Godfather van de Nederlandse graffiti geëerd

Het Parool / Kunst & Media (29 juni 2011)

Journalist Martijn Haas schreef een boek over de godfather van de Nederlandse graffiti: de jong gestorven kunstenaar Ivar Vics, alias Dr. Rat. ‘Hij schiep zijn eigen mythe.’

DANIËL BERTINA

 

Nee, de deur van het telefoonhokje in Café Scheltema zal niet worden verkocht, zegt de barman nuchter. “Er wordt wel eens gevraagd die originele tag van Dr. Rat dan misschien tegen een vergoeding kan worden losgezaagd. Maar dan zitten we met een gat in ons honderd jaar oude interieur. Dus dat lijkt me niets.”

Onder zijn alias Dr. Rat ontpopte Ivar Vics (1960 – 1981) zich eind jaren zeventig als één van de meest inspirerende figuren van de Nederlandse graffiti-, kraak- en punkscene. Hij liet door de hele stad zijn sporen na, ook al zijn die nu grotendeels door bewonderaars geroofd. Vandaag is hij dertig jaar dood, maar de herinnering aan Vics is nog springlevend.

Hij was de godfather van de Nederlandse graffiti, zegt journalist Martijn Haas (1971). In navolging van zijn boek Stads Kunst Guerrilla; kunst, muziek & terreur 1978-1981 over de opkomst van de SKG, een groep anarchistische provocatiekunstenaars die eind jaren zeventig de stad ‘terroriseerden’ met wilde kunstacties in de openbare ruimte, schreef Haas onlangs een tweede deel in zijn serie over de undergroundgeschiedenis van Amsterdam. Ditmaal over een andere spilfiguur uit de scene: Dr. Rat.

Dr. Rat, godfather van de Nederlandse graffiti komt 29 juni – Vics’ sterfdag – uit bij Lebowski Publishers. De dag is door Haas en Lebowski gebombardeerd tot Dr. Rat Memorial Day met een tentoonstelling in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, en een wedstrijd voor aanstormend graffititalent: de Prix du Graffiti bij Talentfactory De Valk in Noord.

Op basis van tientallen lange interviews met Dr. Rats vrienden, geliefden, geestverwanten, familieleden en rivalen schept Haas een tragisch beeld van een jonge kunstenaar, die kapot ging aan zijn maniakale intensiteit.

“Die jongen had een ontzettende heftigheid in zich. Hij was ontzettend getalenteerd en experimenteerde met allerlei typografische stijlen in zijn ontwerpen, drukwerk, tags en muurschilderingen. Maar hij is ook als een tornado door talloze levens geraasd. Iedereen die ik heb gesproken heeft hem op een andere manier meegemaakt. Niemand leek hem écht te hebben gekend.’

Er was in die tijd al wel politieke graffiti en ook Hugo Kaagman maakte zijn stencil street art, aldus Haas, “maar Vics was echt de eerste die puur vanuit persoonlijke en artistieke drang op de muren ging schrijven – om zichzelf door die hele stad terug te kunnen zien. Dat is ook wat hedendaags graffitikunstenaars zo in hem waarderen. Hij schiep met zijn alter ego Dr. Rat zijn eigen mythe en die mythe ging een eigen leven leiden.” Haas haalt zijn schouders op: “Daar draag ik met dit boek natuurlijk ook weer aan bij.”

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=9p-m-b7RQMA[/youtube]

Vics’ beide ouders waren ex-Rietveldstudenten, en spoorden hun losgeslagen zoon aan om ook die opleiding te volgen. Haas: “Vaak liep hij gewoon het open atelier van de Rietveld binnen en ging daar zitten werken. Hij was zo iemand die met een combinatie van arrogantie en Amsterdamse branie overal kon binnenkomen.” Vics stierf vlák nadat hij zich officieel als student had ingeschreven, en zichzelf ook nadrukkelijk als kunstenaar was gaan profileren.

“Dr. Rat heeft veel rauwe, thrashy punkdingen gemaakt. Maar in het boek toon ik vooral een aantal van zijn laatste kunstwerken. Toen was hij echt op weg om een hele interessante kunstenaar te worden.”

Het was echt een andere tijd, benadrukt Haas. Drugs werden niet uitsluitend gebruikt voor de genotzucht, maar dienden ook als antiburgerlijk statement of verlengstuk van de creativiteit en spiritualiteit. Hoe het ook zij, door woeste drugsconsumptie pleegde Vics roofbouw op zijn lijf. Hij leed aan hepatitis B – vermoedelijk opgelopen door vuile injectienaalden – en stierf in 1981, nadat hij even daarvoor in kraakpand De Uilenburgt ter provocatie van de aanwezige krakers, junks en punks een volle colafles methadon achterover had geslagen.

Toen Haas in 2006 begon met zijn onderzoek naar de geschiedenis van de Amsterdamse punk- en kraakbeweging van de vroege jaren tachtig, bleek het een onderwerp te zijn waar nog weinig over was geschreven. Hij hield talloze interviews en speurde in de archieven naar oude krantenberichten en do it yourself punkblaadjes. “Die periode heeft mij van jongs af aan gefascineerd – het is een tijd waarin alles leek te kunnen in Amsterdam. Maar ik geef toe dat we die tijd nu ook wel verdomd heftig aan het mythologiseren zijn.”

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=mMddx5cLSUA[/youtube]

Op de achtergrond geeft Dr. Rat, godfather van de Nederlandse graffiti ook een maatschappelijk beeld van Amsterdam in de desolate jaren zeventig en tachtig, met de Tweede Wereldoorlog nog vers in het geheugen en de atoomdreiging die op de loer lag.

