Klerkx Art Agency wil kunstenaars, galeriehouders, verzamelaars en liefhebbers met elkaar verbinden door persoonlijk contact en de sociale media. ‘Af en toe een nieuwsbriefje rondmailen is niet genoeg.’
DANIËL BERTINA
Warhols. In de woon- en werkkamer van Manuela Klerkx (Boxmeer, 1962) – torenhoog met fantastisch uitzicht over de stad – staan een aantal opeengestapelde houten kunstwerken van Charles Lutz. Een enorm pak Brillozeep en Campbellsoep. “Het zijn imitaties, maar dan helemaal tot in detail met de hand nageschilderd,” zegt Klerkx. Ze gebaart naar een gifgroen Warholportret aan de muur. “Kijk, Lutz heeft voor dit portret zelfs een officiële stempel van afkeuring geregeld, gezet door de Andy Warhol Foundation. Dat het écht geen echte Warhol is, vandaar de titel van de serie: Warhol denied. Dat is toch hilarisch?”
Na jarenlange ervaring in de internationale kunstwereld besloot Klerkx een eigen kunstagentschap te beginnen. Lutz is één van de makers bij het nieuwe Klerkx Art Agency (KAA), naast eigenzinnige kunstenaars en grafici zoals Dennis de Groot, street art pionier John Fekner, of jonge honden zoals de Zuid-Afrikaan Warren Lewis en de Iraanse provocatiekunstenaars Icy & Sot. KAA werkt ook samen met opkomende galeries zoals Andenken Gallery en Unruly Gallery – de uitvalsbasis van graffitikoning Niels ‘Shoe’ Meulman, bekend van zijn Calligraffiti.
Muzikanten en acteurs hebben agenten die hun belangen behartigen, vertelt Klerkx. “In de entertainmentindustrie neemt een agent de communicatie en promotie voor z’n rekening en regelt hij de zakelijke aspecten, zodat de cliënt zich volledig op het eigen vak kan storten. Maar in de kunstwereld is dat besef nog niet helemaal doorgedrongen.”
“Ik heb het idee dat veel galerieën niet goed aansluiten bij de tijdsgeest. Er wordt veel te weinig ondernomen om kunstenaars goed onder de aandacht te brengen bij het grote publiek. Daarnaast vinden veel kunstenaars het ingewikkeld om zichzelf aan te prijzen. Het is ook voor veel potentiële kunstliefhebbers best intimiderend om een galerie binnen te stappen.”
KAA wil daarom een verbindende rol spelen tussen de kunstenaars, de galeries en expositieruimtes, het grote publiek en de kunstverzamelaars. Dat vraagt om een benadering op maat voor alle partijen, aldus Klerkx. “Af en toe een nieuwsbriefje rondmailen is gewoon niet genoeg. Vooral het jongere publiek wil op een snellere, meer directe manier worden aangesproken. In deze tijd moet je veel meer gebruik maken van de sociale media of crossoverfeesten, waarbij kunstenaars, muzikanten en schrijvers samenkomen om mensen te interesseren voor hun werk. Het gebruik van die nieuwe vormen van communicatie is een vak apart. Je kunt niet meer achteroverleunen en hopen dat de kunst zichzelf wel verkoopt.”
Klerkx spreekt uit ervaring. Na haar studies kunstfilosofie en Franse taal- en letterkunde, begon ze in 1992 te werken voor toonaangevende galeries in België en Italië. Zes jaar lang runde ze haar eigen galerie in Milaan en introduceerde talentvolle, jonge kunstenaars op internationale kunstbeurzen zoals Liste in Basel, FIAC in Parijs, Nada Miami, Artissima in Turijn en Art Cologne.
Dat ging lekker, maar toen kwam de kredietcrisis. De investeringsbank Lehman Brothers stortte in, precies toen Klerkx voor een godsvermogen een standplaats had aangekocht op Nada Miami. “Toen stond ik daar naast mijn collega galeriehouders te duimendraaien: er kwam geen hond. Ik realiseerde dat mijn werkmethode helemaal moest omgooien om verder te kunnen in de kunstwereld.”
Ze kan er nu wel weer om lachen. Klerkx verhuisde naar Amsterdam en het idee voor Klerkx Art Agency werd geboren. Bij terugkomst viel het haar op hoe klein de Nederlandse kunstwereld eigenlijk is. Vooral in Amsterdam. “Er gebeurt maar weinig buiten de gebaande paden. Dat is zonde, want er zit hier zo veel talent. De Italiaanse kunstscene is veel competitiever en enorm creatief in de manier waarop ze kunst aan de man brengen. Ik wil die dynamiek ook hier introduceren.”
Vrijdag opent de tentoonstelling van Warren Lewis – powered byKlerkx Art Agency – bij Andenken Gallery op de Bilderdijkkade. /// www.klerkxartagency.com
“Ik ben gék op westerns,” zegt een van de Afrikaanse spelers. “Want je weet altijd hoe ze aflopen. Duidelijk. Met maar één winnaar.” Op de speelvloer staan vier soepel rondkronkelende, stampend dansende, afgetrainde performers uit Ivoorkust. Ze vormen een schril contrast met hun medespelers: twee houterige, yoghurtbleke en ongecoördineerde Duitse acteurs. De Afrikanen spreken Frans, de Duitsers meestal Engels. De rest van La Fin Du Western is – op z’n zachts gezegd – wat minder helder te duiden. Het is ontregelend, rauw, bij vlagen zeer irritant en onoverzichtelijk, maar ook een geweldige theaterervaring.
Als thema lieten theatermakers Monika Gintersdorfer en Knut Klaßen zich inspireren door de recente machtsstrijd in Ivoorkust. Na een chaotisch verlopen verkiezingsrace in 2010 – gepaard met fraude, vriendjespolitiek en intimidatie – claimden twee politici de overwinning: de ex-marxist en Afrikaanse Hugo Chavéz-in-de-dop Laurent Gbagbo, en de neoliberaal en grote vriend van het Internationaal Monetair Fonds: Alessane Ouattara. Het leidde tot een maandenlang voortwoekerend conflict tussen beide heethoofden en hun aanhang. Gbagbo verschanste zich in zijn bunker en delfde uiteindelijk het onderspit. Hij werd eerder dit jaar definitief uit het zadel getrapt.
