Drang om te dichten

Het Parool / PSKunst (27 februari 2013)

 

Stadsdichter Menno Wigman vroeg vijf woordkunstenaars met hem op De avond van de stasdsdichter, 9 maart, te vertellen over hun band met Amsterdam. ‘Zoals de meesten heb ik een haat-liefderelatie met de stad’.

DANIËL BERTINA

Menno Wigman (Beverwijk, 1966) is sinds januari 2012 Amsterdams vijfde stadsdichter. Twee jaar lang reflecteert hij in dichtvorm op gebeurtenissen in de stad, in navolging van zijn collega’s F. Starik, Mustafa Stitou, Robert Anker en Adriaan Jaeggi. Wigmans stadsdichterschap zaterdag 9 maart op een nieuwe manier onder de aandacht gebracht, door de De avond van de stadsdichter in de Kleine Komedie. Een nieuw initiatief van Lolies van Grunsven en Daphne de Heer van Stichting Literaire Activiteiten Amsterdam.

Natuurlijk. Wigman knikt. Er zijn al een héleboel poëzieavonden. En die zijn lang niet altijd even geslaagd. Zo trad hij enige tijd geleden op tijdens een poëzieavond in Bergen. Hij grijnst. “Het publiek bestond voornamelijk uit tachtigjarige vrouwen met duifgrijs haar. Dat was nogal een mistroostige ervaring. In de grotere steden komt er gelukkig een jonger, gevarieerder publiek op die evenementen af. Zo’n avond trekt ook altijd een paar leuke, licht gestoorde types. Gelukkig maar.”

Geen mens houdt het vol een avond lang naar één dichter te luisteren, zegt Wigman. “Dus bieden we op de De avond van de stadsdichter veel variatie. Ik word geïnterviewd over mijn werk door Lotje IJzermans, en daarna treden vijf woordkunstenaars op die ik zelf enorm bewonder. De dichters Delphine Lecompte en Neeltje Maria Min, de schrijvers Esther Gerritsen en Thomas Rosenboom, en singer-songwriter Huub van der Lubbe. Ieder presenteert een unieke visie op de stad. Je zult met poëzie nooit de ArenA kunnen vullen – het blijft een kunstvorm waar niet heel de stad warm voor loopt – maar ik hoop dat dit een nieuwe traditie binnen het stadsdichterschap zal worden.”

Al op zijn zestiende wilde Wigman dichter, romanschrijver en vertaler worden. Hij groeide op in Santpoort en trok naar Amsterdam voor zijn studie Nederlands. “Dat ging via een stukje oudste spoorlijn van Nederland, de route Haarlem – Amsterdam.” Hij lacht: ”Dus, dat was een volkomen logische route.”  In 1997 debuteerde hij met de bundel ‘s Zomers stinken alle steden, en in 2002 werd zijn bundel Zwart als kaviaar bekroond met de Jan Campertprijs. In 2012 verscheen zijn meest recente werk Mijn naam is Legioen. Hetzelfde jaar werd Wigman benaderd voor het stadsdichterschap.

Ooit werd hij ook gevraagd zich verkiesbaar te stellen als Dichter des Vaderlands, maar dat was hem iets te gortig. Wigman: “Los van het feit dat die titel een beetje pretentieus klinkt, vond ik mezelf veel te jong, en durfde ik me niet bloot te stellen aan de lawine van kritiek die je dan onvermijdelijk over je heen krijgt. Maar toen ik werd gevraagd voor het stadsdichterschap van Amsterdam, hoefde ik niet lang na te denken. Ik heb, net als de meeste Amsterdammers, echt een haat-liefde relatie met deze stad. Dat levert genoeg inspiratie op.”

Wigman vertelt gretig over het avondprogramma in de Kleine Komedie. “Neeltje Maria Min is één van de weinige, nog levende dichters die gedichten hebben geschreven die zijn opgenomen in het Nederlandse collectieve geheugen, zoals Mijn moeder is mijn naam vergeten (1966). Ze publiceert heel spaarzaam en weigert om bij De wereld draait door aan te schuiven, dus heel wat mensen zijn verbaasd dat ze nog leeft. Maar ze is echt geweldig. Heel nuchter, aards en cool. De Vlaamse Delphine Lecompte is met niemand te vergelijken. Ze lijkt uit de losse pols te schrijven, maar schept prachtige werelden vol zonderlinge figuren met allerlei vreemde afwijkingen. Lecompte heeft een volkomen eigen, excentrieke stijl. Esther Gerritsen presenteert op de De avond van de stadsdichter een hilarisch verhaal over een verward meisje dat twee mannen in de kroeg een pijpbeurt aanbiedt. Gerritsen is een gelauwerd toneelschrijver, en ik bewonder haar vakmanschap als verhalenverteller. Van Thomas Rosenboom heb ik eigenlijk geen idee wat hij precies gaat doen, maar zijn roman Publieke werken (1999) is een van de allermooiste boeken die ooit over Amsterdam zijn geschreven. Het is fascinerend hoe hij naar de stad kijkt, altijd met een bijzondere insteek. Huub van der Lubbe maakt het programma rond. Hij zal met zijn poëtische teksten de stad bezingen.

Als stadsdichter heeft Wigman een stel illustere voorgangers. Vooral F. Starik staat nog steeds hoog in zijn aanzien, en het afgelopen jaar was het lastig om uit zijn schaduw te treden. Wigman: “We zijn natuurlijk twee heel verschillende dichters en persoonlijkheden. Maar ik heb geprobeerd om een eigen draai aan het stadsdichterschap te geven. Bijvoorbeeld door poëzieavonden te organiseren op ongebruikelijke plekken, of met een onverwacht thema. Zoals Poëzie in De Slegte, de winkel waar soms prachtige bundels terechtkomen, of een avond met vergeten dichters die al jaren, soms zelfs decennia niet meer hadden gepubliceerd.”

Nu is Wigman bezig met het project Poëzie in de Bijlmerbajes, dat moet leiden tot een voorleesmiddag op 19 maart. Wigman: “Er wordt enorm veel wordt gedicht in de bajes, en ik heb daar nu al vier workshops gegeven. Het is fascinerend om te ontdekken dat er achter de tralies, naast het Wetboek van Strafrecht, ook ontzettend veel poëzie wordt gelezen. Als je letterlijk en figuurlijk met je rug tegen de muur staat zorgt dat kennelijk voor introspectie en een drang om te dichten.”