Bijna alle centrale figuren van de punk- en kraakbeweging uit die tijd leden onder het tweede generatiesyndroom, zegt Haas. “Vader Vics kwam uit Letland en heeft de communistische invasie moeten ontvluchten. Het was een hele slimme man, maar ook een ontzettende betweter die beschadigd was door zijn ervaringen. Dat heeft ongetwijfeld op Ivar doorgewerkt. Dat herken ik. Ik ben van joodse afkomst, en in mijn jeugd werd totaal niet over de oorlog gesproken. Met dit boek heb ik nu – via andermans verhalen – ook iets van mijzelf laten zien.”

www.lebowskipublishers.nl

www.martijnhaas.nl

De stap van de straat naar de galeries

Het Parool / Kunst & Media (23 juni 2011)

Negentien Nederlandse (ex-)graffitikunstenaars tonen hun werk in de tentoonstelling Beyond the streets. ‘Onze beeldcultuur wordt steeds extremer’.

DANIËL BERTINA

 

“Mijn eerste echte piece zette ik ergens op een grauw, kleurloos industrieterrein,” vertelt Silas Schletterer (Middelburg, 1976). “Die heeft er nog jaren gestaan. Elke keer als ik met de trein naar Rotterdam ging kon ik ‘m weer zien.” “Ja! Dáár gaat het om,” roept zijn collega FAKE (Amsterdam, 1980) geestdriftig. “Dat je jezelf terugziet op zo’n lelijke, kale muur.”

Het ontwerp staat nog getatoeëerd op Schletterers onderarm: NGE – afkorting voor Nice Guy Eddie, zijn oude graffitinaam. Maar als kernlid van Antistrot – het Rotterdamse wildemanscollectief van beeldend kunstenaars, afkomstig van de Willem de Kooning Academie – werd hij beter bekend onder zijn echte naam Silas.

In Walls Gallery op de Prinsengracht vertellen de twee over hun stap van de straat naar de gevestigde kunstwereld. Hun werk is samen met 17 collega (ex)graffitikunstenaars te zien in de tentoonstelling Beyond the streets tot en met 30 juli.

FAKE’s werk duikt overal op. In de stad, en op internet. Zoals Fake Love. Tegen de achtergrond van een romantische zonsondergang schilderde de Amsterdammer zijn iconische beeld van een jong verliefd stelletje: hij met een bosje bloemen achter de rug, zij gewapend met een gespijkerde honkbalknuppel.

Veel van FAKE’s schilderijen in Beyond the streets zijn persiflages op bekende cartoons. Zoals de dichtgetatoeëerde Kleine Zeemeermin (Pirate ink), of Sneeuwwitje die door politieagenten wordt gemolesteerd (Arrested motion). “Onze beeldcultuur wordt steeds extremer en de jeugd lijkt steeds meer kicks nodig te hebben om hun aandacht vast te houden. Met mijn werk probeer ik uit te drukken wat dat betekent voor de toekomst.”

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=aT3_hyRjvME[/youtube]

Overdag werkte FAKE een tijd als pr-manager. In de weekenden trok hij erop uit met stencils en spuitbussen om de stad te verfraaien, legde zijn werk vast, en postte de foto’s van zijn straatkunst op internet. Dat ging een eigen leven leiden. “Ik was totaal niet van plan om hier ooit geld mee te verdienen. Maar ik kreeg steeds meer verzoeken voor werk in opdracht.” Op een gegeven moment had een fan een van FAKE’s straatschilderijen uit de houten achterwand gezaagd – wat eerder ook gebeurde met de waanzinnig populaire Britse street artist Banksy. FAKE haalt zijn schouders op: “Bizar natuurlijk, dat moet echt een kolerewerk zijn geweest.”

Drie jaar geleden maakte hij de stap van de straat naar de galeries. Hij werd uitgenodigd voor internationale tentoonstellingen van Bristol tot Los Angeles, en had vorig jaar een soloshow op kunstbeurs PAN Amsterdam. Memorabel, want hij verkocht alles. Nu kan hij van zijn kunst leven, maar gaat nog steeds ‘s nachts de straat op. “Die adrenaline van illegale straatacties ligt heel dicht tegen het gevoel van extase aan, wanneer je de laatste verfstreep op een schilderij zet.”

Als Antistrot begonnen Silas en consorten ooit met het maken van ‘kunstboekjes’ voor medestudenten, wat uiteindelijk leidde tot gezamenlijke manshoge muurschilderingen – woeste collages van absurdistische cartoons – performances en exposities in New York, Moskou en Berlijn. “Antistrot werkte altijd spontaan, zonder overbodig geschets,” vertelt Silas. “Het ging erom elkaar uit te dagen met beelden, in een onverwachte compositie. Die spontaniteit is ook wat straatkunst en graffiti zo spannend maakt. Nu vermeng ik de strakke lijnen van Antistrot met mijn eigen, meer surrealistische portretstijl.”

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=XGhhRX9U58s[/youtube]

Silas is nu even solo, sinds Antistrot vanwege interne strubbelingen op een laag pitje staat. Hoewel hij ooit als graffitischrijver begon ziet hij zichzelf niet als pure straatkunstenaar. “Ik gebruik nog maar zelden spuitbussen en werk nu meer met inkt, acryl en olieverf. Maar soms scheur ik ook posters van de straat en verwerk die als achtergrondtextuur in mijn schilderijen.”