Midden op de speelvloer staat een aantal aluminium schotten, die samen een hoog rechthoekig hok vormen: Gbagbo’s bunker. De Afrikaanse performers staan vlak voor het publiek, één voor één grijpen ze een draadloze microfoon en beginnen op drammerige toon en met veel woeste gebaren en schokkerige bewegingen uit te leggen hoe het nou écht zit in Ivoorkust, met al dat politieke gekonkel. En wie er gelijk heeft. En ook: dat die hypocriete westerlingen eigenlijk geen enkel recht van spreken hebben en zich met hun eigen zaken moeten bemoeien.
Deze woordenstroom wordt gedragen door een gouden vondst: acteur Hauke Heumann, die met een paniekerige blik, vet Duits accent en onbeholpen motoriek in hoog tempo de Franstalige tirades van de Ivorianen in het Engels probeert te vertalen. Onbegonnen werk. En dat speelt Heumann met geniaal komische timing, waardoor de spannende, opgefokte retoriek van de Afrikaanse spelers in de vertaling een hilarische extra laag krijgt.
Maar dan. “Ja! Het is een democratie hier,” roept Heumann met overslaande stem, namens zijn Ivoriaanse collegae. “Je mag meekomen of je mag blijven zitten.” De spelers rennen de tribune op en jagen een deel van het publiek als vee richting Gbagbo’s bunker op de speelvloer. Daar speelt zich een soort grimmig ontgroeningritueel af, buiten het zicht van de toeschouwers op de tribune. Midden tussen het bijeengedreven publiek in de bunker wordt afwisselend steeds een van de dansers omringd door de anderen. Als drilsergeants krijsen ze hem op hoog tempo commando’s in de oren. “ZIT! LIG! SPRING!” – terwijl hij als een epilepticus door de massa schudt. Je voelt je bijna medeplichtig.
Sommige toeschouwers lopen terug naar hun plaats. Vlak voor de tribune staan de andere spelers halleluja’s te roepen, en “God is ons leger! God is ons wapen!” Even later moeten toeschouwers op de eerste rijen zelfs het welgemikte spuug van één van de razende spelers ontwijken.
Pro-Gbagbo of Pro-Ouattara? Het is niet meer van elkaar te onderscheiden. Heen en weer lopen tussen speelvloer en tribune blijft mogelijk, maar het fanatisme is overal. De good guy is niet meer te benoemen. Zo maakt La Fin Du Western de tragische absurditeit van de Ivoriaanse situatie voelbaar. Want hoe kies je partij als alle alternatieven afstotelijk zijn?
La Fin Du Western, door Monika Gintersdorfer en Knut Klaßen. Gezien vrijdag 30 september in de Kleine Zaal. Verder nog op zaterdag 1 en zondag 2 september.
Talkshow van kunstenaar Miet Warlop en filmwetenschapper Hilde D’haeyere is een té vrijblijvende slapstickcollage.
DANIËL BERTINA
Ze bukt voorover. Een enorm houten schot dondert over filmwetenschapper Hilde D’haeyere heen en smakt tegen de speelvloer. Ze blijft in leven door een uitsparing in het hout. Onverstoord veert ze op en gaat verder met het voorlezen uit haar essay: een wetenschappelijk traktaat over functie van slapstick in de stomme films van Charlie Chapin en Buster Keaton, én in het werk van beeldend kunstenaar annex theatermaker Miet Warlop.
Het publiek is vanavond getuige van een talkshow, zo zegt D’haeyere. Letterlijk. Terwijl D’haeyere droge kost doceert, sjokt Warlop stoïcijns over het podium – een ruimte vol vervaarlijk ogende houten bouwwerken – en haalt de ene na de andere slapstickstunt uit. Ook komen beelden uit Warlops eerdere voorstellingen en performances voorbij, zoals de wandelende decorstukken uit Springville(2009) en de opblaaspoppen uit Trailer Park (2011). Als een constante, sadistische sabotage van D’haeyeres doorwrochten theoretische betoog.
De stunts in Talkshow zijn geestig, maar wel een beetje braaf. Zeker voor liefhebbers van de sadomasochistische skateboardslapstick van de mannen van Jackass, of de krankzinnige fratsen van de Finse rock ’n roll stunters Race Horse Company – overigens de ongekroonde koningen van het genre.
Zo lanceert Warlop met een katapultconstructie een speelgoedhond tegen een Chinese vaas – die met een knal vanaf een stellage te pletter valt. Ze kruipt in een tafeltje op wielen dat, op vaart gebracht door een Ter land, ter zee of in de lucht-achtige rolbaan, lomp tegen de eerste rij van de publiekstribune botst. Of ze treitert D’haeyere door met een fietspomp de hoogte van haar microfoonstandaard te manipuleren.
Een groot deel van Talkshow leunt op deze korte gags. Pas wanneer de beelden en ideeën zich even opstapelen, wordt de voorstelling écht interessant.
Zoals wanneer Walrop met een karatetrap een gat beukt in het eerdergenoemde houten schot. Gehuld in een strakke bruine overall, voorzien van één zwartharige gorillavoet en één zwartharige gorillaklauw, klautert de Vlaamse kunstenaar door het gat en stapt tussen een aantal blokken piepschuim. Dit onder begeleiding van knetterhard horrorgekrijs uit een dertiger jaren B-film. Het opgestapelde verpakkingsmateriaal doet denken aan de oude skyline van Manhattan – inclusief Twin Towers. Als hoogblonde, gedeconstrueerde King Kong pakt Warlop een van de witte torens en duwt deze langzaam naar beneden, in een pannetje met een (vermoedelijk) superchemische substantie. De piepschuimen torenflat lost van onder naar boven helemaal op. Bedeesd is D’haeyere nauwelijks boven het kabaal uitgekomen.
Toch knaagt er iets bij Talkshow. Het voelt allemaal nét iets te vrijblijvend. Dat heeft te maken met de manier waar Warlop zich over het podium beweegt: volkomen onnadrukkelijk en onbewogen in alles wat ze doet, in de beste traditie van de het-zal-me-een-worst-wezen-of-er-iemand-wat-van-begrijpt-performancekunst. Zo’n houding voldoet in een galerie, maar in het theater is dat niet zo spannend om naar te kijken.