Sinds zijn aanstelling als stadsdichter is Wigmans e-mailverkeer vervijfvoudigd. “Ik heb er een dagtaak aan om beleefde mailtjes terug te sturen, want ik schuif niet graag aan bij het vijfjarige jubileum van de buurtbakker, of als er ergens een winkelcentrum wordt geopend. Ik leg de lat erg hoog, schaaf lang, en ik ben geen pleaser. Dus soms voel ik me wel een beetje opgejaagd als mensen willen dat ik onmiddellijk op een onderwerp spring. Maar ik wil niet veertig halfbakken gedichten afleveren. Ik probeer de dingen toch eerder van een afstand bekijken, wil gedichten schrijven die over tien jaar nog net zo goed zijn te lezen. Als me dat lukt, dan ben ik geslaagd als dichter. Ik zoek toch iets van een eeuwigheidwaarde. Anders kan je net zo goed persberichten op rijm zetten.”

Voor zijn nieuwste gedicht, te verschijnen vlak voor 30 april, kruipt Wigman in het hoofd van een lone wolf, een eenzame psychopaat die een aanslag beraamt tijdens de inhuldiging van Willem Alexander. De man wil zijn naam in de krant zien en, voor even, de grootste zoekterm op Google zijn. Wigman: “Alle evenementen in Amsterdam worden alsmaar massaler, en daardoor trekken ze ook steeds meer verwarde mannen aan. Denk maar aan de Damschreeuwer. Ik houd enorm van Amsterdam, maar in deze stad heb je toch altijd het gevoel dat op je hoede moet zijn. Als er iets is wat Amsterdam je leert, is het dat mensen tot alles in staat zijn.”

 

De avond van de stadsdichter, De Kleine Komedie, 9/3, 20:15 uur.

Fases in de kruisweg van Jezus

Het Parool / Kunst & Media (19 februari 2013)

Lijdensweg west is een kunstroute door stadsdeel West, waarbij 14 kunstenaars het alledaagse lijden zichtbaar maken aan de hand van de veertien staties. Zieltjes winnen is niet de bedoeling.

DANIËL BERTINA

Lijdensweg west is de komende 40 dagen, tot Pasen, te bezoeken. In deze openbare kunstroute door Amsterdam West tonen veertien kunstenaars, ieder op een eigen manier, een fase in de kruisweg van Jezus Christus. Alle veertien staties komen voorbij. Van Jezus’ terdoodveroordeling, door Bert Kramer als sculptuur verbeeld in het plantsoen op het Surinameplein, tot zijn graflegging: een videokunstwerk van Ghazaleh Abassalian in de etalage van Meneer de Wit (Witte de Withstraat 10).

De staties staan voor universele vormen van lijden, zegt kunstenaar en medeorganisator Pavèl van Houten tijdens de opening (afgelopen donderdagavond). “Christelijke symboliek is enorm bepalend geweest voor zo ongeveer de hele westerse kunstgeschiedenis. Maar in de hedendaagse kunst is religie een beetje taboe. Veel kunstenaars zijn huiverig voor de dogma’s en bang om zich voor een religieus karretje te laten spannen. In Lijdensweg west leggen we dan ook de nadruk op de universele kant van het kruisigingverhaal. We hebben de kunstenaars gevraagd om het alledaagse lijden zichtbaar te maken.”

Van Houten presenteert zijn variant op de statie waarbij Jezus wordt gestript en vernederd. Hij maakte foto’s van zijn eigen naakte lichaam en liet Google Images zoeken naar afbeeldingen die qua vorm het meest overeenkwamen. Van Houten lacht: “Dat was nogal confronterend, want Google kwam vooral met foto’s van de meest gruwelijke afwijkingen en verwondingen.” Het resultaat, een fotocollage, is te zien op de Jan Evertsenstraat 6.

Het prille idee voor Lijdensweg west ontstond anderhalf jaar geleden bij theoloog en theatermaker Rikko Voorberg in samenwerking met Linda Koene, Kim Nathalia en Pavèl van Houten. Daarna werden buurtbewoners, lokale bedrijven en instellingen erbij betrokken. Als zelfverklaard kerkpionier zoekt Voorberg naar nieuwe manieren om de kernwaarden van het Christelijke geloof in de samenleving uit te drukken. Christelijke thema’s moet je niet binnen de kerk opsluiten, zegt Voorburg. “Dat is zonde. Pas buiten die kerkmuren kan je ermee spelen. Daarom hebben we voor Lijdensweg west een aantal vrije geesten gevraagd om op hun eigen manier thema’s uit de kruisweg te verbeelden. Zieltjes winnen is niet de bedoeling.”

Kunstenaar Merel Noorlander nam de meest iconische statie onder handen: Jezus stervend aan het kruis. Voor haar kunstwerk, een serie etalagekastjes in de Witte de Withstraat, interviewde ze buurtbewoners over hun gestorven dierbaren. Ze verwerkte deze verhalen tot collages als eerbetoon aan de overledenen. Noorlander: “Ik mijn werk verzamel ik altijd verhalen, maar in dit geval waren die verhalen extra breekbaar, dus het was een uitdaging om steeds de juiste snaar te raken.”

Na de opening jaagt geurkunstenaar Jorg Hempenius (de ‘Scentman’), gewapend met een blazende ventilator en een arsenaal flesjes, de bezoekers massaal Café ’t Vossie uit. Niet iedereen kan de ‘lijdensgeur’ van Jezus’ eerste val met het kruis waarderen: een penetrant parfum van natgeregende hond, braaksel en ranzig zweet. Of iets vergelijkbaars.

