voor de hand, zegt Pensotti. “Ik wilde nadrukkelijk géén video gebruiken in dit stuk. Dat vind ik een zwaktebod. Ik wilde juist alles op het toneel vluchtig houden, omdat het een voorstelling is over film; een medium dat de tijd vastlegt. Dat contrast is heel belangrijk.”

‘Cineastas’ is het meest complexe dat ik ooit voor theater heb gemaakt. Niet alleen was het een flinke opgave om in mijn originele tekst – eigenlijk geschreven als een novelle – de theatraliteit te zoeken. Het was hartverscheurend om in die tekst te moeten snijden. Maar ook het repetitieproces van zeven maanden was heftig. Pas bij de première had ik echt het gevoel dat alles op z’n plaats viel. Nu is het een kwestie van finetunen.”

En ja, Pensotti en consorten hebben de recente dood van ex-dictator Jorge Vidéla nog even gevierd. “In de kleedkamer hebben we met z’n allen een goed glas whisky gedronken. Ik ben geboren onder de dictatuur, en deze heeft diepe groeven in ons land achtergelaten. Maar op mijn tiende was het voorbij. Ik ben nu veertig. Dus ja, de gevolgen van die inktzwarte periode werken nog steeds door, maar het is niet meer zo allesverstikkend aanwezig, zowel in de kunsten als in de Argentijnse samenleving. We moeten toch door.”

Goed om te weten
‘Cineastas’ ging 16 mei in première op Kunstenfestivaldesarts in Brussel en is 7 en 8 juni te zien tijdens Holland Festival Inlichtingen: Holland Festival

Met de stierenadem in je nek door Pamplona

Het Parool / Kunst & Media (29 mei 2013)

Olivier van der Zee maakte Encierro, een spectaculaire 3D-documentaire over het Spaanse stierenrennen. ‘Voor een dag ben je een halfgod’.

DANIËL BERTINA

Elk jaar rent een horde mannen door de straten van Pamplona. Opgejaagd door een kudde levensgevaarlijke vechtstieren, elk zo’n 600 kilo puur spier, generaties lang gefokt op agressie en kracht. Tijdens de San Femínfeesten in Spaans Baskenland raast er zo acht dagen lang, iedere dag, in drie minuten tijd een chaotische mensen- en stierenstroom door de nauwe straatjes van de stad, en laat daarbij een spoor van verwoesting, zweet en botbreuken achter. De stieren eindigen in de arena voor hun gevechten met de toreadors. De mannen stuiteren na. Tjokvol adrenaline.

Wát een stelletje gekken, dacht filmmaker Olivier van der Zee (Amsterdam, 1969) toen hij jaren geleden voor het eerst deze eeuwenoude encierrotraditie in beeld zag. “Je ziet de meest afgrijselijke valpartijen, en elk jaar worden er mensen vertrapt of doorboord. Het is een godswonder dat er in de laatste honderd jaar slechts vijftien doden zijn gevallen. Maar het intrigeerde me enorm.”

In zijn documentaire Encierro duikt Van der Zee in de belevingswereld van deze waaghalzen. Zes mannen vertellen over hun beweegredenen om zich elk jaar wéér in de stierenchaos te storten. Soms met catastrofale gevolgen. Deze intieme interviews worden afgewisseld met spectaculaire actiescènes, verrassend in beeld gebracht dankzij de 3D-filmtechiek. Encierro ging vorige maand in première op het filmfestival van Malaga.

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=VOE6-c7LfS0[/youtube]

Van der Zee studeerde aan de Filmacademie in Amsterdam en het American Film Institute in Los Angeles. Sinds 2003 woont en werkt hij in Baskenland. Twee jaar geleden vroeg een Spaanse filmproducent of hij ze kon helpen bij het afnemen van interviews voor een reportage over het stierenrennen, die ze aan de Amerikaanse televisie wilden verkopen.

Van der Zee: “Die interviews moesten in het Engels, vandaar dat ze mij vroegen. Ik sprak toen met Joe Distler. Een markante New Yorker die, geïnspireerd door de boeken van zijn landgenoot Ernest Hemingway, al sinds 1967 elk jaar meedoet aan die race. Hij kon práchtig vertellen. Achter dat idiote rennen bleek een hele wereld van rituelen en kameraadschap te zitten. Maar ook, vreemd genoeg, een enorm respect en liefde voor die beesten. Dus dat fenomeen was een aparte documentaire waard.”