Talkshow, door Miet Walrop en Hilde D’haeyere. Gezien op 27 september in de Rotterdamse Schouwburg, Kleine Zaal. Daar nog te zien tot 28 september.
Britse kunstenaar schopt tegen heilige huisjes en de mannenmaatschappij
Sarah Maple – kunstenaar, fanatiek feministe, en vrijzinnig moslim – exposeert bij Kochxbos Gallery. Haar eerdere werk zorgde voor een rel. ‘Fuck it. Nu maak ik gewoon wat ik wil.’ /// DANIËL BERTINA
I love orgasms – staat op een vrolijke gele button, vastgeprikt op haar gitzwarte hoofddoek. De rest van de verhulde vrouw blijft verborgen onder de lappen, op haar speelse blik na. Het is een van de provocerende schilderijen van de Britse kunstenares Sarah Maple (Sussex, 1985): beeldend kunstenaar, fanatiek feministe en vrijzinnig moslim. Vandaag opent Maple’s tentoonstelling bij Kochxbos Gallery Amsterdam. Veertien van haar kunstwerken zijn tot en met 15 oktober te zien aan de Eerste Anjeliersdwarsstraat.
Vers van de academie maakte Maple een vliegende start. Direct na haar afstuderen aan de Kingston University won ze in 2007 de New Sensations Prize, uitgereikt door kunstpaus Charles Saatchi en Channel 4. De Britse pers bejubelde haar als nieuwe Tracy Emin. Want het werk van Maple – Islamitische moeder, Christelijke vader, opgegroeid als belijdend moslim in een blanke buitenwijk – lokte de nodige controverse uit.
Zo zorgde haar expositie in Londen, This artist blows (2008) voor een grote rel. De reden? Het schilderij Haram, waarop Maple zichzelf had geportretteerd, getooid met haar moeders Iraanse hoofddoek en een pasgeboren varken in de armen. Een beleefde, afkeurende reactie van de organisatie van Britse moslims op Maple’s beeldenstorm, werd door de sensatiepers tot hysterische proporties opgeblazen. Het leidde tot bakken hatemail en bedreigingen, een steen door de galerieruit, en heel veel media-aandacht.
Maple schrok van het venijn. “Ik ben misschien een beetje naïef geweest. Het was niet mijn bedoeling om puur te provoceren. De onderwerpen in mijn werk – het contrast tussen religies, de rol van de vrouw, seksualiteit en het feminisme – hebben een grote, vormende rol in mijn leven gespeeld. Dáár wil ik het over hebben. Door middel van humor probeer ik absurde misstanden te laten zien. Maar mijn kunst is niet kwaadaardig bedoeld. Er zit veel fun in.”
“Het heeft een tijd voordat ik weer vrij werk durfde te maken, zonder me steeds zorgen te maken over hoe mensen erop zouden reageren. Begin dit jaar heb ik de knoop doorgehakt en gezegd: fuck it. Nu maak ik gewoon weer wat ik wil.”
Bijna al haar werk begint met een foto die de basis vormt voor een later schilderij, vertelt Maple. “Soms gaat dat een aantal keer heen en weer. Van foto naar schilderij, naar foto van het schilderij van de foto. Het is een ongrijpbaar, lang en instinctief proces.”
In april waren al een aantal van haar werken te zien bij Kochxbos Gallery. “Daar presenteerde ik onder andere mijn Cock fotoserie. Zelfportretten waarbij ik nonchalant poseer met allerlei alledaagse objecten, die ik als nepfallus gebruik. Duizenden jaren hebben mannen van alle voorrechten in de samenleving genoten – uitsluitend op basis van dat ene orgaan. Dat is belachelijk. Met die fotoserie wilde ik het ultieme symbool van mannelijkheid uitlachen.”
Op een driepaneel van foto’s, getiteld Signs, is Maple afwisselend gekleed in rode hijab, rode lingerie, en gestoken in een zakenpak met rode stropdas. Glimlachend houdt ze drie bordjes omhoog: I wish I had a penis, because then I’d fuck you, then steal your job. In haar werk is Maple vrijwel altijd zélf in beeld, zij het in de huid van een personage. “In mijn kunst speel ik altijd een rol, want het voelt gênant om mezelf als de alledaagse Sarah te portretteren.”
“Het zou te eenvoudig zijn geweest om voort te borduren op mijn Islamwerken,” zegt Maple over de ontwikkeling van haar kunst. “Het verkocht goed, en het kwam in opspraak. Maar dat is niet wat mij als kunstenaar drijft. Ik maak kunst over onderwerpen die iets wezenlijks voor me betekenen, en nu wil ik me meer richten op de positie van vrouwen in onze samenleving.”
Haar nieuwste serie – die januari in Londen wordt getoond – heet Disney princesses in high profile jobs. “Het zijn zes foto’s waarop ik verkleed ben als Disney prinsesjes: Belle, Assepoester of Doornroosje. Disney draagt een heel passief idee van vrouwelijkheid uit, en dat wilde ik bekritiseren. Dus plaatste ik die prinsesjes in beroepen die traditioneel door mannen worden gedomineerd. Als Doornroosje speel ik in een operatiekamer voor chirurg. En op een andere foto sta ik als Belle in een stadion naar de spelers te brullen – als opgefokte voetbaltrainer.”
In Something for all the family tonen zeven bevriende kunstenaars hun pentekeningen, zeefdrukken, stencil art en schilderijen. Allemaal geboren uit street art.
tekst DANIËL BERTINA /// foto MAARTEN BEZEM
“Dit zijn twee originelen,” zegt galeriehouder Oscar van der Voorn van Go Gallery. Trots wijst hij naar twee ingelijste werken van Shepard Fairey. Een stencilkunstwerk van een vrouwelijke guerrillastrijder met bivakmuts, en een uitsnede van een brullende Fidel Castro – beide voorzien van Fairey’s sarcastische slogan: OBEY. Fairey, wereldberoemd geworden met zijn iconische poster van Barack Obama, gebruikte deze stencils bij talloze graffiti-acties. “Ze zijn zeer gewild bij verzamelaars. We krijgen al telefoontjes uit de Verenigde Staten en Duitsland, maar Nederland loopt nog wat achter.”