In de vrieskou stapt een groep bezoekers op de fiets voor de eerste rondleiding langs de route. Onder andere langs de Hoofdweg, met de fotoserie verstopt in vuilcontainers van Tim en Suzanne Knip-Mooij, waarin het dragen van het kruis wordt verbeeld. Blauwbekkend lacht medeorganisator Linda Koene: “In deze kou is het al flink lijden. Maar om Lijdensweg west echt goed te ervaren zou het eigenlijk ook nog 40 dagen keihard moeten regenen.”

www.lijdenswegwest.nl

‘Oh, die wordt een beetje uit elkaar gerukt’ #wu13

Cultuurpers Special (20 januari 2013)

‘Oh, die wordt een beetje uit elkaar gerukt’ #wu13
In 1 strip of 1000 woorden sprak blogger en columnist Peter Breedveld met drie invloedrijke tekenaars, Barbara Stok, Peter van Dongen en Thé Tjong-Khing aan de hand van geprojecteerde afbeeldingen uit hun prachtige werk.  Het ontspannen gesprek was een verademing tussen het overige woest-geëngageerde debatgeweld op het festival.

Strips blijven altijd een vreemde eend in de bijt op een literair festival als Writers Unlimited, zegt Breedveld. Maar ook in de buitenwereld, waar het medium nog te vaak wordt afgedaan als kinderachtig pretentieloos vermaak. Breedveld – bekend, bewonderd en gehaat vanwege zijn schuimbekkende, vlijmscherpe tirades op zijn blog Frontaal Naakt – toont zich een sympathieke gespreksleider, die op een hele prettige manier het werk van de drie tekenaars met elkaar verbindt.

Peter van Dongen maakte furore met zijn serie Rampokang over de brute Nederlandse politionele acties – of, zo u wilt, de koloniale, militaire agressie – in Indonesië. Met zijn heldere Kuifjeachtige stijl toont hij de misdaden van zowel de Nederlanders als de Indonesiërs. Er ging drie jaar onderzoek aan vooraf.

Breedveld projecteert een pagina van Van Dongen over een Javaans zuiveringsritueel, aan het einde van de Ramadan. Een panter wordt door de dorpsbewoners gevangen, omsingeld en opgedreven, totdat het beest zich te pletter loopt op een muur van spiesen. Van Dongen stuitte bij zijn onderzoek per toeval op dit ritueel. “Het past niet tussen de Indonesische clichébeelden van nasi rames of de pasar malam. In mijn werk zoek ik altijd naar dat soort onbekende invalshoeken.”

Een aantal prachtige, maar gruwelijke tekeningen van Thé Tjong-Khing, uit zijn boek De Griekse Mythen, komen voorbij. Breedveld: “Wat gebeurt hier?!” Thé: “Oh, die wordt een beetje uit elkaar gerukt. Maar da’s niet zo erg, toch? Er is maar weinig bloed. Zo gebeurt er tenminste nog eens wat. Ik hou niet zo van dat zoetsappige gedoe.”

Thé Tjong-Khing - De Griekse Mythen

Barbara Stok maakte een prachtige strip over de laatste jaren in het leven van Vincent van Gogh. “Ik besloot me te concentreren op die laatste levensfase, omdat toen de meest heftige dingen gebeurden.”

Thé is onder de indruk. “Jij beheerst de kunst van het weglaten. Kijk eens naar dat tweede plaatje, bijna helemaal leeg. Die schrijnende eenzaamheid van Vincent is prachtig gesuggereerd.” Thé bagatelliseert zijn eigen succes. “Ach, ik heb het geluk gehad dat ik altijd werd gekoppeld aan bestsellerschrijvers. Ik denk nog steeds dat mensen geloven dat je van plaatjes kijken dom wordt, en dat letters je slim maken.”

Moeten strips graphic novels gaan heten om serieus te worden genomen?” vraagt Breedveld. “Onzin,” roept Van Dongen. “Dat is een marketingtruc. Het zijn gewoon strips, en die krijgen tegenwoordig echt wel genoeg serieuze aandacht. Zelf lees ik trouwens bijna geen strips meer. Alleen nog maar echte boeken.”

Breedveld: “In deze 50 minuten hebben we zorgvuldig laten zien dat de strip een serieuze kunstvorm is. Fijn dat je nu even het tapijt onder ons betoog wegsleurt.” Stok grijnst: “Ik denk eerder dat die ‘echte boeken’ niet veel meer dan abstracte tekeningen zijn.”

Veel Oz & een beetje Van Dis over onmogelijke dromen en idealen #wu13

Cultuurpers Special (19 januari 2013)

Tijdens de aftrap van Winternacht 1 bracht publicist Bas Heijne de twee literaire giganten Amos Oz en Adriaan van Dis nader tot elkaar. Wat is er van hun vroegere idealisme overgebleven? Oz’ spervuur van prachtige oneliners bleek lastig te temmen en zorgde voor een hilarisch, maar beetje onevenwichtig gesprek.

Als recalcitrante tiener liep de Israëlische Amos Oz op 15-jarige leeftijd weg van huis en sloot zich aan bij een kibboets. Hij woonde er jarenlang. Ook Adriaan van Dis bracht ooit als geëngageerde linkse jongeling 3 maanden op een kibboets door en stortte zich daarna in de anti-apartheidsbeweging. Oz schreef Onder Vrienden, een verhalenbundel over de beklemmende eenzaamheid van het leven in een kibboets. En in Tikkop verwerkte Adriaan van Dis zijn ervaringen over de idealistische strijd in Zuid-Afrika.

Oz is aangenaam cynisch over zijn idealistische tijd in de commune. “Sommige kibboetsen waren zo links dat ze stiekem droomden dat Stalin himself bij hen op bezoek zou komen. En dat hij vervolgens – na inspectie van de tractors en een vurige kantinediscussie over de Marxistisch-leninistische leer – met ontzag zou verklaren dat die Israëli’s het socialisme beter begrepen hadden dan de Russen. Zo erg was het niet in mijn kibboets, maar ook al woonde ik in een semireligieuze, sociaalanarchistische variant, de overkoepelende droom was dat in die commune alle menselijke ellende zou worden uitgebannen. Mijn vlucht was een rebellie tegen mijn vader en alles waar hij – reactionair en bourgeois – voor stond. Maar eenmaal in de kibboets kwam ik er achter, dat wat ik probeerde te ontlopen in de ‘oude buitenwereld’ zich ook gewoon in die kibboets afspeelde.”