Als Amsterdammer in de Spaanse filmwereld heb je meer de blik van de buitenstaander, zegt Van der Zee. “Ik heb me zo meer kunnen richten op het ‘waarom’ van die traditie. De hang naar adrenaline is maar een klein deel van het verhaal. Het krijgt bijna religieuze dimensies, met vaste rituelen. Lukt het je om als renner – als is het maar één ogenblik – met de stier gelijk op te gaan en vlakbij te komen, met de stierenadem in je nek, één met de groep? Dan ben je voor een dag een halfgod. Al die mannen lijken met het rennen hun eigen demonen te willen bezweren. Wat die ook mogen zijn. Dat wilde ik in beeld brengen.”

De extreme stress voorafgaand aan het evenement wordt beklemmend getoond, en de extatische renpartijen in Encierro werden vastgelegd met geavanceerde 3D-camera’s. Van der Zee: “Als er één medium bij uitstek geschikt is om deze gebeurtenis spannend in beeld te brengen, dan is het de 3D-film. Want als kijker zit je middenin de chaos. Maar ook als cameraman was het eng. Bij het filmen zat ik hoog op een hek. Ik dacht dat ik veilig was. Totdat de eerste stier een arme Japanner, vlak voor me, in de kraag greep en meters meesleurde. Dat beest zoefde vlak voor m’n lens langs.”

In Portugal is het verboden om de stier in het stierengevecht te doden, en ook in Spanje gaan er steeds meer stemmen op om de traditie aan banden te leggen. Maar het rennen met de stieren zal altijd blijven bestaan, denkt Van der Zee. “De encierro bestaat al, op z’n minst, sinds 1385 en is diepgeworteld, geliefd en tijdloos. Wereldwijd kijken er 60 tot 80 miljoen mensen naar. Dat gaat echt niet zomaar verloren.”

Na het Spaanse succes probeert Van der Zee zijn documentaire nu ook in Nederland vertoond te krijgen. Hij lacht: “Ik kan me zo voorstellen dat de Partij voor de Dieren daar niet op zit te wachten.”

www.encierrolapelicula.com

Een maand lang 7 mei 1945

Het Parool / Kunst & Media (4 mei 2013)

Met kunstproject 07:05:1945 reconstrueert Ronald van Tienhoven de tragische schietpartij op de Dam, twee dagen na de bevrijding, waarbij tientallen mensen om het leven kwamen.

DANIËL BERTINA

“In totale paniek probeer je alles om het vege lijf te redden, dat is van alle tijden,” zegt kunstenaar Ronald van Tienhoven (Den Haag, 1956). Hij wijst naar een zwart-witfoto, waarop negen mensen proberen te schuilen achter een lantaarnpaal op de Dam – hurkend, liggend en samengepropt. Een klein meisje staat alleen en onbeschut middenin de kogelregen.

De foto is genomen op 7 mei 1945, toen 10.000 Nederlanders naar de Dam waren gekomen om de Duitse capitulatie te vieren. Maar toen begon de ellende, zegt Van Tienhoven. “Leden van de Binnenlandse Strijdkrachten probeerden op de hoek van de Nieuwezijds Voorburgwal en de Paleisstraat een paar Duitsers te ontwapenen. Eentje weigerde, want alleen de Canadezen hadden die bevoegdheid. Toen werd hij neergeschoten. Een groep Duitse militairen van de Kriegsmarine zag dit alles gebeuren vanuit de Groote Club op de Dam. Ze hadden het gevoel dat ze van alle kanten werden bedreigd, mogelijk is er ook door een BS’er op de Groote Club geschoten. Ze openden het vuur. In de chaotische schietpartij stierven tientallen mensen en vielen honderden gewonden.”

Van Tienhoven raakte gefascineerd door deze dramatische gebeurtenis en de grote hoeveelheid beschikbare foto’s – onder andere gemaakt door Cas Oorthuys, Wiel van der Randen en Willem Leijns, en de vele onbeantwoorde vragen over het incident. In het kunstproject 07:05:1945 toont hij een reconstructie van de historische schietpartij. Door middel van drie zorgvuldig nagemaakte objecten en een enscenering van één van de iconische foto’s. 07:05:1945 wordt 7 mei geopend op de Dam, en is daar een maand lang te bekijken.