In Beyond the streets toont hij een serie van vervreemdende, veelkeurige portretten. Zoals College boy, waarop een keurig geklede student met stropdasje dreigend uit het doek kijkt – als een politiefoto. Of Kate: een droomachtige roze Silasversie van supermodel Kate Moss.

“Mijn schilderijen zijn een soort stills van een fantasiefilm in mijn hoofd. Ik begin met een idee, en zoek dan in mijn enorme archief aan foto’s en beelden – die ik overal en nergens vandaan roof – naar foto’s van mij totaal onbekende mensen. Die spelen dan de hoofdrol ‘mijn’ film, en hun gezichten vervorm en verwerk ik tot portretten. Ik ben gefascineerd door wat er zich achter die mysterieuze blikken afspeelt.”

Beide kunstenaars zijn kleurenblind. Merkwaardig, juist vanwege het superfelle kleurgebruik van FAKE en de subtiele, droomachtige kleuren bij Silas. “Ik ben er pas op latere leeftijd achtergekomen, maar ik zie al de nuances tussen kleuren gewoon niet,” grijnst FAKE. Silas: “Ik heb wel eens zo’n test gedaan waarbij je de overgangen tussen twee kleuren moet benoemen. Ik had er drie van de twintig goed. Maar ik kan er aardig mee uit de voeten.”

www.walls.nl

www.silas.nl

www.fakestencils.com

‘Met de Noord/Zuidlijn komen de klanten’

Het Parool / PSKunst (23 juni 2011)

In een verborgen hoekje van het Spiegelkwartier hopen Art Point Amsterdam, Atelier ‘t Sieraad en Fine Fleur Art Gallery op de toestroom van nieuwe bezoekers.

DANIËL BERTINA

 

Het Spiegelkwartier werd met de bouw van het Rijksmuseum, 126 jaar geleden, dé rode loper van de Nederlandse kunstwereld. In dit kleine stukje Amsterdam kwamen ruim honderd chique antiquairs, prestigieuze galeries en kunsthandels op een paar honderd meter samen. Maar de slepende verbouwing van het Rijks maakt al jaren de wijk moeilijk te bereiken voor hordes kapitaalkrachtige toeristen. De doorgang onder het museum werd gesloten, en ook het gedonder met de Noord-Zuidlijn – die de Vijzelgracht verlamde – hielp de toestroom van nieuw publiek niet in de hand. De wijk liep miljoenen aan omzet mis en een aantal gerenommeerde galeries moest verhuizen, of de deuren sluiten.

Met de crisis nog in het achterhoofd besloten een aantal nieuwe ondernemers hun geluk hier te beproeven. In een hoekje van het Spiegelkwartier, respectievelijk op de Lijnbaansgracht en Weteringstraat, werden onlangs Art Point Amsterdam en Fine Fleur Art Gallery geopend. Ook de edelsmeden en ontwerpers van Atelier ’t Sieraad in de Derde Weteringdwarsstraat hopen na jaren werken in dit ‘kleine dorpje in de stad’ op betere tijden. Allemaal gedreven door liefde voor hun kunst, en ambacht.

“Sla vanaf het Rijksmuseum rechtsaf bij Hans en Grietje. Doe daar nog even een pannenkoek, en dan de Lijnbaansgracht op,” zo legt Machiel Noordam de locatie van Art Point Amsterdam uit. Na jaren gewerkt te hebben in het vermogensbeheer opende hij samen met zakenpartner en taxateur Martin Heuwekemeijer begin dit jaar zijn galerie op de Lijnbaansgracht.

Het lichte pand met hoge ramen loopt toe als een taartpunt, en ruikt nog naar verse verf. Voorin staat moderne, hedendaagse schilderkunst. “Achter in de galerie gaan we wat meer terug in de tijd,” vertelt Noordam. “Naast schilderijen verkopen we tekeningen, objecten en kleinere werken op papier tegen bescheiden bedragen – gericht op de beginnende kunstkoper. Ik heb altijd kunst gekocht met mijn hart, niet als handelaar. Bij mijn partner is dat precies andersom, zo houden we elkaar scherp.”

Noordam denkt anticyclisch. “Juist op het moment dat niemand het aandurft moet je dit soort dingen proberen. We hebben allebei eigen inkomsten naast de galerie, maar dit project is wél met eigen kapitaal opgestart. Dat is altijd spannend.”

De galerie is meer dan alleen een verkooppunt van eigen kunst. Art Point Amsterdam wil ook een podium bieden aan de onderbelichte ‘grote kleine’ kunstenaars zoals Jan Korthals, Vion de Swart, of de Deense CoBrA kunstenaar Finn Pedersen. “Hein Stork maakte prachtige schilderijen van Amsterdam. Zijn naam zingt al heel lang rond in kunstkringen, maar is onbekend bij het grote publiek. Daar wil ik verandering in brengen.”

Even verderop in de Derde Weteringdwarsstraat zitten drie edelsmeden en een stagiaire aandachtig te werken boven hun gasvlammen en vergrootglazen. De werkbanken in Atelier ’t Sieraad liggen bezaaid met tientallen tangetjes, hamers, freesjes, boortjes en ander exotisch gereedschap. Inez Nieman verontschuldigt zich voor de gezellige chaos, terwijl haar collega’s Maaike van Doorn en Eline van der Laag aanschuiven. De drie leerden elkaar kennen tijdens hun studie aan de Vakschool Edelsmeden en werken nu al bijna tien jaar samen op deze locatie: atelier, werkstudio en winkel in één.