“De mensen in de kibboets waren overtuigd van de mogelijkheid om in één snelle slag de menselijke aard fundamenteel te veranderen. Menselijke tekortkomingen zoals jaloezie en egoïsme zouden voorgoed voorbij zijn. Maar dat was een onmogelijk ideaal. In duizenden jaren is de mens maar weinig veranderd. Kijk maar naar seks. We bedrijven al sinds de tijd van Koning Salomon nog steeds op dezelfde manier de liefde. Met als enige verschil dat we nu misschien een sigaretje roken na afloop.”

Ook het uiten van emoties of tederheid was taboe in het kibboetsleven, vertelt Oz. “In de commune was iedereen – zogenaamd – vrij en zou niemand nog eenzaam kunnen zijn. De paradox was dat we de heuvels van de sociale ongelijkheid bedwongen, alleen om te ontdekken dat nog steeds rotsen van existentiële ongelijkheid ons in de weg stonden. Net als de staat Israël, werden de  kibboetsen geboren uit een droom. Maar als je een droom tot realiteit maakt, loopt dat bijna altijd uit op een grote teleurstelling. Als schrijver ben ik enorm gefascineerd door die rare paradox.”

Van Dis kijkt echter met plezier op zijn kibboetsavontuur terug. “Na de oorlog voelde ik zeer verbonden met het Joodse volk, en ik wilde helpen om hun land op te bouwen. Maar al snel blesseerde ik bij een rare valpartij m’n kruis. Ik werd door de plaatselijke arts als mesjogge goi uitgelachen en behoed voor zwaar fysiek werk. Die saamhorigheid was toch heel bijzonder. Dat ervoer ik ook in Zuid-Afrika. In de anti-apartheidstrijd vormde de oppositie één front. Maar na het omverwerpen van het oude regime kwamen de verschillen tussen de verschillende stammen, culturen en bevolkingsgroepen veel scherper maar voren. Er kwam er een nieuwe vorm van racisme voor in de plaats.”

Van Dis: “In Israël voelde ik me uiteindelijk toch niet op m’n plaats – want ik ben niet joods – en in Zuid-Afrika was ik niet zwart genoeg. Maar ik wilde toch helpen. Ik wilde geloven in een betere samenleving en daarvoor vechten. Wat dat betreft is er niets veranderd. Als het erop aankomt, ga ik voor mijn idealen nog steeds de straat op.”

“Het enthousiasme van jullie Europeanen is problematisch,” lacht Oz. “Jullie kunnen geen maat houden. Jullie zijn altijd 120% pro, of 120% anti. Tenminste, zo lijkt het soms. Maar de realiteit is veel complexer en tragischer. Het Israëlisch-Palestijnse conflict  is niet zwart-wit, geen conflict uit een Hollywoodfilm tussen absoluut goed of slecht. Tussen de fanatieke kolonist en de radicale vredesactivist zit niet zoveel onderscheid. Ook al liggen ze ideologisch mijlenver uit elkaar, ze benijden elkaars fanatisme.”

“Ik schrijf in Onder Vrienden met liefde over al die idealisten. Ik houd van die mensen, en kijk naar hun vurige idealisme met een mengeling van ironie en nieuwsgierigheid. In mijn werk oordeel ik niet over goed of kwaad. Als schrijver ben ik meer geïnteresseerd in het conflict tussen goed en goed.”

Na het applaus, terwijl het publiek de zaal verlaat, mompelt Van Dis: “Wat zat ik daar eigenlijk te doen?”

‘Voor mij bestaat alleen de tekst’ – Alberto Manguel & Hans Goedkoop over zwarte bladzijden #wu13

Cultuurpers Special (19 januari 2013)

Met een bomvol programma zoals Writers Unlimited 2013 wil het wel eens gebeuren dat je, ook als professioneel journalist, ondanks alles toch ergens té laat komt binnenvallen, en dan nog net een glimp opvangt van iets heel moois. In dit geval, na de krachttoer van Amos Oz en Adriaan van Dis, was dat het spoken word optreden van de Keniaanse Ngwatilo Mawiyoo. Mea culpa daarvoor.

Mawiyoo leidde het programmaonderdeel Forget It! in. Een gesprek met Hans Goedkoop (bekend van het zeldzaam interessante programma Andere Tijden) en de globetrotter Alberto Manguel, gemodereerd door David van Reybrouck. Een dialoog over de zwarte bladzijden van de geschiedenis en de verantwoordelijkheid van auteurs om daar iets zinnigs over te zeggen. (Hanaan as-Sjaikh stond ook ingepland, maar was door alle commotie van de vorige avond haar stem verloren en liet een tekst over de moordpartijen in Libanon voordragen door Rodaan al Galidi.)

Het was een merkwaardige combinatie van auteurs. Goedkoop droeg een prachtige tekst voor uit zijn boek De Laatste Man, een persoonlijk onderzoek naar de rol van zijn grootvader als generaal tijdens de politionele acties in Nederlands-Indië. En het zwijgen van zijn familie hierover. Auteurs hebben wel degelijkheid een verantwoordelijkheid om de zwarte bladzijden uit het verleden te belichten, vindt hij.

[youtube width=”605″ height=”490″]http://youtu.be/GAls9irSs44[/youtube]

Manguel had een andere, meer tegendraadse insteek. Hij scheeft een roman over een Argentijnse militair die terechtkomt in het fascistische Spanje in de Franco-jarenTodos los hombres son mentirosos. “De enige verantwoordelijkheid die een schrijver heeft, is het produceren van een boeiende tekst. Ik wil Hans’ boek graag lezen omdat het boeiend geschreven is, niet omdat hij de waarheid boven tafel haalt. De waarheid interessert me niet. Voor mij bestaat alleen dít, de tekst. Zodra je begint te schrijven moeten je persoonlijke drijfveren ondergeschikt worden gemaakt aan de technische kant van de tekst – want die moet gewoon lekker lezen. Je vraagt van een bakker toch ook niet of hij een ethisch correct persoon is? Hij moet gewoon goed brood bakken. De grootste literaire figuren aller tijden waren vaak de ergste burgers.”

“Niet mee eens,” zegt Goedkoop. “Ik heb met dit verhaal mijn grootvader – en zijn geschiedenis – weer tot leven gebracht. En daar kunnen we iets van leren.” Manguel knikt: “Maar als je een slecht boek had geschreven, zou niemand het een moer kunnen schelen. Ik denk dat een schrijver vooral zijn fantasie moet gebruiken, en zich moet inbeelden hoe hij zelf in bepaalde situaties zou hebben gehandeld. Dan blijkt dat er maar heel weinig mensen écht een heldenrol aankunnen.