Foto’s zoals die van Leijns zijn nét schilderijen van Jeroen Bosch, zegt Van Tienhoven. “Het zijn hele gelaagde beelden, die een soort tijdloze monumenten zijn geworden. Wat ik aangrijpend vind is de manier waarop die mensen in hun doodsangst een innige relatie kregen met alledaagse objecten in de openbare ruimte. Een simpel draaiorgel, een lantaarnpaal of een kiosk werden opeens beschermende schilden.”

Sinds 1993 maakt Van Tienhoven kunst in de openbare ruimte en werkt vaker op basis van de reconstructie van historische gebeurtenissen. “Het naspelen van geschiedenis is riskant, omdat de kitscherigheid altijd op de loer ligt. Dus ik probeer het zo minimalistisch mogelijk te houden.”

Uit het beeldmateriaal selecteerde hij drie sprekende objecten: twee kiosken en het draaiorgel. Deze werden tot in detail nagemaakt. Van Tienhoven: “Eén kiosk is wit en bevat informatie en beeldmateriaal over de schietpartij. De andere kiosk is zwart als een monoliet, en toont 3D-computersimulaties van de moordwapens. Daarnaast is er het nagebouwde, levensreddende draaiorgel met een enorm ballistisch kogelgat.”

In de witte kiosk zijn foto’s te zien van de ramp, minutieus nagemaakt door Van Tienhoven in zijn studio. Als kunstmatige versies van de echte gebeurtenis. Van Tienhoven: “Zo ontstaat een soort hyperrealiteit die het hier en nu overstijgt. Een maand lang schuif ik 7 mei 1945 de hedendaagse Dam op en vloeien de verschillende tijden samen.”

“Ik hoop dat de toeschouwers hierdoor even op een nieuwe manier naar hun eigen omgeving en de geschiedenis zullen kijken. Daarnaast wil ik een ruimte bieden om over die ramp te praten. Die schietpartij heeft diep doorgewerkt in het leven van talloze Amsterdammers. Het is een levensgroot trauma voor veel mensen.”

Vorig jaar fietste Van Tienhoven op 7 mei over de Dam, enigszins gefrustreerd omdat 07:05:1945 vertraging had opgelopen, en zag daar een vrouw staan met 2 vergeelde foto’s. Het bleek een nabestaande te zijn die aandacht vroeg voor het bloedbad. Haar vader was op de Dam gestorven, maar had daarbij haar broer kunnen redden. “Dat was echt een miniatuur van waar ik mee bezig was,” zegt Van Tienhoven. “Ik vermoed dat dit project straks een stroom verhalen zal losmaken.”

Zelf heeft hij geen nieuwe feiten over het bloedbad boven tafel gekregen. “Johan Wieland en Arthur Rebattu werken met een groep historici en genealogen momenteel als grassroots onderzoeksjournalisten aan een nieuw onderzoek over de schietpartij en het exacte aantal doden – dat is nog steeds onduidelijk. Ik heb me mede door hen laten adviseren, want ik ben geen historicus. Ik schilder liever met de geschiedenis.”

Ronald van Tienhoven, 07:05:1945. Opening 7/5 om 15:00 uur op de Dam. Daar te zien tot 9/6.

‘Ik ben een trendsetter’

Het Parool / Kunst & Media (23 april 2013)

Na bijna 20 jaar houdt galeriehouder Rob Malasch het voor gezien. Hij gooit het overschot aan opgeslagen kunst in de verkoop, dan is het basta.

DANIËL BERTINA

Lachend neemt Rob Malasch (Bandung, 1947) een hap zeewier. Lekker, gezond, en caloriearm, zegt Malasch. “En ideaal om mee af te slanken. Dat past wel in de lijn met wat ik nu met mijn galerie ga doen. Ja, de crisis hakt erin. Geloof mij, er gaan binnenkort héél veel Amsterdamse galeries omvallen. Ik ben een trendsetter.”