Hun atelier zit een beetje verstopt, geeft Van der Laag toe. “Toen door de graafwerkzaamheden aan de Noord-Zuidlijn al die huizen aan de Vijzelgracht verzakten, werd ook onze straat aan één kant afgesloten. En door de verbouwing van het Rijksmuseum trok ook de andere kant, richting Spiegelstraat, veel minder toeristen. Daardoor hebben we al jaren weinig doorloop.” Nieman haakt in: “Toen we hier nét zaten deden we voornamelijk reparaties voor buurtbewoners. Nu werken we veel meer in opdracht. Steeds meer mensen weten ons te vinden dankzij mond tot mond reclame.”

Ieder maakt sieraden in een eigen, uitgesproken stijl. “Alles wat we hier verkopen is handgemaakt, en we werken allemaal vanuit een unieke insteek,” vertelt Nieman. “Dat moet ook zo blijven.”

“Onze liefde voor het ambacht is groter dan onze liefde voor het geld,” zegt Van der Laag. “Zo hebben we een constructie bedacht waarbij we bij de verkoop van andermans werk een percentage krijgen. Als een klant liever een sieraad van de ander uitkiest, is dat alleen maar mooi. We zitten elkaar niet in de weg. Integendeel. We hebben elkaar juist nodig.”

Op een steenworp afstand van Atelier ’t Sierraad ging vorig jaar oktober Fine Fleur Art Gallery open. Een spannend hoekpandje met verschillende verdiepingen en nisjes, op de kruising van de Weteringstraat en de Lijnbaansgracht.

“Ik hanteer een vergelijkbaar concept als de Affordable Art Fair,” vertelt galeriehouder Fleur Duijsens. Fine Fleur richt zich op toegankelijke kunst, met prijzen onder de 5000 euro. “Maar ‘mijn’ kunstenaars moeten wél een oorspronkelijke en originele benadering hebben.”

Naast werk van Claus Costa en Selwyn Senatori toont Duijsens in haar galerie vooral de kunst van haar moeder Gerdine. “Ik ben opgegroeid in de kunstwereld, en heb galeriehouders zien komen en gaan. Mijn moeder heeft een unieke schilderstijl. Via het internet wordt haar werk overal ter wereld bekeken en gekocht, en ze is net gevraagd een bijdrage te leveren aan de Biënnale in Florence. Ik ben heel trots dat ik via de zakelijke kant nu een onderdeel kan zijn van haar succes.”

Eerder studeerde Duijsens rechten, deed een corporate management traineeship bij de Rabobank, en werkte op de afdeling bijzonder beheer. Daar kreeg ze bedrijven met financiële problemen over de vloer, en zat als bankier om de tafel met worstelende ondernemers. Vaak om de harde boodschap te vertellen dat ze hun zaak moesten sluiten. “Die tijd was ontzettend leerzaam, maar ook behoorlijk rigide. Ik werd opgeleid om zo min mogelijk risico’s te nemen. Maar zo zit ik niet in elkaar.”

Dat knaagde. Duijsens had het gevoel dat ze eigenlijk aan de ondernemerskant van de tafel thuishoorde. “Ik koesterde de droom om zélf iets op te zetten. En toen ik wéér zou worden doorgeschoven naar een nieuwe functie, nam ik het besluit om deze galerie te beginnen. Waarom niet? De opstartperiode van de galerie was heerlijk spannend. En nu staat er écht iets dat ik eigenhandig heb opgezet. Dat voelt fantastisch.”

Het risico was te overzien, want het werk van haar moeder werd ook in diepe crisistijd gewoon verkocht. “Zij is een van de weinige kunstenaars die ik ken, die vrijwel alles kan verkopen wat ze maakt. De andere kunstenaars heb ik op eigen initiatief benaderd. Ik vertrouw op mijn eigen smaak. En die blijkt representatief te zijn voor een grote groep mensen.”

Alle galeriehouders hebben er belang bij om samen meer bezoekers naar het Spiegelkwartier te lokken, zegt Duijsens. “Zolang je natuurlijk niet het werk van dezelfde kunstenaars gaat verkopen, maar dat zie ik in mijn geval niet zo snel gebeuren.” Ook Art Point Amsterdam wil samenwerken met de andere galeries in de buurt. “Het is toch slimmer om samen geld te verdienen, in plaats van elkaar dood te concurreren?” zegt Machiel Noordam. “Dat lijkt me ook beter voor de kunstenaars die het met de bezuinigingen en btw heffingen nog knap lastig gaan krijgen.” Maaike van Doorn van Atelier ’t Sierraad is hoopvol: “Nog even doorbijten, maar straks hebben we wél de halte van de Noord-Zuidlijn vlak voor de deur. En dan krijgen we veel meer bezoekers die op weg naar het Leidseplein even langs komen snuffelen. Toch zal onze hoek van het Spiegelkwartier altijd wel rustig blijven. Als klein dorpje in de stad.”

www.artpointamsterdam.com

www.atelierhetsieraad.com

www.finefleurartgallery.com

Met The School for Scandal geeft Deborah Warner een vrolijke schop tegen een aartsconservatieve theatertraditie. De Britten zijn not amused.

De Dodo / Cultureel Persbureau (2 juni 2011)

Dat was even knarsetanden voor de Britse theatercritici. De gevierde regisseur Deborah Warner (1959) trok onlangs Richard Brinsley Sheridan’s  The School for Scandal uit de kast. Een stuk uit 1777, en een onaantastbaar onderdeel van de Britse theatercanon. Voortbordurend op de stijl van haar eerdere productie  Mother Courage (2009) gaf Warner ook aan The School for Scandal – godbetert – een eigenzinnige, hedendaagse draai.