[youtube width=”605″ height=”490″]http://www.youtube.com/watch?v=eWcStwZF_6k[/youtube]

Bloggen vs. demonen #wu13

Cultuurpers Special (19 januari 2013)

“We gebruiken de sociale media niet omdat het cool is,” zegt de Tunesische internetactivist Sami Ben Gharbia. “Maar in een dictatuur is het de enige manier om mensen te informeren over wat er echt gaande is. Om de demonen in de samenleving te bevechten. Ik ben niet een techny geworden omdat het leuk is. Ik had gewoon bruikbare kennis nodig over internetcodes, om mijn burgeractivisme mogelijk te maken.”

In het programma Arab Demons tijdens Winternacht 1 sprak Petra Stienen met een aantal prominente schrijvers, bloggers en activisten, ieder afkomstig uit een andere dictatuur in de Arabische wereld.

“Internetactivisme alleen is onvoldoende,” zegt Samar Yazbek uit Syrië. “Onze rol als schrijvers en activisten begint en eindigt niet achter het toetsenbord. Maar we moeten met de mensen de straat op om echte verandering door te voeren. En onze rol staat in dienst om al die mensen te helpen die vechten tegen het onrecht. Momenteel is onze grootste demon in Syrië de tiran en moordenaar Assad. En de morele corruptie die hij heeft veroorzaakt. Eerst moet hij verdwijnen, dan pas kan de echte, sociale revolutie beginnen. En die strijd zal nog heel lang duren.”

Ben Gharbia knikt: “Ik ben hoopvol. Ondanks alles. Elke hervormingsbeweging kost tijd, moeite en pijn. Het zal een worsteling zijn, maar ik vertrouw op het democtiseringsproces. Zowel in Tunesië als in de andere Arabische landen.”

“In Algerije zijn we al een fase verder,” vertelt Mohamed Magani. “Wij zijn dictator Ben Ali allang kwijt. Dé grote demon is nu onze zelfcensuur. Je bent als schrijver in principe vrij om te schrijven wat je wil, maar het grote probleem is om het gepubliceerd te krijgen. Ik geef toe, dat is meer een armoedeprobleem.”

Tunesië is weer een totaal ander verhaal, aldus Ben Gharbia. “Heel lang was Tunesië een geliefd vakantieland, met goede banden met het westen. We hadden een heel positief imago naar de buitenwereld. Er werd door de machthebbers altijd gezegd dat Rome en Parijs dichterbij lagen dan Bagdad en Damascus. Dat is natuurlijk geografisch correct, maar het was duidelijk dat het westen de onderdrukking ook in stand hield. Tot op het allerlaatste moment van de revolutie, vlak voordat Ben Ali de benen nam, heeft Frankrijk nog overwogen om troepen te sturen om de opstand de kop in te drukken. Tunesië heeft enorm geleden onder een keiharde onderdrukking, waarbij ook het internet enorm werd ingezet. De enige manier om deze ‘demon’ te verdrijven, is om de muur van de angst te doorbreken.”

Magani haakt in: “Ondanks alles moeten we blijven schrijven en praten over onze menselijkheid. Dat is onze verantwoordelijkheid. In alle ellende moet er ruimte blijven voor de stem van de underdogs, de mensen die onderdrukt worden. Als schrijvers en bloggers zijn we een soort curators van informatie, en vertellen we elkaar over onze specifieke problemen in elk land.

Yazbek: “En zo kunnen we elkaar steunen. Laten we beginnen met elkaars boeken te lezen.”

Upcycling in de Wibautstraat

Het Parool / Kunst & Media (2 februari 2013)

Morgen opent op de bovenverdieping van restaurant Baut de pop-upexpositie Raw collected, met werk van jonge ontwerpers, fotografen en kunstenaars.

DANIËL BERTINA

Ooit huisde hier Het Parool, zegt styliste Sandra Planken (Den Haag, 1978), aan de kruidenthee in restaurant Baut. “Toen ik hier voor het eerst kwam was dit een kaal kantoorpand. In vijf weken tijd hebben we alles verbouwd, ingericht en gestyled. Juist omdat we zo weinig tijd hadden en we hier maar twee jaar zitten, heb ik veel sloop- en restmateriaal gebruikt, dat in nieuwe toepassingen de ruimte nog mooier maakt. Dit vergt een andere manier van denken, upcycling noem je dat. Zo is de keuken opgebouwd uit gesloopt beton en liggen er designkleden van hergebruikte binnenbanden.”

Planken werd door de drie eigenaren van Baut gevraagd als huisstyliste van hun tijdelijke, überhippe restaurant aan de Wibautstraat. Ook is ze verantwoordelijk voor Noun, een serie pop-up exposities in Baut en overige leegstaande panden in Amsterdam, met nieuw en uitdagend werk van jonge kunstenaars, fotografen en ontwerpers. Hun werk is tevens te koop. De eerste expositie met de titel Raw collected is zondag te zien in Bovenbaut, de zaal boven het restaurant.

De bij Noun betrokken kunstenaars werden deels geselecteerd op hun affiniteit met hergebruik. Zoals Michel Willemsen, zegt Planken, en wijst naar het kunstwerk naast zich. “Hij maakt iets prachtigs van een oud scooterframe en een blok hout. Of Milan Hofmans, die tijdens zijn fotografieproject Amsterdam cool een nieuw kunstwerk maakte van gevonden handschoenen. Wais Wardak is ook zo’n ongepolijste diamant die ik met zijn afstudeerwerk heb ‘ontdekt’ op de designbeurs van Milaan.” Ze wijst naar de bijzettafeltjes in de zithoek. “Die heeft hij gemaakt uit restmaterialen van eerdere werken. Niet alleen de kunstwerken zelf, maar ook de materialen vertellen een eigen verhaal. Dat vind ik spannend.”