Vanaf zaterdag gooit Malasch tien dagen lang het overschot van zijn opgeslagen kunst in de verkoop. Het is zijn finale expositie in Meneer Malasch aan de Postjesweg, Loving the Alien, met foto’s, sculpturen en schilderijen. Malasch: “Zaterdag was de vipopening, maar gewone mensen mogen ook komen.”

Verder staan er drie immense boekenkasten volgepropt met (kunst)boeken uit het Malascharchief. Liefhebbers mogen de boeken meenemen voor de helft van de prijs, nadat er op Google is gecontroleerd wat ze waard zijn. Na die tien dagen is het basta. Malasch stopt als galeriehouder. En dan op zoek naar iets nieuws.

De directe aanleiding is een ‘conflictje’ met de verhuurder van het pand, de organisatie Meneer de Wit. Malasch: “Dit is een broedplaats, wat inhoudt dat kunstenaars hier de buurt wat mogen komen opleuken. Men vond het nodig om mijn huur, elk jaar, met duizend euro op te schroeven. Tja, zo komt de bodem van de schatkist snel in zicht.”

Malasch begon op de Rietveld Academie, maakte de stap naar experimenteel theatermaker en choreograaf, profileerde zich als venijnig columnist, en werkte jaren in New York, onder andere als kunstcorrespondent voor deze krant. In 1993 reisde hij mee naar China in de entourage van kunstduo Gilbert & George en ontdekte daar bij toeval een aantal jonge Chinese up & coming kunstenaars. Voor een grijpstuiver nam hij een paar schilderijen mee, die hij zeer goed wist te verkopen. Met het geld kocht een pand aan de Lauriergracht en opende zijn galerie Serieuze Zaken Studioos. In 2011 verkaste hij onder de naam Meneer Malasch naar de broedplaats aan de Postjesweg. Met bovenstaande gevolgen.

Hij legt een boekje op tafel: “Van deze Zhang Xiaogang heb ik ooit voor een paar honderd dollar wat schilderijen meegenomen. Nu wordt zijn werk geveild voor tien miljoen per stuk.”

Arm is hij er niet van geworden, maar het is toch even slikken. Malasch: “Als ik dát geweten had, dan had ik die dingen nooit verkocht. Ziehier het risico van het vak. Ik heb er in ieder geval allemaal mensen gelukkig mee gemaakt. Wat is daar op tegen? Helaas veranderden sommige van die timide Chinese jochies in woest-commerciële monsters met geen enkele loyaliteit. Dus op een gegeven moment kreeg ik dat werk hier gewoon niet meer verkocht, omdat ze opeens echt idiote bedragen vroegen. Man, ik háát dat eeuwige gekloot om geld.”

Als organisator gaat hij in ieder geval door met de vijfde editie van het culturele evenement Indomania, op 11 mei in het Sierraad aan de Postjesweg. “Dat gaat over mijn Indonesische roots, dus dat is me dierbaar. Daarnaast wil ik me nu ook wat meer opwerpen als free agent voor een aantal onbekende, maar geniale kunstenaars, zoals Marenka Gabeler, Ronald Berning, Choi Jeong Hwa, Pieter de Kok en Joost Benthem. Ze maken prachtig werk dat meer aandacht verdient. Zo maakt Choi hilarische sculpturen die tijdens Loving the Alien vollop te koop zijn: dildo’s in de vorm van die basketballer, Magic Johnson. Ik heb er een doos vol van.”

Het exorbitante kunstkoopgedrag tijdens de internetboom van begin deze eeuw staat hem nog fris voor de geest. Malasch: “Dan kwam er zo’n twintiger binnen die nét tien miljoen had verdiend met een of ander achterlijk videospelletje. En dan werd er rondgewezen en geroepen: pakt u dat allemaal maar in hoor, de prijs was niet relevant.” Een sarcastische grijns: “Easy come, easy go. Ja, die tijd is voorbij.”

De galerieformule is tot op het bot versleten, aldus Malasch: “Iedere boerenlul kan een galerie beginnen om de keramische sculpturen van z’n trotse vrouw in de etalage te kunnen zetten. Daarnaast is Amsterdam een achterlijk provinciaal dorp met te weinig kapitaal en te weinig smaak. En verder is het met de kunst ook slecht gesteld, 99% van wat ik zie is bagger. Daarom is Amsterdam een véél te kleine markt voor serieuze verzamelaars. Ik was net in Londen voor de David Bowie-expositie. Nou, dan ben je de Hazenstraat snel vergeten.”