In Go Gallery aan de Prinsengracht is tot 23 oktober de expositie Something for all the family te zien. Een groepstentoonstelling van zeven bevriende kunstenaars met wortels in de street art, mede samengesteld door Chaz Barrison (Londen, 1974) van kunstenaarscollectief The London Police. Barrison en zijn bloedbroeder Bob Gibson werken al jaren met de galerie. “Er stond een expositie van ons gepland, maar we waren verhinderd. Toen kwam ik met het idee om een aantal sympathieke, getalenteerde kunstenaars uit te nodigen die we on the road hadden ontmoet.”
Naast het werk van Fairey toont Something for all the family nog twee grotere namen uit de scene: Logan Hicks en Will Barras. Zij draaien al een tijdje mee in de internationale galerie- en kunstwereld, vertelt Barrison. Hij is net terug uit Oslo waar hij met Barras, Hicks en Fairey en andere geestverwanten een aantal immense muurschilderingen maakte. Op verzoek van de gemeente, ter promotie van een Human Rights Watchcampagne.
“Daarnaast krijgen vier jonge honden – Joe Holbrook, Swanski, Lunar en Vanwa – ook een kans om hun kunst te laten zien. Dit is voor hen een manier om een stap verder te zetten.” De boomlange Pawel Koz?owski (Warschau, 1980) – alias Swanski – knikt. Aan de muren hangen zijn vier ragfijne stukken boomschors, beschilderd met psychedelische cartoonfiguren, zoals vogels met een verenpak van gestileerde vlammen. “Als mensen zijn we té ver verwijderd geraakt van onze roots,” zegt Swanski. “We hebben het respect voor de natuur verloren. Dat idee probeer ik uit te drukken.”
“Lunar zit nog diep in de underground graffitiscene,” gaat Barrison verder. “Terwijl Vanwa zich meer beweegt in de expressieve, vrije schilderkunst – net als Barras. Hicks werkt al jaren als grafisch ontwerper en zeefdrukker. Hij maakt met zijn stencilkunst extreem gedetailleerde, onheilspellende, vervreemdende stadslandschappen. Something for the family is het resultaat van een verzameling totaal verschillende stijlen en kunstenaars. Wat ons verbindt is onze basis in street art, onze vriendschap, en de drang om met ons werk te entertainen.”
Een paar jaar geleden kreeg Joe Holbrook (Londen, 1988) het in Engeland aan de stok met de autoriteiten, vanwege zijn grootschalige graffitipraktijken en vandalisme. Hij haalt zijn schouders op: “Het leek erop dat ik een tijdje de bak in zou gaan.”
Holbrook ontsprong de dans met een flinke taakstraf, besloot te gaan schilderen en verhuisde naar Amsterdam. In Something for all the family toont hij een aantal veelkleurige olieverfportretten van spelende kinderen, gewapend met speelgoedrobots. “Die heb ik in Turijn gefotografeerd. Ze waren hyperactief aan het rondrennen en hun pure levenslust raakte me diep. Dat enthousiasme wil ik overbrengen. Het is verre van een perfecte weergave, maar ik vind de kleine foutjes, die ontstaan bij het schilderen uit de losse pols, juist erg mooi.”
De kunst in Something for all the family hangt in een galerie en is dus geen pure street art meer, stelt curator Chaz Barrison van The London Police. “Amsterdam heeft een prachtige traditie van street art die het ontstaan van deze werken mede mogelijk heeft gemaakt. Nu wordt de stad zó ontzettend goed schoongehouden, dat interessante kunst vaak maar heel kort blijft staan. Doodzonde.”
Hij wijst naar een elektriciteitskastje tegenover de galerie, helemaal bedekt met veelkleurige stickers en woeste graffititags. “Dat maakt de boel toch interessant? Okay, het is illegaal. Maar er zijn ergere dingen.”
De debuutroman van Juan Pablo Villalobos toont de moorddadige wereld van de Latijns-Amerikaanse drugskartels, gezien door de ogen van een kind. Vol droge humor.
DANIËL BERTINA
‘De tijgers gebruiken we voor het opeten van de lijken. En daarvoor hebben we ook onze leeuw. Maar we gebruiken ze vooral om naar te kijken, want het zijn sterke en mooi gebouwde dieren die een lust zijn voor het oog. Dat komt vast door de goede voeding.’
Aldus hoofdpersoon Tochtli uit In het hol van de leeuw, de debuutroman van de Mexicaanse schrijver Juan Pablo Villalobos (Guadalajara, 1973). Tochtli is de enige zoon van drugsbaron Yolcaut. Als een markant tsaartje leeft hij in een zwaar bewaakte villa in het binnenland van Mexico, omringd door een handjevol bedienden, criminelen, moordenaars, hoeren en corrupte politici.
Hij heeft alles wat hij wil: een verzameling hoeden, een dierentuin, een bibliotheek vol encyclopedieën en samoeraifilms – maar hij aast nog op een dwergnijlpaard uit Liberia. Privéleraar Mazatzin – een teleurgestelde ex-hippie – is zijn enige vriend, terwijl zijn paranoïde Tony Montana-achtige vader – verwikkeld in een bloederige drugsoorlog – een ‘echte man’ van hem probeert te maken.
Vorig jaar verscheen Villalobos’ kleine boekje (drie hoofdstukken, 122 pagina’s) bij de Spaanstalige uitgeverij Anagrama. Het werd een onverwacht succes. De rechten zijn al aan tien landen verkocht, en in Groot Brittannië werd zijn debuut genomineerd voor The Guardian First Book Award. Een dubbel unicum: het was de eerste keer dat de lezers werden gevraagd om een boek voor te dragen, en ook de eerste keer dat een buitenlandse vertaling in de longlist werd opgenomen. Eerder deze maand verscheen de Nederlandse vertaling, In het hol van de leeuw, bij uitgeverij Van Gennep.