“Met veel video, licht, muziek en kabaal – als een rockconcert, ” grijnst Warner in het kantoor van het Barbican Theatre in Londen. “Mother Courage had een ontzettend populistische, spannende sfeer. Ik houd ontzettend van die arrogante theatraliteit, en die stijl wilde ik voortzetten in The School for Scandal. Voor mij was het de grote uitdaging om de Brechtiaanse theaterstijl van Weimar – die ik via Mother Courage weer had ontdekt – te laten botsen met een achttiende-eeuwse theatertekst.”

[youtube width=”585″ height=”330″]http://www.youtube.com/watch?v=tbzwErveFG8[/youtube]

Dat werd haar niet in dank afgenomen. The Guardian kankerde op de stilistische mengelmoes die Warner van Sheridans scherpe satire op de hypocriete mores van de achttiende-eeuwse Britse hogere klasse had gemaakt. The Telegraph prees de eeuwigheidswaarde van Sheridans stuk – ondanks Warners ‘arrogante en onbeholpen’ productie, die volgens de recensent deed denken aan lomperiken die een elegant oud gebouw onder de graffiti spuiten. Zij stonden niet alleen. The Stage vond het schandalig dat The School for Scandal na drie maanden repeteren nog steeds niet af leek te zijn. En Variety vond dat Warners bombastische productie een dosis van het ADHD-medicijn Ritalin verdiende, terwijl de Evening Standard Warner haar verweet dat ze van de Sheridans subtiele hoofdpersoon Charles Surface een kruising tussen John Galliano en een pop psycholoog had gemaakt. De Financial Times bleef beleefd, en betitelde Warners samengaan van achttiende-eeuwse en hedendaagse elementen als ‘a bit of a mess.’

Zoveel venijn? Dat doet vermoeden dat The School for Scandal een interessante voorstelling is. Dat is ook zo. The School for Scandal is zéér te genieten, juist door de combinatie van subliem teksttoneel in de beste Britse traditie en snelle videoclip-achtige scènes. De voorstelling is binnenkort te zien in de Stadschouwburg. Het wordt haar vijfde productie in Nederland, na The Diary of One Who Vanished (2000), Readings (2007), Happy Days (2008) en Dido and Aeneas (2009).

“Ik heb geprobeerd om een jonger publiek te bereiken door de traditie wat op te schudden,” vertelt Warner. “Bij het opvoeren van oude stukken uit de theatergeschiedenis is het altijd interessant om te zien wat ze in het hier en nu betekenen. De personages in The School for Scandal zijn geobsedeerd met roddels, status en mode. Dat heeft veel parallellen met onze huidige tijd. We zijn ook geobsedeerd door schandalen en reputatie, en er is net zo’n sociale ongelijkheid als in de achttiende eeuw. Een decadente samenleving op z’n laatste benen.”

Bij binnenkomst is publiek getuige van een wilde, MTV-achtige modeshow. Onder begeleiding van een knetterharde housebeat en flikkerende lampen paraderen 21 acteurs over het podium, als arrogante modellen over de catwalk. Hedendaagse kleding is vermengd met achttiende-eeuwse kostuums – à la Vivienne Westwood. Met hun telefoons maken ze foto’s van het publiek.

Ze snuiven coke en drinken champagne, terwijl het decor – bestaande uit verplaatsbare witte panelen met interieurschetsen – door videoprojectie met snelle, graffitiachtige tekstfragmenten wordt beschenen. Een bord wordt naar beneden getakeld met daarop de titel van het eerste bedrijf (vijf in totaal). Bij elke scène- en decorwisseling keren deze woest flamboyante modeshowpassages weer terug.

Het was een hele opgave om de vijftien scènes van het stuk snel en visueel dynamisch achter elkaar te presenteren, vertelt Warner. “Ik wilde een eigentijdse wereld ‘tussen’ de scènes maken, die nét zo veelzeggend moest worden als de scènes met tekst. Die snelle tussenscènes vormen de hartslag van de voorstelling. Ik wil altijd een grote samenleving op het podium zetten – dus probeer ook wat er aan de zijlijnen en tussen de figuranten onderling gebeurt interessant te maken. Dat maakt deze avond mogelijk, en houdt de vaart erin. Zonder die variatie zou ik als kijker sterven in mijn stoel.”

In drie uur rent de cast op hoog tempo door een complexe, moralistische klucht. The School for Scandal toont een kliek van rijke patjepeeërs, verzameld rond de rijke weduwe Lady Sneerwell, die hun tijd vullen met roddels, romances en karaktermoord. Zo passeren de oude Sir Peter Teazle en zijn veel jongere koopzieke vrouw Lady Teazle de revue, naast de Paris Hiltonachtige diva Maria, roddeltante Mrs Candour, de hysterische relnicht en aspirant dichter Sir Benjamin Backbite en zijn maatje Crabtree, en de aalgladde ideale schoonzoon Joseph Surface en zijn vrijzinnige hipster-broer Charles. Allen bijgestaan door hun bedienden.

The School for Scandal is nogal een rommeltje met veel ingewikkelde verhaallijnen,” zegt Warner. “Maar het was wel honderd jaar lang het meest populaire stuk van Engeland – dé soap van zijn tijd. Toch is het niet zo’n feelgood-gebeuren. Ten eerste omdat de structuur in het eerste deel zó ingewikkeld is dat geen mens het verhaal ontspannen kan volgen. Pas na de pauze krijgt het publiek even de rust om alles te laten bezinken. En er zitten ook erg nare, hypocriete personages in dit stuk. Sir Benjamin is een valse antisemiet. Ik heb die politiek incorrecte grappen er bewust in gelaten omdat het de nare kanten van die vreselijke, oppervlakkige mensen illustreert.”