De kunstwereld neemt zichzelf veel te serieus, zegt Malasch. “Iedereen is bang om op z’n bek te gaan. Maar mislukken is juist interessant. Ik zie mezelf als Heintje Davids van de avantgarde. Ik dwing mezelf om steeds weer from stratch te beginnen, want dat geeft energie. Na deze expo en Indomania 5 ga ik even naar Indonesië om inspiratie op te doen. Misschien begin ik daarna wel een nieuw soort toko.”

Tentoonstelling Loving the Alien, Meneer Malasch, Postjesweg 2. Opening 20/4, 15:00-19:00 uur. Te zien t/m 30/4.

‘Wat we brengen, is geen elitair gebeuren’

Het Parool / Kunst & Media (20 april 2013)

Vandaag zit bij Het Parool tijdschrift De vriend van Castrum Peregrini. Deze culturele instelling ‘voor de fijnproever’ zoekt het grote publiek op, met een nieuw programma over vriendschap. 

DANIËL BERTINA

“We zijn nog aan het opbouwen, dus vergeef ons de bende,” zegt programmeur Lars Ebert (1976). Hij leidt de weg door de nauwe gangen door het monumentale pand van de culturele stichting Castrum Peregrini aan de Herengracht. Van het krappe kantoortje – van vloer tot plafond volgestouwd met boeken en tijdschriften, via de bar en ontvangstruimte, naar de expositiezaal waar curator Danila Cahen werkt aan de nieuwe tentoonstelling, Shapeshifting, een onderdeel van een nieuw programma. De muren van het pand hangen vol tekeningen en schilderijen van de voormalige bewoners: onderduikers tijdens de Tweede Wereldoorlog. En natuurlijk de leidsvrouw van de stichting, kunstenaar Gisèle d’Ailly-van Waterschoot van der Gracht (1912).

“Wat zo bijzonder is aan deze plek,” zegt algemeen directeur Michael Defuster (1957) in een van de karakteristieke woonruimtes, “is dat hier al vijftig jaar allerlei functies dwars door elkaar lopen. Het is een onderduikadres, een woonruimte, atelier, debatcentrum, uitgeverij, archief, kantoorruimte, monument, bibliotheek, expositieruimte, film- en theaterzaaltje en intellectuele ontmoetingsplaats midden in de stad.”

Veel Amsterdammers hebben nog nooit van Castrum Peregrini gehoord, geeft Defuster toe. “Het was jarenlang een beetje in zichzelf gekeerd instituut. We zijn binnen een kleine kring fijnproevers in Nederland bekend, en als uitgeverij vooral in de Verenigde Staten en Duitsland. Daar proberen we nu verandering in te brengen. Met diverse programma’s zetten we nu, letterlijk, onze deuren open.” Ebert: “We willen een inspirerende plaats bieden waar aan de hand van kunst en literatuur over maatschappelijke thema’s wordt nagedacht.”

Dit wordt het derde jaar dat Castrum Peregrini – met de naamstoevoeging Intellectual Playground – zich aan de hand van een thema opwerpt als interdisciplinaire culturele instelling. Eerder kwamen de thema’s Fanatismo (over fanatisme) en Vreihijd (sic! Over de paradox van vrijheid) voorbij, in de vorm van publicaties, lezingen, tentoonstellingen en andere intellectuele activiteiten. In 2011 won de instelling de eerste prijs tijdens de Museumnacht Amsterdam.

Het nieuwe thema en activiteitenprogramma My Friend. My Enemy. My Society gaat over de betekenis van vriendschap in de hedendaagse samenleving. Te zien van 25 april tot 23 juni. “Maar het wordt geen elitair gebeuren,” zegt Ebert: “We bieden een diepzinnig programma met een lage drempel.”

In de oorlogsjaren woonde Gisèle – zoals ze door alle betrokkenen liefdevol wordt genoemd – op drie hoog aan de Herengracht 401 en gaf, met de dichter Wolfgang Frommel, onderdak aan een stel jonge onderduikers. Met kunst, literatuur en veel praten slaagden ze er samen in om niet alleen lichamelijk, maar ook geestelijk de terreur te overleven. Niet in de laatste plaats door de inzet van Gisèle, die als portretschilder in oorlogstijd het collectief in leven hield. ‘Castrum Peregrini’ kreeg het huis als schuilnaam: de burcht van de pelgrim.