In het hol van de leeuw werd bestempeld als narcoliteratura. Een beetje misleidende term, vindt Villalobos. “In het hol van de leeuw is een verhaal over opgroeien en het verlies van kinderlijke onschuld. Het is vooral een Bildungsroman, over hoe een kind in een extreme situatie strategieën van bescherming bouwt om de realiteit draaglijker te maken. En hoe hij gedwongen wordt om in de voetstappen van zijn vader te leren lopen. Het drugsgebeuren is slechts decor.”
“Ik heb geprobeerd om de talloze clichés over de Mexicaanse en Latijns-Amerikaanse cultuur in mijn boek te verweven. Het is een verkapte kritiek op het vreselijke machismo, de chronische corruptie, de verstrengeling van onderwereld en politiek, ons koloniale verleden en dwingende invloed van de Verenigde Staten. Dat klinkt nogal zwaar. Daarom heb ik mijn best gedaan om van In het hol van de leeuw een geestig, absurdistisch boek te maken. In navolging van Miguel de Cervantes – mijn grote held.”
Alle personages in In het hol van de leeuw hebben dierennamen uit de Nahuatl traditie, één van de negentig stamtalen die Mexico rijk is. Corresponderend met hun karakter: Tochtli betekent konijn, Yolcaut staat voor slang en Mazatzin voor hert. “Het overgrote deel van de Mexicanen heeft geen besef van die taal,” grijnst Villalobos. “Voor hen klinken de namen nét zo vreemd als voor de Nederlandse lezers.”
Aan de basis van het verhaal staan twee tegengestelde personages, drugsbaron Yolcaut en professor Mazatzin, die elk een verschillende kant van de Mexicaanse cultuur belichamen.
“De professor staat voor de linkse intellectuele traditie in Latijns-Amerika. Ik heb als student literatuurwetenschap veel van die ex-idealisten uit de jaren zestig ontmoet. Veel van hen zijn later compromisloos voor het grote geld gegaan en hebben daarbij al hun idealen verraden, óf ze zijn verbitterd en rancuneus blijven vasthouden aan hun oude opvattingen. Mazatzin valt in die laatste categorie. Yolcaut komt van de universiteit van de straat – zoals hij het zelf zou noemen. Hij is de keiharde cynicus die uitsluitend denkt in termen van macht en eigengewin. In hun vriendschap botst de cultuur van de boeken met de cultuur van de levenservaring.”
Maar dat was niet interessant genoeg. “Ik zocht balans: een verteller, een unieke stem. Rond die tijd was mijn vrouw zwanger van mijn eerste zoon. Daarom koos ik ervoor om het verhaal te vertellen vanuit het perspectief van een dromerig, vroegwijs kind, dat opgroeit in een buitengewoon universum. Tochtli is wereldvreemd, en wordt in zijn blik niet belemmerd door allerlei morele bezwaren. Het was een manier om zelf geen oordeel te vellen over de gruwelijkheden in het verhaal. Dat laat ik over aan de lezer.”
In het hol van de leeuw is onderdeel van een trilogie over geweld, corruptie en macht, teruggebracht tot de vader-zoonrelatie. “Mijn volgende boek is geschreven vanuit het perspectief van een tienerjongen – deels gebaseerd op mijn eigen leven. Ik stuit nu op een merkwaardige vorm van zelfcensuur: wil ik dat mijn ouders dit over mij lezen? Het voelt onaangenaam, maar het moét. Een schrijver mag het zichzelf nooit makkelijk maken.”
Villalobos woont al acht jaar in Barcelona. Door die afstand leerde hij als toeschouwer naar zijn geboorteland te kijken; ondanks alle ellende en problemen blijft Mexico intrigeren en inspireren. “Mijn land heeft zich in de loop der jaren ‘ontwikkeld’ van een diep racistische samenleving tot een maatschappij met extreme klassenverschillen. Alles draait alleen nog om geld en macht. Persoonlijk ben ik zeer pessimistisch over de toekomst, maar ik heb geprobeerd om dat niet àl te drammerig uit te dragen.”
In het hol van de leeuw door Juan Pablo Villalobos, uitgeverij Van Gennep, €10
Internetkunstenaar Rafaël Rozendaal verkoopt zijn digitale kunst vooral via het web. Nu wordt zijn werk getoond in de enorme expositieruimte van W139.
DANIËL BERTINA
Als een blinde stap je het installatiekunstwerk van Rafaël Rozendaal (Amsterdam, 1980) binnen. De deur valt dicht en de expositieruimte van W139 verandert in totale duisternis. Bij elke voorzichtige beweging of stap klinkt irritant, bijna machinaal muggengezoem. In de verte hangt een dreigende rode lamp, als het robotoog van HAL 9000: de dodelijke computer uit Stanley Kubrick’s 2001: A Space Odyssey (1968). Op de tast schuifel je verder. De rode lamp blijkt tegen een deur te hangen, voorzien van een kijkgaatje. Achter de deur is een verlichte controlekamer te zien. Een bewaker zit roerloos naar een beeldscherm te staren.
Dit merkwaardige, voyeuristische kunstwerk van Rafaël Rozendaal is te beleven bij W139 in de Warmoesstraat. “Ik heb geprobeerd om de ruimte zélf als canvas te gebruiken. En ook om een menselijke factor toe te voegen.”
Naast deze installatie toont Rozendaal een selectie van zijn websitekunst, die op de muur van de expositieruimte wordt geprojecteerd. Vervreemdende, interactieve computeranimaties waar de toeschouwer mee kan spelen – via een muis en toetsenbord. Zoals Big long now (2006): een oneindige hoeveelheid deuren die met een luide klap kunnen worden dichtgesmeten. De expositie, getiteld The shift, is tot en met 11 september te zien.
Als internetkunstenaar specialiseert Rozendaal zich in het maken van digitale kunstwerken, die hij via het internet als websites vertoont en verkoopt. Daarnaast exposeert hij bij galeries van Los Angeles tot Berlijn, ontwerpt apps en spelletjes voor de smartphone, geeft lezingen en verkoopt zijn ideeën in licentie. “Ik houd van het internet omdat het anti-elitair en toegankelijk is.”