Opvallend zijn de razendsnelle dialogen en de muzikaliteit in het geweldige spel. De kracht en humor zitten in de compositie van de zinnen, niet zozeer in de situaties zelf – vertelt Warner. “Dat ontdek je door op hoog tempo te spelen anders komt dit stuk totaal niet over. De teksten van Sheridan zijn aanvallend, als Olympisch hardlopen. Toen we begonnen met repeteren ging het allemaal veel te langzaam – écht een lijdensweg. Nu duurt het stuk al 25 minuten korter dan op de première.”

Warner is oprecht verbaasd over de stortvloed van negatieve reacties die The School for Scandal aan haar landgenoten heeft ontlokt. Ze wijt het aan de rotsvaste positie die het stuk in de Britse theatergeschiedenis heeft uitgesleten. “The School for Scandal wordt al honderden jaren op exacte dezelfde gezapige manier uitgevoerd.”

[youtube width=”585″ height=”330″]http://www.youtube.com/watch?v=2b2a2ROzmBA[/youtube]

Die traditie is op sterven na dood, zegt Warner. “Het publiek dat daar nu nog op af komt is stokoud. Het is tijd voor een nieuwe benadering, om ook de jongere generatie enthousiast te maken voor toneelschrijvers zoals Sheridan. Toch is mijn versie verre van revolutionair. Ik ben eigenlijk heel trouw gebleven aan de essentie van het stuk. Daarom vind ik die hysterische reactie van de critici volkomen absurd.”

The School for Scandal / Stadsschouwburg Amsterdam / 24 t/m 26 juni

www.hollandfestival.nl

Via Intolleranza II is een onweerstaanbaar geestige theaterchaos over de bouw van een operadorp.

Cultureel Persbureau / De Dodo (27 mei 2011)

[youtube width=”585″ height=”330″]http://www.youtube.com/watch?v=DOu0BYBiVhY[/youtube]

De vorig jaar aan longkanker overleden Künstler Christoph Schlingensief – alleskunner, provocateur, regisseur, levenskunstenaar – krijgt op het Holland Festival een uitgebreid eerbetoon: de openingsvoorstelling Mea Culpa, een programma met zeven speelfilms, en Schlingensiefs zwanenzang Via Intolleranza II.

 

Doodziek vatte Christoph Schlingensief het wilde plan op om in Burkina Faso een operadorp uit de grond te stampen,  Remdoogo. Een zelfvoorzienende vrijplaats waar mensen vanuit verschillende culturen elkaar zouden kunnen ontmoeten, en om daar voor langere tijd samen kunst te maken. Dit in navolging van vergelijkbare initiatieven zoals het Avenida Theater in Mozambique, opgezet door schrijver Henning Mankell. Schlingensief streefde naar het samenvloeien van kunst en leven. Gedreven uit een jarenlange fascinatie voor de rijke Afrikaanse cultuur, en geïnspireerd op de idealen van zijn grote held  Joseph Beuys.

Via Intolleranza II is Schlingensiefs poging om in een maalstroom van documentaire, muziek, beeldende kunst, film, performancekunst, lezing, opera en theater het prille wordingsproces van Remdoogo vast te leggen. Een voorstelling over een proces. Tegelijkertijd lijkt Schlingensief ook zijn eigen motieven te bevragen. Via Intolleranza II was zijn zwanenzang – hij stierf drie maanden na de première. De voorstelling krijgt op zaterdag 4 juni de Nederlandse première.

“Hoe kan ik als kapot mens nog iets voor anderen beteken,” vraagt de Schlingensief lookalike (Stefan Kolosko) zich af. Want wanneer slaat oprechte betrokkenheid met de Derde Wereld over in arrogantie en cultureel imperialisme? Kan je de ander nog helpen, als je zelf reddeloos verloren bent?

[youtube width=”585″ height=”330″]http://www.youtube.com/watch?v=ntgRoEDPivI[/youtube]

De voorstelling is losjes gebaseerd op de politieke opera  Intolleranza 1960 van Luigi Nono en zit vol met citaten uit Schlingensiefs oeuvre, Katholieke liturgie (net zoals zijn Eine Kirche der Angst vor dem Fremden in mir)  en ijkpunten uit de opera- en kunstgeschiedenis. Zo verwijst een glazen container met prikkeldraad midden op het podium naar de installatie  Ausländer raus! – Schlingensiefs sarcastische sneer naar de opkomst van de fascistische politicus  Jörg Haider ten tijde van de Big Brother televisiehype.

Ook worden er op een zijdoek filmfragmenten van een stokoude zwart-witversie van Dante’s Divina Comedia geprojecteerd. Naast opnames van het braakliggende terrein in Burkina Faso waar de acteurs geestdriftig aan het bouwen zijn. Operaflarden worden onderbroken met fragmenten Afrikaanse pop, rap en gospel – live gespeeld en gezongen. Een cast van achttien Duitse en Burkinese performers werkt zich door deze gefragmenteerde theatrale collage.

Het resultaat is ongrijpbare, dynamische – lees Fluxus – soms totaal niet te volgen, maar tegelijkertijd onweerstaanbare en geestige chaos. Een bewegende collage op sneltreinvaart waar hier en daar herkenbare beelden uitkristalliseren, die weer abrupt worden afgebroken.