Na de oorlog ontving Gisèle een substantiële erfenis. Haar Oostenrijkse tante was barones en bezat een berg in de Alpen, aldus Defuster, die voor een kapitaal aan een Duitse projectontwikkelaar werd verkocht. Met haar deel van de erfenis kon Gisèle het aanpalende pand kopen waar ze haar atelier vestigde. De ex-onderduikers bleven er ook wonen en het gezelschap startte een uitgeverij. Nu is de 100-jarige Gisèle als mater familias nog de enige oorspronkelijke bewoner. Met het overlijden en vertrekken van de rest van de eerste generatie betrok een nieuwe lichting Peregrinis het pand en besloot het instituut grondig te ‘herijken’.

Frans Damman (1968) van pers en communicatie: “Typisch voor die oude generatie van overlevenden was dat ze erg huiverig waren om teveel naar buiten te treden. Zo heeft het adres nooit op de publicaties van de uitgeverij gestaan. Toch een beetje een oorlogstrauma, denk ik.”

De vernieuwing van Castrum Peregrini is noodgedwongen, zegt Defuster. “We zijn als stichting eigenaar van het pand en de bakstenen wandelen niet weg, maar het kost geld om de boel te onderhouden en hier inhoudelijk interessante dingen te organiseren.” Damman knikt: “Alles wat we hier willen realiseren moet door samenwerking en projectsubsidie tot stand komen. De komende manifestatie is georganiseerd met 30 verschillende partners. Dus dat is aardig gelukt.”

Veel vergelijkbare oorlogsmonumenten zitten onder de kaasstolp, zegt Ebert. “Maar dit pand is geen statisch museum. Hier is altijd gewoond, gewerkt, geschreven en kunst gemaakt. We vinden het ook van groot belang dat de betrokken kunstenaars en bezoekers hier een actieve bijdrage leveren om die energie in stand te houden. Dat zorgt voor een hele inspirerende energie die we met de rest van de stad willen delen.”

My Friend. My Enemy. My Society. Te zien van 25/4 t/m 23/6, Herengracht 401. www.castrumperegrini.org

‘Supersnel iets prachtigs neerzetten’

Het Parool / Kunst & Media (8 april 2013)

Met ruim 30 collega’s betrok street artist Max Zorn een loods tegenover de vrijplaats Amsterdam Roest. In een paar dagen stampte hij de groepsexpositie Stick together uit de grond. ‘We hebben de boel hier mogen volknallen met werk.’

DANIËL BERTINA

In een hoekje van de immense loods op het Oostenburgereiland, tegenover Amsterdam Roest, zit kunstenaar Ard Doko strak geconcentreerd te werken aan een nieuw schilderij. Een vrouwelijke figuur, die in woest gekleurde scherven uiteen lijkt te spatten. ‘Born to bomb’ staat er op zijn jasje. Om hem heen is het een vrolijke chaos. In de voormalige fabriekshal werken tientallen street artists uit binnen- en buitenland aan metershoog nieuw werk op de klanken van dj’s The Daisy Age.

Alle muren staan vol gigantische muurschilderingen, zoals van de Italiaan Zed1 – een bizarre vogel die genetisch gemanipuleerde groente vreet en gemuteerde eieren legt – of het manshoge altaar van felgekleurde, nachtmerrieachtige cartoonpoppetjes door de Sloveen Bortusk Leer. Het toegestroomde publiek krioelt langs een dikke Amerikaanse bolide van Streetart.nl, die voor de gelegenheid door de kunstenaars helemaal onder wordt ‘gebombed’. Dit is de groepstentoonstelling Stick together, met werk van ruim 30 vooruitstrevende (inter)nationale street artists. De expositie werd afgelopen weekend gehouden en is wellicht ook nog op afspraak te bekijken. Al het werk is in ieder geval deze maand te zien (en te koop) via de onderstaande website.