Rozendaal spreekt op strakke, afgemeten toon. Ook zijn kunst is ontdaan van alle franje. Dat geldt niet alleen voor zijn animaties. In een serie van hilarische One question interviews – te lezen op zijn website – legt Rozendaal bevriende en door hem bewonderde kunstenaars slechts één vraag voor. De antwoorden variëren van slechts één woord (rockzanger Henry Rollins) tot bizarre monologen (kunstenaar Claude Closky).
“Mijn werk is inderdaad nogal sec. Ik heb gewoon een enorme liefde voor efficiency. Zo werken mijn hersens. Als ik mijn werk moet uitleggen klinkt het vaak erg simpel, maar het gaat mij om de kijkervaring van de toeschouwer – die is uniek. Ik kan jou uitleggen hoe een tomaat smaakt, maar om er écht een te proeven is totaal andere ervaring.”
Vorig jaar verzon Rozendaal een manier om met een minimaal budget digitale kunst te exposeren: Bring Your Own Beamer (BYOB). Een soort multimediahappening die wereldwijd al 41 keer is gehouden en waarmee op 10 september The shift officieel zal worden afgesloten.
Het idee ontstond toen hij in Berlijn woonde. “Daar viel het me op dat bijna al mijn vrienden een beamer hadden staan om thuis op de muur naar films te kunnen kijken. Veel van hen waren videokunstenaars. Maar het organiseren van een groepstentoonstelling bleek ontzettend veel werk waar heel veel ego’s mee gemoeid waren.”
Bij een BYOB brengen videokunstenaars zélf eigen projectors mee. Ieder krijgt de gelegenheid om gedurende de avond zijn werk te laten zien, en zo een lege ruimte – woonkamer, galerie, garage of kraakpand – tot kunstevenement te transformeren. Het idee is open source. Iedereen die wil, mag een BYOB-evenement organiseren. “In Birma wordt er binnenkort zelfs eentje georganiseerd met kaarsverlichting,” zegt Rozendaal met enige trots. “Bring Your Own Candles, zeg maar.”
Digitale kunst blijft té vaak opgesloten in de computer van de kunstenaar, zegt Rozendaal. “Op een BOYB-avond zie je dat de hele (digitale) kunstscene samenkomt, om in een ontspannen sfeer hun werk met anderen te delen. Als een virtueel sociaal netwerk, dat even écht wordt. Het internet maakt soms eenzaam. Ik wil met mijn werk die isolatie juist doorbreken.”
Regisseur Sjaron Minailo maakt muziektheater van Ingmar Bergman’s iconische film Persona (1966). De voorstelling gaat in première op het Grachtenfestival. Een impressie uit het repetitiehok… /// Lees meer op Cultureel Persbureau
‘Art Hooligan’ Arno Coenen werkt aan twee grote kunstprojecten in de stad, met hulp van de buurtbewoners. ‘Maar ik ben zeker geen hippie.’
DANIËL BERTINA
‘De Schone kunsten.’ Arno Coenen (Deventer, 1972) gebruikt de term vaak, nadrukkelijk en met respect. Hij is een woeste verschijning met zijn imposante baard, priemende ogen, kleurrijke tatoeages en grote liefde voor metal en kickboksen – maar ook de schone kunsten. In het Rotterdamse kantoor van kunstproducent Mothership vertelt Coenen over zijn kunstprojecten in Amsterdam, nu in de maak. Van het troosteloze plein in Holendrecht dat hij binnenkort met een veelkleurig tegelkunstwerk zal opleuken, zijn serie mysterieuze mozaïeken in het Rembrandtpark in Slotervaart – beide gerealiseerd met steun van het Amsterdams Fonds voor de Kunst – of het wandtegeltableau dat in het Amsterdam Museum komt te hangen.
In zijn veelzijdige werk – videoinstallaties, digitale animaties, vormgeving en beelden in de openbare ruimte – vermengt Coenen de veelkleurige beeldtaal van cartoons, graffiti en computerspelletjes met occulte symboliek en schreeuwerige reclamevormgeving. “Ik houd ontzettend van extreme subculturen zoals het voetbalhooliganisme,” zegt Coenen, die zichzelf zowel volkskunstenaar als art hooligan noemt. “Tribaal groepsgedrag vind ik fascinerend. Kijk naar de manier waarop bendeleden zich vol tatoeëren met allerlei bizarre symbolen. Het gaat me daarbij niet om hun denkbeelden – die zijn vaak idioot. Maar ik vind het een prachtige, creatieve en kunstzinnige manier om uiting te geven aan een cultuur.”
“Alleen in Nederland is dat zogenaamde contrast tussen hoge en lage kunst een issue. Dat is gek. Nederlanders staan erom bekend dat we weinig op hebben met rangen en standen, maar op het gebied van kunst wordt er nog steeds een hardnekkig onderscheid gemaakt tussen elite en volk.”
In 2007 maakte hij het tegeltableau Oost west thuis best op een zijmuur van een winkel aan de Nicolaas Beetsstraat. Een hedendaags schuttersstuk, volgens Coenen, waarop naast het portret van Willem van Oranje ook trotse afbeeldingen van Marokkaanse kickboksers stonden afgebeeld. Versierd met de Amsterdamse Andreaskruisen, Delftsblauwe tegeltjes, Hollandse leeuwen en de ster van de Marokkaanse vlag. Ook voorzien van de legendarische uitspraak van ex-burgemeester Cohen: ‘Maar het zijn wel onze (kut-)Marokkanen.’ Het werk kwam tot stand rond het kunstproject Liefde in de stad van Paradiso en Stichting Kunst in Openbare Ruimte.
“Ik woonde toen in West op steenworp afstand van een ‘extremistische’ moskee,” vertelt Coenen. “Er heerste toen een malle sfeer in de stad en de nasleep van de moord op Theo van Gogh broeide nog na. Maar het viel me op dat juist in mijn kickboksschool – een plek die in de media toch vaak wordt geassocieerd met criminaliteit – iedereen altijd gebroederlijk samen kwam trainen, van studentjes tot straatschoffies. Daar was de sfeer helemaal oké. Ik wilde dat positieve verhaal in mijn muurkunstwerk laten zien.”