Daarnaast zijn het allemaal talentvolle, jonge makers die zich op een nieuwe manier in de (kunst)markt willen zetten, zegt Planken. “Veel kunstenaars die ik ontmoet willen zich niet aan een vaste galerie verbinden, om vervolgens 50 procent van de opbrengst aan de galeriehouder af te dragen. Ik werk wel met een bescheiden commissie, maar geloof heilig in de win-win situatie. Dat we elkaar samen verder kunnen helpen.”

Planken studeerde facility management in Den Haag en werkte een tijd als project- en communicatiemedewerker voor evenementenorganisaties en een architectenbureau. Na enkele jaren wilde ze zelf wat creatiever aan de slag, en begon onder de naam PR8Concepts als communicatieadviseur en freelance styliste. Bij de styling van Baut kreeg ze de vrije hand, maar zocht de balans tussen de rauwheid van de tijdelijke omgeving en een toegankelijke, hoogwaardige en gezellige sfeer. Dat is gelukt. Baut is allesbehalve een kraakpand.

Planken: “Het leuke aan Baut is niet alleen het goede eten, onlangs door Johannes van Dam beoordeeld met een 10-. Het verrassingseffect van rauwe kunst exposities en workshops maakt Baut ongrijpbaar. En we hebben nog allemaal plannen klaarliggen. Yogasessies, kunstshows of optredens van lokale bandjes, en er komt nog een daktuin, een kunstterras en flexibele werkruimte. Het kan allemaal hier.”

Toen Planken begon met het idee voor Noun had ze een lijst van tien kunstenaars tot haar beschikking. Nu is dat aantal verdriedubbeld, en geïnteresseerde makers worden aangemoedigd om zich te melden. Baut is een evenement wat twee jaar duurt en het is een droom om aan dit project verbonden te zijn, zegt Planken. “Dit is een van mijn mooiste klussen tot nu toe. Amsterdam is de ideale stad om dit soort dingen van de grond te krijgen. In denk niet dat me dit in Den Haag gelukt zou zijn.”

Noun pop up gallery – raw collected, Wibautstraat 125, te zien 3/2 van 14:30 – 21:00 uur. www.nounamsterdam.nl

‘Ik ga lekker scherp interviewen’

Het Parool / Kunst & Media (1 februari 2013)

AT5 presenteert een nieuw maandelijkse discussieprogramma, De stand van de stad. Van en met presentator Art Rooijakkers.

DANIËL BERTINA

Eén maand. Zo lang duurde het om het nieuwe AT5-programma De stand van de stad uit de grond te stampen. Dat was een verademing, aldus presentator Art Rooijakkers (Geldrop, 1976), die zelf ooit 15 jaar geleden zijn carrière begon bij AT5. Sindsdien maakte hij furore als redactielid, programmamaker en presentator op de nationale tv. Rooijakkers: “Bij de nationale omroepen zit alles behoorlijk vast getimmerd in kaders en moet er driekwart jaar vergaderd worden voordat een nieuw programma tot leven kan komen. Dankzij onze samenwerking met de AVRO en de Stadsschouwburg hadden AT5 weer eens de kans om lekker snel en enthousiast aan het werk te gaan.”

De stand van de stad is een nieuw, maandelijks discussieprogramma waarin een actueel thema over het leven in Amsterdam wordt belicht. Rooijakkers is naast presentator ook bedenker van het programma, dat om de vier weken wordt opgenomen in de rotonde van de Stadsschouwburg. De eerste aflevering met als thema ‘wonen in de stad’ is vanavond om 21:00 uur te zien op AT5.

Rooijakkers: “Wat we een beetje anders doen dan de gebruikelijke debatprogramma’s, is dat we naast de usual suspects van lokale politici, deskundigen en Bekende Amsterdammers ook de gewone Amsterdammers aan het woord laten. Dat doen we in korte interviews met verslaggever Vincent van Rijn. Zo proberen we ook de praktische kant van het verhaal te laten zien, en krijgt het programma een prettige dynamiek met Van Rijns brutale vragen en jonge hondenenergie. Hij fungeert daarnaast als onze fact-checker en vult het gesprek aan met feiten of getallen die het thema verduidelijken. In dit geval bijvoorbeeld de getallen over de waanzinnige wachttijden voor een betaalbare huurwoning in de stad.”

In de aflevering van vandaag komen niet alleen een makelaar, een wethouder en een raadslid aan het woord. Maar ook een afgestudeerde juriste die noodgedwongen nog bij haar moeder op zolder woont, en iemand die al vier jaar wanhopig probeert haar huis te verkopen, tot nu toe zonder resultaat.

AT5 is zijn jeugdliefde, zegt Rooijakkers. “Ik heb als import-Amsterdammer bij AT5 op een prachtige manier de stad leren kennen, en dat gevoel wil ik nu doorgeven. Het was een hele inspirerende tijd. Na elke uitzending gingen we met de hele redactie café Schiller in, om onze grootse plannen te bespreken; hoe we allemaal stuk voor stuk de Nederlandse media zouden gaan veroveren. Er liepen daar heel veel getalenteerde mensen rond.” Hij grijnst. “Tenminste, dat vonden we zelf. Hemelbestormers waren we.”

Na AT5 kwam Rooijakkers terecht bij de nationale publieke en commerciële omroep. Hij presenteerde en werkte mee aan een aantal zeer succesvolle en diverse programma’s. Voor een reportage bij Nova won hij in 2001 een aanmoedigingsprijs voor jonge journalisten, en hij werkte voor de reality-tv van Expeditie Robinson, reisprogramma’s als Peking express of de avonturenshow Fort Boyard. In 2011 belandde hij bij de AVRO. Hij won het elfde seizoen van het waanzinnig populaire mysteriespel Wie is de mol? en werd daarna als presentator bij dit programma ingelijfd.

Bij de grote omroepen is er minder ruimte voor nieuwe presentatoren, vooral in de actualiteitenhoek, zegt Rooijakkers. “Met De stand van de stad kan ik die persoonlijk ambitie nu ook realiseren, en ik zie ernaar uit om nu ook wat scherper te mogen interviewen.”

“Maar het is natuurlijk ook een manier om mijn liefde voor de stad te delen. Ook al woon ik hier nu al jaren, ik blijf altijd jaloers op die geboren en getogen Amsterdammers met hun nonchalante charme en baldadigheid. Er zit nog steeds ergens zo’n bescheten Brabander in me, die altijd veel te beleefd blijft. In dit programma probeer ik die Brabander nu eens ver beneden de rivieren te houden.”