Stick together is het geesteskind van de Duits-Nederlandse kunstenaar Max Zorn. Zorn is bekend vanwege zijn mysterieuze tape art: gelaagde film noirachtige scènes, uitsneden in doorzichtig bruin verpakkingstape, die hij ’s nachts aan Amsterdamse lantarenpalen bevestigt. Of gewoon verkoopt. Samen met zijn manager Audrey Sykes nodigde Zorn ruim 30 street artists uit om mee te doen aan een eigenzinnige groepsexpositie, bijgestaan door een aantal verwante organisaties, waaronder Amsterdam Street Art, No New Enemies Network en Streetart.nl.

“Dit plan is een eigen leven gaan lijden,” hijgt Zorn, nadat hij voor de zoveelste keer door de hal is gerend met prijs- en namenlijsten. “Van de 40 verzoeken kregen we 38 positieve reacties terug. Totaal onverwacht. Dus we moesten koortsachtig op zoek naar een grotere ruimte. Dat lukte dankzij Amsterdam Roest. De laatste paar dagen hebben we hier de boel bijna helemaal mogen volknallen met nieuw werk. Street artists kunnen dat wel, zo supersnel onder druk iets prachtigs neerzetten.”

Naast de titel voor de expositie verwijst de naam Stick together ook naar een lopend onlinekunstproject van Zorn, waarbij hij zijn werk in stickervorm de wereld over stuurt. Gratis. Op voorwaarde dat de ontvanger het werk in de openbare ruimte opplakt. Het leverde Zorn in korte tijd veel naamsbekendheid op. Zorn: “Dat online project was een poging om een grotere community te scheppen van street art enthousiastelingen. Nu wilde ik dat idee een stap verder brengen, als offline project. Al die kunstenaars werken vaak in isolement, maar juist bij onderlinge samenwerking en ontmoeting met het publiek ontstaan hele mooie dingen. Dat willen we laten zien.”

Op een pilaar achter in de loods prijkt een portret van een grijnzende Ivar Vics, alias Dr. Rat, de jonggestorven godfather van de Nederlandse graffiti. Dr. Rat kijkt hoe de Duitse graffitikunstenaar Case van de invloedrijke Ma’Claim Crew en de Nederlandse Miel Krutzmann van het kunstduo Telmo Miel naast elkaar aan het werk zijn. Gewapend met spuitbussen maken ze allebei enorme fotorealistische schilderijen.

Krutzmann werkt aan een groot portret van een jongetje in typische graffitioutfit – baseballpetje, trui met anonieme capuchon. Krutzmann gebaart naar Case: “Ons werk is wat meer ingetogen en verstild dan de rest. Het is te gek om hier samen te kunnen exposeren, want ik heb veel bewondering voor zijn stijl.”

Case is speciaal voor Stick together komen overvliegen uit de Verenigde Staten. De Duitser maakt een rij afbeeldingen van handen die het V-teken maken. Maar dan ondersteboven. Alsof ze van de houten ondergrond willen wegsluipen. Case: ”Bijna alle menselijke emoties kan je met handgebaren uitdrukken. Dat vind ik fascinerend. Mijn werk kan op twee manieren worden opgehangen, gewoon of ondersteboven. Zo kan je kiezen of je het handgebaar wil lezen als een teken voor vrede of vrijheid, of juist het weglopen – voor wat dan ook. Die totale vrijheid is voor mij de essentie van street art.”

Voor meer informatie zie: sticktogether.maxzorn.com

 

Jezelf binnengaan zonder zweven

Het Parool / Amsterdam (21 maart 2013)

Fysiotherapeut Han Luyckx schreef Effe zitten, een boekje over meditatie. De eerste versie bleek onleesbaar, maar de tweede is ‘ in klare Hollandse taal’.   

DANIËL BERTINA

In zijn praktijk aan de Lauriergracht gaat Han Luyckx (Utrecht, 1966) behoedzaam op een ballon zitten. Een klassieke oefening uit de haptonomie. Luyckx: “Zo wordt je je opeens heel bewust van je lijf. En als de ballon klapt en je terugploft in de stoel? Des te beter. Dit is een simpel trucje waarmee je helemaal kunt terugkeren tot je basis.”

Luyckx studeerde fysiotherapie en bewegingswetenschappen, en volgde een opleiding voor haptonomie en haptotherapie. Maar meditatie is zijn levenslange fascinatie. Hij schreef Effe zitten, een nuchter boekje over meditatietechnieken, en een bundeling van 25 jaar ervaring met ‘zitten’.