Vanwege de strikte regelgeving mocht het tableau slechts zes weken blijven hangen. “Maar bijna iedereen vond het tof, van de marktkooplieden tot de bebaarde moslimsvaders in djellaba’s. De buurt startte zelfs een handtekeningenactie om het kunstwerk te behouden.” Toch hield de gemeente de poot stijf. Oost west thuis best werd na een paar maanden ontmanteld, maar wel aangekocht door het Rijksmuseum. In september komt het kunstwerk permanent in het Amsterdam Museum te hangen.
Op de middelbare school was hij een metalhead. Maar als zevenjarig mannetje sleepte zijn vader hem al mee naar gigantische kunstmanifestaties zoals de Documenta in Kassel. Coenen: “Ik zag daar geweldige installaties van Joseph Beuys en hoorde allerlei experimentele computermuziek. Dat maakte enorme indruk. Zo werd er toch een zaadje geplant, want ik ging tekenen. Na school werkte ik het vrieshuis van een slachterij voor vijf gulden per uur, maar ik tekende ook portretten voor een paar honderd gulden per stuk. Dat was toch gemakkelijker verdiend. Ik was gelijk al commercieel bezig.”
Nadat hij met zijn ‘mapje aquarellen’ bij de Rietveld Academie was afgewezen – ‘volkomen terecht, dat was écht te vroeg voor me’ – werd hij enige tijd later aangenomen bij Academie Minerva in Groningen. “Ik zocht een old school schildersopleiding. Maar in mijn tweede jaar ontdekte ik daar de afdeling Computer Graphics. Het stond nog in de kinderschoenen, maar dat bleek ik veel leuker te vinden.”
Coenen studeerde in 1997 af en behaalde in 1998 zijn masterdiploma Computer Graphics. Hij woonde een tijdje in Rotterdam – toen het Mekka van de digitale kunst, en ontpopte zich dankzij zijn heftige computeranimatiekunst als vj in het uitgaansleven. Uiteindelijk belandde hij in een Amsterdamse broedplaats. Als kunstenaar was hij betrokken bij vrijwel alle afleveringen van de alternatieve kunstbeurs Kunstvlaai, en exposeerde sinds 1996 op talloze internationale kunstmanifestaties. Van Rusland tot Egypte. Na tien jaar wonen en werken verruilde hij enige tijd geleden de hoofdstad voor Klaaswaal: een klein dorpje ten zuiden van Rotterdam.
Voor zijn werk in de openbare ruimte heeft Coenen zich gespecialiseerd in grote mozaïeken. Een logisch gevolg van zijn digitale ontwerptechniek. “Elke pixel staat voor één steentje. Heel simpel eigenlijk.” Om zijn werk te realiseren werkt hij samen met kunstproducent Mothership: een organisatie die kunstenaars ondersteunt bij de zakelijke en productionele kant van dit soort grootschalige projecten.
Bij de uiteindelijke bouw en samenstelling van zijn mozaïeken schakelt hij vaak de buurtbewoners in, om de duizenden steentjes in de juiste patronen te leggen. Zoals eerder bij Ome Jan (2006): een erepaneel voor de Rotterdamse wijk Hoogvliet, en twee plafondkunstwerken in de Rotterdamse wijk Le Medi (2008). “Mensen worden ontzettend enthousiast als ze het werk door hun bijdrage voor hun ogen zien groeien. In Hoogvliet was er zelfs een wachtlijst om mee te mogen doen.”
“Ik maak geen democratische kunst en ben zeker geen hippie,” zegt Coenen. “Teveel inspraak leidt tot zielloze kunst – zie het eurobiljet. Ik blijf als kunstenaar wél de baas, maar ik ben niet iemand die ergens in een wijk een blok beton met ijzerstaaf neerzet, en dan vertrekt. Zodra je als kunstenaar in de openbare ruimte werkt, dan heb je met mensen te maken. Je wilt toch dat de buurt betrokken raakt, en dat mensen enthousiast worden om mee te helpen? Daarnaast is het godsonmogelijk om zo’n enorm mozaïek in m’n eentje te bouwen.”
In het Rembrandtpark in Nieuw-West heeft Coenen een ontwerp gemaakt ter versiering van twee viaducten, naast een route van siertegels door het park. Dit als verbindingsweg tussen twee naburige basisscholen en het park. “Het lijkt zo alsof het groen de wijk in groeit.” Hierbij liet hij zich inspireren door Rembo: een drie meter hoog sapgroen beeld van kunstenares Bastienne Kramer, dat al sinds 2005 als een wachter in het park staat. “Het beeld deed me denken aan een bosgod. En zo kreeg ik het idee om een tempel te maken, om die bosgod te eren.”
In zijn ontwerp verwerkte Coenen mythologische symboliek zoals Germaanse runen, de ouroboros (‘straatetende slang’) en nautische sterren, naast herkenbare Amsterdamse Andreaskruisen, afbeeldingen van boomtakken, zaden en zelfs een schema waarop de chemische werking van fotosynthese staat uitgelegd. “Het is extreem bijzonder dat er überhaupt leven op aarde is ontstaan – dat zeg ik als overtuigd atheïst. Ik geloof in de wetenschap en de wetten van de kosmos. Maar de mens is nu de boel op aarde ontzettend aan het verzieken, terwijl we maar een heel klein onderdeeltje zijn van de natuur. Het is van levensbelang om meer respect voor onze omgeving te tonen. Dat probeer ik met dit werk te laten zien.”
Ook in Zuidoost is hij aan de slag. Hub Holendrecht is de werktitel voor een tegelkunstwerk op een grauw plein in Holendrecht. “Dat wordt door buitenstaanders een beetje gezien als het afvoerputje van de Bijlmer, maar de bewoners zijn trots op hun wijk. Het plein ligt vlakbij de AMC en is een kruispunt van wegen. Per dag komen er duizenden mensen langs. Ik wil er een epicentrum van maken.”
Op het plein komt – door middel van bedrukte straattegels – een enorme afbeelding van een ruimtefoto te staan. Met daarop de aarde, Andreaskruisen, GPS coördinaten en de tekst You are here. “Ik wil dat mensen naar Holendrecht komen om daar hun foto te nemen. Daarnaast wil ik een eigentijds heraldisch wapen voor Holendrecht laten ontwerpen door de buurtbewoners, en in het plein verwerken. Zo’n mooi familiewapen dat je ook op T-shirts kan laten drukken.”