In dit alles heeft acteur Stefan Kolosko de rol van spreekstalmeester. Hij speelt een Schlingensiefachtige figuur, die als woeste dirigent de rest van zijn theaterequipe aanvoert en geestdriftig vertelt over zijn project. Geniaal zet Kolosko zijn imitatie-Schlingensief neer, met manische intensiteit. Aan het begin van de voorstelling komt hij verwilderd het podium opgerent en flikkert zijn laptop op tafel. Als een verstrooide professor die te laat is voor zijn college. Dit was een zéér zwaar productieproces, hijgt hij richting het publiek. Er werd gewerkt met ‘gewone mensen’ zoals jij en ik. En er was een vulkaanuitbarsting, en gedonder met de muziekrechten. Al stressend morrelt hij aan zijn laptop en wappert woest met zijn armen. Haastig, alsof er teveel verteld moet worden in te weinig tijd. Dat was in het geval van Schlingensief letterlijk en figuurlijk het geval – de man was tot zijn laatste adem een waanzinnig productief en bevlogen kunstenaar.

Als de Burkinesen aan het woord komen – soms in een onverstaanbare stamtaal, soms in het Frans – wordt er razendsnel getolkt door performer Wilfried Zoungrana. Ook is er boventiteling. Maar ondanks alle goede wil lijken de personages uit de verschillende werelddelen elkaar niet te verstaan of te begrijpen.

[youtube width=”585″ height=”330″]http://www.youtube.com/watch?v=cu-rZitLols[/youtube]

Tussen neus en lippen door laten de Duitse personages zich de een na de andere – onbedoeld – politiek incorrecte opmerking ontvallen. Zo onderbreekt een stoïcijns kijkende Duitse bejaarde dame in een paars joggingpak op het hoogtepunt van zijn betoog de vurige speech van haar Burkinese collega: “Mijn zwarte vriend. Je moet wél in het licht staan, anders ben je niet te zien.”  Door die geestige botsingen blijft de voorstelling fascineren.

Ook de contrasterende manieren van theatermaken wordt duidelijk in pijlsnelle, vervreemdende scènes. “Dansen, ja! Ik kan àlles dansen,” roept een van de Duitsers – een gezette vent in een té nauwsluitend wit maatpak. Hij begint te raaskallen op een toon van absurde dikdoenerij. “Noem het maar, en ik kan het dansen. Ik kan zelfs het gevoel van Luigi Nono dansen op het moment dat hij zich distantieerde van zijn vroegere werk. Is dat niet geweldig?” Hij doet een lullig dansje. “Ik kan zelfs kanker dansen!”
Vanaf de zijlijn wordt de blaaskaak met stijgende verbazing gadegeslagen door de Burkinesen. Hij gebaart naar danser Ahmed Soura. “Zeg, kan jij de hongersdood dansen?” Onmiddellijk springt Soura naar voren, spreid zijn armen, en trekt door zijn buikspieren aan te spannen zijn hele middenrif naar binnen. Alsof hij doodgehongerd is. Met een maniakale blik kijkt hij in het niets. En het licht klikt uit.

Een abrupt en choquerend beeld dat in één keer staat, en vrijwel onmiddellijk weer verdwijnt. Je denkt: hongernood, Europese opschepperij, Afrikaans pragmatisme, kolonialisme, uitbuiting, arme kindjes. Er galmt nog een stroom van associaties na. Maar het beeld is weg, voordat je het kunt laten bezinken.

Via Intolleranza II /// za 4, zo 5, ma 6 juni 2011 /// www.hollandfestival.nl

Schlingensief filmprogramma /// do 2 t/m wo 8 juni 2011 /// www.schlingensief.com

De ‘nachtclub van Fela’ komt naar Carré

Het Parool / Kunst & Media (25 mei 2011)

De Broadwayhit Fela! is in juni te zien op het Holland Festival. Swingend muziektheater over Fela Kuti – één van de meest flamboyante Afrikaanse popartiesten aller tijden.Met Sahr Ngaujah in de rol van de Nigeriaanse popster Fela Kuti en een energieke choreografie van Bill T. Jones. ‘Fela was een revolutionaire rockster, een held.’

DANIËL BERTINA

“Everybody say yeah, yeah!” Het publiek in het stampvolle National Theatre in London wordt van de stoelen geblazen door het energieke openingsnummer van Fela! In een strak, felblauw Saturday Night Fever-pakje komt hoofdrolspeler Sahr Ngaujah stoer het podium op, als een zwarte Elvis Presley. Hij belichaamt vanavond de legendarische Nigeriaanse popster Fela Kuti. Een Afrobeatband speelt zich uit de naad, terwijl tientallen gespierde dansers acrobatisch en zwoel heupwiegend over het podium kronkelen.

Aan de muren hangen iconische schilderijen van Malcolm X, Steve Biko, Martin Luther King, Patrice Lumuba, Nelson Mandela en Billy Holiday. Naast Afrikaanse graffitikunst en burgerrechtenslogans, hangen er een aantal projectieschermen waarop krantenartikelen en filmbeelden worden vertoond. Prominent in zicht: een projectie van Fela’s moeder Funmilayo Ransome-Kuti. We moeten meezingen, en meedansen. Dat gebeurt eerst met enige gêne, maar op aanmoediging van Ngaujah steeds uitbundiger, tot de hele zaal staat mee te stuiteren.