Jevgeni Onegin, de Russische ziel in Carré

Het Russische Stanlislavski Operagezelschap komt naar Theater Carré met de monumentale opera Jevgeny Onegin. ‘Speciaal voor Amsterdam is de cast aangepast.’

DANIËL BERTINA

In de desoriënterende, broeierige gangen van het Stanislavski & Nemirovitsj-Dansjenko Moskou Academisch Muziektheater staan tientallen assistenten kostuums te strijken. Dramaturg Dmitry Abauli lacht verontschuldigend over de enorme schaal van ‘zijn’ theater. “We zijn een theaterfabriek met 1100 medewerkers, kledingdepots, ateliers, balletstudio’s, een atrium en diverse podia. En we hebben ook nog één van de langste namen in de theaterwereld.” Hij gebaart naar het immense kledingdepot. “Als repertoiretheater draaien we gemiddeld 1 à 2 voorstellingen per dag en per productie zijn er vier casts. Reken maar uit, dat zijn een hoop schoenen.”

De voorbereiding is in volle gang voor de avondvoorstelling Jevgeny Onegin, de monumentale opera van Pjotr Tsjaikovski uit 1879, naar de gelijknamige roman door Alexander Poesjkin, de grootste Russische dichter aller tijden. Vanaf 1 tot en met 3 februari is deze Jevgeny Onegin met voltallige Russische cast te zien in Theater Carré. Op zondagochtend 3 februari zijn de 5 solisten ook te beluisteren in een extra liedrecital.

Poesjkins literaire meesterwerk uit 1832 wordt algemeen beschouwd als hét startpunt van de Russische literatuur, maar Jevgeny Onegin is boven alles een universeel verhaal over onmogelijke liefde. Jevgeny Onegin, een ijdele rokkenjager, heeft genoeg van het uitgaansleven van St. Petersburg. Hij trekt zich terug op het platteland, waar hij bevriend raakt met de zwaarmoedige jonge dichter Lensky. Tatyana, de zuster van Lensky’s verloofde Olga, raakt verliefd. Ze schrijft hem een liefdesbrief, maar de pedante Onegin wijst haar af. Op een daaropvolgend bal flirt hij opzichtig met Olga, tot grote woede van Lensky. De twee duelleren, Onegin doodt zijn vriend en verlaat zijn landgoed. Jaren later zien Onegin en Tatyana elkaar terug op een Moskous bal. De gracieuze Tatyana is inmiddels getrouwd met een oorlogsheld, en Onegin loopt met z’n ziel onder de arm. Bij weerzien vlamt hun liefde op, maar Tatyana zweert trouw aan haar echtgenoot. Onegin blijft eenzaam achter. Beide zwelgen in hun lot.

In haar kleedkamer vertelt sopraan Natalia Petrozhitskaya over haar personage. “Tatyana is mij heel dierbaar, want jaren geleden ben ik mijn carrière met deze rol begonnen. Zij en ik liggen heel dicht tegen elkaar.”

Poesjkin beschreef met zijn poëzie de Russische ziel en Tsjaikovski gaf daar weer zijn eigen muzikale draai aan, vertelt Petrozhitskaya. “Ik probeer vooral mijn eigen ziel aan het publiek te laten zien. Ik benader mijn rol zo persoonlijk mogelijk en probeer al mijn ware emoties erin te stoppen. Volgens de acteermethode van Konstantin Stanlislavski, de oprichter van ons theater. Het is eervol om dit Russische cultuurgoed te mogen doorgeven.”

In de pauze vertelt artistiek directeur Alexander Titel over zijn voorstelling, terwijl de Moskovieten zich massaal naar de bar begeven. Titel is een beetje gestrest, want er staat een nieuwe maestro op de bok en twee kersverse solisten op het podium. “Excuses, ik moet even bellen.“ Telefonisch wordt de maestro de mantel uitgeveegd. Titel lacht verontschuldigend: “Speciaal voor Amsterdam hebben we de cast een beetje aangepast, dus ik moet nog wat notes geven.”

De eerste versie van de opera, ooit geregisseerd door theatervernieuwer Stanislavski himself, stond 80 jaar ongewijzigd op het repertoire. In samenwerking met ontwerper David Borovsky maakte Titel in 2007 een nieuwe enscenering. Hij bleef trouw aan het libretto en de traditie van vurige muziek, krachtige solisten en spannend spel door het koor, maar gaf een licht symbolische draai aan het stuk. Dat deed hij door een minimalistische vormgeving met enorme zwart-witte pilaren en de toevoeging van vier witgeschminkte en -geklede personages – twee mannen, twee vrouwen – die als standbeelden over het podium bewegen. Met stil spel illustreren ze de sleutelmomenten.

“Deze opera is wereldberoemd, dus het publiek heeft allerlei verwachtingen die we moeten waarmaken,” zegt Titel. ”We wilden het verhaal dus niet actualiseren. In onze versie geen moderne kleding of mobile telefoons. Ik hoop dat de kijker, door die vier standbeeldfiguren, de verbinding legt tussen het negentiende-eeuwse Rusland en hun eigen leefwereld. Want op elk groot plein ter wereld zie je zulke standbeelden staan. Daarmee wil ik zeggen dat Jevgeny Onegin niet een puur Russisch verhaal is, maar van alle tijden en culturen. De personages zijn onze tijdgenoten.”

Bariton Dmitry Zuev begon ook zijn carrière met Jevgeny Onegin. Titel plukte hem van het conservatorium speciaal voor de hoofdrol van Onegin. Sindsdien is vast castlid en speelt in ongeveer 10 verschillende repertoirestukken. Zuev: “Dit stuk heeft een groot historisch belang voor Rusland en het geeft uiting aan de Russische ziel. Deze opera was ook de openingsvoorstelling van ons theater, dus het stuk is ons zeer dierbaar, het is onze talisman. Maar uiteindelijk is het menselijke verhaal het belangrijkste. In elke scène gaat er een stukje liefde dood.” Hij zucht: “En dat gebeurt constant, in ieders leven.”