Beide projecten vorderen gestaag, vertelt Coenen. “Maar het zijn ‘lange trajecten’ – zoals dat in ambtenarentaal heet.” Bij de planning in Holendrecht werden al in het vroegste stadium kunstenaars bij het project betrokken. “Naast de buurtbewoners zijn ook de projectontwikkelaars erg enthousiast, want die grauwe wijk wordt weer aantrekkelijk om in te wonen. Dankzij de schone kunsten. Dat mag in deze tijd van bezuinigingen wel eens gezegd worden.”
Illusionist Hans Klok staat vijf weken in Theater Carré met zijn nieuwe show High. ‘Zonder vangnet een vliegact doen, is een jongensdroom.’
DANIËL BERTINA
Zijn hand zit vol schrammen. Illusionist Hans Klok (Purmerend, 1969) schuift aan, vers na een trainingsessie en zware repetitie in zijn werkplaats annex ‘illusiefabriek’ in IJmuiden. Straks begint het echte werk. Dan gaat hij naar een ander, speciaal afgehuurd theater om zijn vliegnummer te oefenen. In zijn nieuwe show High zal hij op twaalf meter hoogte over het podium zoeven. “Zonder vangnet. Dat is echt een jongensdroom.”
Hij traint al een jaar lang voor deze vliegact: een van de best bewaarde geheimen in illusionistenland. En wijst naar zijn gewonde hand: “Het is een heel fysiek gebeuren.” Hij reisde ervoor naar Hollywood, en nam stunttraining om een eventueel noodlottige val te leren breken. “Hoe hij het voor elkaar krijgt? Al sla je me dood,” roept producent Henk van der Meyden, die ook is aangeschoven. “Maar ik heb die vliegact gezien en het is waanzinnig.”
Klok bedacht het concept voor High samen met producenten Henk van der Meyden en Monica Strotmann van Stardust: een vervolg op de samenwerking die vorig jaar leidde tot de succesvolle show Hurricane. Hoewel de naam – Circus Hurricane Hans Klok, met de voorstelling High – tot verwarring kan leiden, is dit een nieuwe show. Razendsnelle magie wordt verweven met theatrale scènes, waarin Klok via een tijdmachine in verschillende magische werelden terecht komt: van een zeventiende-eeuws piratenschip tot het Hollywood van John Travolta. Dit alles ondersteund door dans, acrobatisch kunst- en vliegwerk en vijf internationaal bekroonde circusacts. De voorstelling gaat op 31 juli in première in Theater Carré.
“Er komen wél een aantal klassieke trucs voorbij, zoals mijn vliegende gloeilamp,” zegt Klok. “Dat willen de mensen zien.” Van der Meyden haakt in: “Frank Sinatra moest ook op elk concert tenminste één keer My way zingen.”
De vliegact in High is Kloks grootste uitdaging tot nu toe. Hij leerde het geheim en de technische ins en outs van een mysterieuze special effects specialist in Los Angeles. “Er zijn slechts vijf mensen ter wereld die weten hoe het precies in elkaar zit,” zegt Klok. “Mijn moeder is daar één van, want die wilde er gerust op zijn dat ik niet te pletter zou vallen.” De rest van Kloks illusies wordt met vuur en zwaard geheim gehouden, op straffe van hoge dwangsommen. “En ik dreig met stokslagen,” lacht Klok.
Vóór elke repetitie moeten de medewerkers alle mobiele telefoons afgeven om te voorkomen dat zijn trucs op het internet verschijnen. Want geheimhouding hoort bij het vak. “De weduwe van Harry Blackstone heeft mij de verborgen details van de zwevende gloeilamp letterlijk in het oor gefluisterd. Er staat niets over op papier.”
Nederland heeft een rijke geschiedenis op het gebied van de magie. Van Theo Bamberg: wereldberoemd als goochelaar Okito, tot Fred Kaps: de meester van de kaarttrucs. “Maar toen ik in de jaren zeventig begon had het vak nogal een stoffig imago,” zegt Klok, die zich The Fastest Magician Ever mag noemen. “Daarom besloot ik mijn magieshows de snelheid van een MTV videoclip te geven, overgoten met een dikke rockstersaus. Dat werd de typische Hans Klokstijl.”
In 2007 speelde Klok zijn show The beauty of magic acht maanden lang in Las Vegas – het Mekka van de magie – dankzij een miljoeneninvestering van Joop van den Ende en diens speciaal daarvoor opgerichte Stage Entertainment Magic. Hij werd bijgestaan door Baywatch seksbom Pamela Anderson, die gedurende de laatste tien minuten van elke show mocht optreden als bevallige assistente.
De samenwerking met Van den Ende werd een jaar later stopgezet. Uit geldnood stortte Klok zich in een serie optredens langs pretparken en bedrijfsfeestjes, totdat hij in Stardust nieuwe producenten vond. “Joop is een goede vriend van me,” vertelt Van der Meyden. “Dus hij was alleen maar blij om te horen dat Hans bij ons terecht kon.”
Van der Meyden is enthousiast. “Hans heeft zich ontwikkeld tot een A-niveau artiest, die echt een show kan dragen. Daarom verdient hij het nu – als eerste illusionist in de geschiedenis van dat theater – om vijf weken lang in Carré te staan. Hij kan zich daarin meten met theatersterren als Youp van ’t Hek en Herman van Veen.”
“Ik wil mijn publiek steeds weer verbazen,” zegt Klok over zijn drang om steeds weer het podium op te stappen. “Dit wordt de overtreffende trap van Las Vegas. Ik blijf dromen en groot denken. Fysiek zit ik nu op m’n max en dat wil ik laten zien. Maar ik wil dit vak ook tot op hoge leeftijd blijven beoefenen. Kleinere shows met minder spektakel, zoiets als Hans Klok Unplugged? Dat bewaar ik voor als ik oud ben.”
High, de nieuwe show van Circus Hurricane Hans Klok, gaat op 31 juli in première in Theater Carré. Daarna tournee.