Dagelijks krijgt Luyckx cliënten over de vloer die lijden aan burn-out, angsten of chronische stressklachten. Allemaal symptomen van onze hedendaagse hectische samenleving, aldus Luyckx. “Iedereen zit te veel ‘in z’n hoofd’ en laat zich leven door de drukke buitenwereld. In meditatie leer je met een milde, zorgzame aandacht en openheid naar jezelf te kijken. Het is oefening in leren loslaten; want je hoeft je niet steeds te laten meevoeren door al je gedachten. En vanuit dat grotere bewustzijn kan je beter leren functioneren.”

In Effe zitten introduceert Luyckx een aantal bedrieglijk eenvoudige, maar zeer effectieve meditatietechnieken, afkomstig uit verschillende meditatietradities uit oost en west: zen, vipassana (en de seculiere variant daarvan: de mindfulness), yoga, voice dialogue en de haptonomie.

Meditatie is niet per se iets oosters, boeddhistisch of hindoeïstisch, zegt Luyckx. “Het is gewoon een kwestie van af en toe ‘naar binnen gaan’, de tijd te nemen voor jezelf en je niet mee laten sleuren door de waan van de dag. En om die technieken uit te leggen hebt je geen vage termen nodig. Dat kan gewoon in klare Hollandse taal. Daarom heb ik geprobeerd dit boek vanuit mijn eigen ervaring te schrijven, zonder boeddhistische of andere spirituele terminologie, en niet op een alwetende autoritaire toon. Een grote valkuil bij dit soort vormen van (spirituele) beoefening dat mensen blind achter een leraar aanlopen, of juist afgestoten worden door teveel zweverige mystiek. Ik wilde de drempel zo laag mogelijk leggen, in de hoop dat lezers enthousiast worden om zelf te gaan zitten.”

Zijn eigen kennismaking met meditatie begon met het boek De kleine prins (1943) van Antoine de Saint-Exupéry. “Dat verhaal heeft echt mijn leven veranderd. Het was 1988 en ik had na mijn studie een wereldreis gepland, met als einddoel Indonesië. Als fanatieke Slauerhoflezer had ik allemaal romantische ideeën bij die reis. Maar toen overleed plotseling mijn vader, en ik kon niet weg. Op aansporing van de Kleine Prins ben ik toen maar, letterlijk en figuurlijk, gaan zitten, om dat alles te laten bezinken. Heel intuïtief.”

Pas later vond hij in de boeken van Maarten Houtman, de nestor van de Nederlandse zen, meer gerichte aanwijzingen voor meditatie. “Van Houtman leen ik het woord babbelstroom. Bij meditatie ontdek je die alsmaar voortkabbelende babbelstroom in je hoofd. Dat is echt een groot goed voor onze tijd.” In de loop der jaren ging Luyckx in de leer bij diverse meditatieleraren, en begon de meest effectieve technieken te gebruiken in zijn eigen praktijk.

Na vier jaar zweten is Effe zitten nu een feit. Luyckx: “De eerste versie had ik in een jaartje af. Maar die bleek, nadat ik het had voorgelegd aan een goede vriend, écht onleesbaar te zijn. Veel te uitgebreid, afstandelijk en wetenschappelijk. Als een psychologieboek. Toen ben ik na drie jaar schrappen, schaven en darlings killen tot dit uiteindelijke boekje gekomen.” Hij lacht: In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister, zou Goethe zeggen, maar het was een flinke klus. Dit is mijn eerste boek en voorlopig ook even mijn laatste.”

Effe zitten is een druppel in de oceaan van boeken over (seculiere) meditatie, geeft Luyckx toe. “Maar in het mindfulness-verhaal komen vooral de psychiaters en psychologen aan het woord; mensen die zich bezighouden met de mentale kant van de mens. Wij haptonomen stellen dat we juist veel te veel vanuit ons hoofd leven. Bij ons draait het meer om de samenhang tussen lichaam en geest. Ik denk dat die benadering heel waardevol is. Het zou eigenlijk bodymindfulness moeten heten.”

Han Luyckx: Effe zitten. Uitgeverij Haystack. €14,50. Zie ook www.effe-zitten.nl