Jevgeny Onegin door Stanislavski Opera: 1/2 t/m 3/2. Stanislavski Operaconcert: 3/2. Theater Carré. Zie www.carre.nl

Beatlessong met een theatrale twist

Het Parool / Kunst & Media (19 januari 2013)

Theaterconcert – Deense succesproductie ‘Come together’ op basis van Beatlesklassiekers nu even in Carré te zien

De Deense regisseur Nikolaj Cederholm bedacht het theaterconcert, een musicalachtige rockshow vol kunst- en vliegwerk. Met Come together geeft hij een eigenzinnige draai aan de wereldberoemde songs van John Lennon en Paul McCartney.

DANIËL BERTINA

“Er wordt nogal wat afgevlogen hier,” zegt de Deense regisseur Nikolaj Cederholm (1963). Hij wijst naar de immense takel- en buizenstellage van de voorstelling Come together in de evenementenhal Forum in Kopenhagen. Een van de zangers zit vastgesnoerd in een veiligheidsharnas. Terwijl hij de Beatlesklassieker Revolution zingt, wordt hij via een kabelconstructie metershoog door de lucht gesleurd. Hij blijft opvallend toonvast. Overdag wordt in de ene helft van deze zaal – formaat vliegtuighangar – gerepeteerd voor Come together. ’s Avonds speelt Cederholms gezelschap in de andere helft van de zaal een nieuwe voorstelling met Beatlesnummers, Hey Jude, voor ruim 4000 enthousiaste Denen.

Cederholm is de uitvinder van het meest populaire podiumkunstengenre in Denemarken: het theaterconcert. Een soort musicalachtige rockshow met theatrale elementen, vol krachtige livezang, verrassende arrangementen en bewerkingen van iconische nummers uit de (pop)muziekgeschiedenis. Met groteske en komische kostuums, een spectaculair bewegend decor, en veel zwaartekrachttartend kunst en vliegwerk. Als een levende videoclip.

Van woensdag 23 tot en met zaterdag 26 januari Cederholms theaterconcert Come together exclusief te zien in Theater Carré, voor het eerst buiten Scandinavië. De voorstelling stamt uit 2009 en was met 95.000 verkochte kaartjes in 3 maanden tijd het grootste Deense theatersucces van het jaar.

De spectaculaire show is geïnspireerd op de wereldberoemde songs, surreële teksten en fantasiepersonages uit het monumentale oeuvre van The Beatles, geschreven door John Lennon en Paul McCartney. Maar Come together is nadrukkelijk géén covershow. Alle 31 nummers, van Yesterday, Helter Skelter tot Back in the USSR, zijn door de muzikantentweeling Peter en Jens Hellemann op onnavolgbare wijze bewerkt tot hele nieuwe composities.

[youtube.com width = “605” height=”490″]http://www.youtube.com/watch?v=ibOeS7ZPmsM[/youtube]

Cederholm en zijn theatercollectief Momoland kregen als eerste theatergroep ter wereld toestemming van platenmaatschappij Sony, om met het repertoire van The Beatles aan de haal te gaan. Daar ging wel drie jaar soebatten aan vooraf, lacht Cederholm. “Maar we vonden het heel belangrijk om een eigen draai aan die nummers te kunnen geven. Een pure covershow is vaak een tenenkrommend gebeuren, omdat het er nooit écht geloofwaardig uit ziet. Ik wil er ook geen karikatuur van The Beatles maken.”

“Met de Hellemanns heb ik heel goed gekeken naar de essentie van elk nummer en daar vervolgens een speelse, fysieke en theatrale draai aan gegeven. Voor de mensen die de originelen goed kennen zijn juist die variaties spannend. Ik denk dat Come together ook voor de nieuwe luisteraars een interessante eerste introductie op The Beatles is.”

In zijn tienerjaren startte Cederholm met een stel geestverwanten het experimentele theatergezelschap Dr. Dante. Onder zijn leiding kreeg het gezelschap een eigen theater in Kopenhagen, Dr. Dante’s Aveny, en ontwikkelde zich in de jaren negentig tot een van de meest vooruitstrevende Deense theatergroepen. Zo maakte hij onder andere de eerste theaterbewerking van Bret Easton Ellis’ controversiële, satirische roman American psycho. En de crème de la crème van de Deense acteurswereld stond in de diverse Dr. Danteproducties op de planken. Van filmster Mads Mikkelsen tot menig hoofdrolspeler in de populaire Scandinavische tv-crimi’s. Cederholm: “Het was een geweldig inspirerende tijd. Als stelletje jonge honden hebben we laten zien dat het Deense theater niet saai hoefde te zijn. Maar in 2003 was het mooi geweest, we hadden ons punt wel gemaakt.”

In 1994 werd het idee voor het theaterconcert geboren. Het was een protestactie, aldus Cederholm, zowel tegen de gezapige staat van het Deense muziektheater als de voorspelbaarheid van de rockconcerten. Een jaar later gebeurde er iets vergelijkbaars in de Deense cinemawereld, met de oprichting van Dogma 95 door een ambitieuze groep jonge filmregisseurs. Ook als protest tegen de gevestigde kunst- en cultuurorde.

Cederholm: “Ik vond al die musicals veel te kunstmatig, met oninteressante zangers, en rockshows vaak niet theatraal genoeg. In 1994 maakten we ons eerste theaterconcert over het legendarische rockbandje Gasoline – de Deense versie van The Rolling Stones – en sindsdien hebben we muziek van The Beach Boys, Bob Dylan, The Beatles en Mozart in onze theaterconcerten onder handen genomen. Binnenkort is Beethoven aan de beurt. Maar eerst nog even Come together in Amsterdam spelen.”

Elke vorm van theater heeft zijn eigen unieke taal, zegt Cederholm. “Deze enorme theaterconcerten zijn heel succesvol, maar ik wil me niet vastpinnen op die schaal.” Hij gebaart naar de gigantische speelvloer van Forum. “Hey Jude is immens, en heeft de dimensies van een Neurenberg partijdag, maar we spelen ook net zo graag een intiem Theaterconcert Mozart voor 500 man in de kleine zaal. Come together zit daar ergens tussenin. Ik ben erg benieuwd hoe het Nederlandse publiek zal reageren.”

Theaterconcert Come together. Te zien: 23-1 t/m 26-1, 20:00 uur, Theater Carré. www.carre.nl