Fela! ging 2008 in première als off-Broadway productie. Met steun van hiphoppers zoals Shawn ‘Jay Z’ Carter en acteurs Will & Jada Pinkett-Smith werd als snel de stap naar Broadway gemaakt, en daar werd de voorstelling – deels popconcert, deels theater – een gigantische hit. Fela! won drie Tony Awards. De Nederlandse première is als onderdeel van het Holland Festival op 9 juni in Theater Carré.

Fela Kuti, geboren als Olufela Olusegun Oludotun Ransome-Kuti (Abeokuta 1938 – Lagos 1997) werd in de jaren zeventig wereldberoemd als Nigeriaans popmuzikant. Bijgestaan door zijn immense band, de Afrika ‘70, riep hij de Afrobeat in het leven. Een popgenre waarin jazz, funk, highlife, psychedelische rock en Afrikaanse ritmes, rituele liederen en percussie samengingen in lange, swingende nummers. Hij werd op handen gedragen door Afrikaanse immigranten overal ter wereld.

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=YdV1V4vPPLI[/youtube]

Daarnaast was de man ook politiek actief. Met zijn sarcastische, maatschappijkritische teksten gedroeg Fela zich als luis in de pels van menig Afrikaans dictator.  In zijn nummers hakte hij smakelijk in op de chaos en corruptie in de bananenrepubliek Nigeria. Ook zijn markante, hippeachtige levensstijl vol vrije seks en marihuanagrootverbruik sprak enorm tot de verbeelding. Zo riep hij een eigen commune in het leven, de Kalakuta Republic, en trouwde als overtuigd polygamist 27 van zijn vrouwelijke danseressen en achtergrondzangeressen.

“Fela’s werk en leven draaide om zijn zoektocht naar een authentieke Afrikaanse identiteit,” vertelt choreograaf en regisseur Bill T. Jones (Bunnell, 1952) een paar maanden na de voorstelling in Londen. Jones’ energieke choreografie in Fela! bezorgde hem vorig jaar zijn tweede Tony Award. “Fela’s moeder was een van de meest prominente feministen in de Pan-Afrikaanse mensenrechtenbeweging. Maar Fela gaf een eigen draai aan haar radicale gedachtegoed, door zijn muziek als wapen te gebruiken tegen het onrecht. Dat is een fascinerend idee, en nog steeds relevant. Ik weet zeker dat op dit moment talloze jonge mensen in het Midden-Oosten met muziek de misstanden in hun land proberen aan te kaarten.”

De voorstelling Fela! neemt het publiek een avond terug in de tijd. Enige voorkennis is geen overbodige luxe. In 1977 stak Fela met zijn hit Zombie de draak met de Befehl ist Befehl-mentaliteit van het Nigeriaanse leger. Dit leidde tot een hysterische reactie van de machthebbers. Een duizendkoppige politiemacht sloeg Fela’s commune kort en klein, en zijn bandleden, vrouwen en fans werden afgetuigd. Fela’s hoogbejaarde moeder werd uit een raam gesmeten en overleed aan haar verwondingen. In de voorstelling is het publiek zogenaamd te gast op Fela’s laatste concert, vlak na deze brute aanval. De locatie is The Shrine: een oud koloniaal hotel in een achterbuurt van Lagos dat dienst deed als nachtclub, activistencentrum en thuispodium. Fela is aangeslagen en wil Nigeria verlaten, maar is vastbesloten om er nog één keer een goed feest van te maken. De sfeer is gespannen. Schietgrage soldaten staan voor de deur.

Fela! wordt gedragen door de hyperenergieke performer Sahr Ngaujah (Atlanta, 1978) die als een tornado dansend en zingend over het podium raast. Hits uit Fela’s enorme repertoire worden aangekleed met woeste, sensuele dans. Terwijl Ngaujah door middel van korte terzijdes gericht naar het publiek en zijn entourage een inkijk biedt in de gedachtewereld van de popheld.

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=p-SQH94Pifc[/youtube]

In een superhip restaurant naast de National Theatre staat Ngaujah na afloop van de show nog strak van de adrenaline, hoewel hij al twee uur klaar is met spelen. Ngaujah werkte jarenlang in Nederland als theatermaker bij Made in da Shade, regisseerde bij Rotterdams Lef en studeerde bij DasArts. Sinds 2008 stond Ngaujah iedere week als Fela Kuti op het podium, en speelde op Broadway vijf van de acht shows per week. Een krachttoer die niet voorbij ging aan Men’s Health. Vorig jaar betitelde dit mannenblad hem als één van de 25 fitste mannen ter wereld.

“Ik ontmoette choreograaf Bill T. Jones in New York bij een auditie voor een ander stuk,” vertelt Ngaujah geestdriftig, terwijl hij nipt van zijn dubbele wodka met lychee sap. “Die rol kreeg ik niet, maar ik had tijdens een lange workshop wél indruk gemaakt. Ik ging terug naar Amsterdam voor mijn afstudeervoorstelling bij DasArts, Conversations in ice. Toen werd ik gebeld. Of ik even terug wilde komen om te auditeren voor een heel pril off-Broadway projectje. Pas aan het einde van het gesprek hoorde ik dat het zou gaan over het leven van Fela Kuti. Ik hing koelbloedig op en sprong een gat in de lucht. Want van kinds af aan was ik groot fan. Fela was voor mij larger than life.”

Fela! ontstond op basis van workshops en improvisaties. “In de Yoruba-traditie wordt Fela soms gezien als personificatie van Shango: de god van donder en bliksem, gewapend met een heilige bijl en een heftig libido. Dat is één van de beelden die ik voor ogen hield toen ik deze rol ging spelen. Ik heb ook mijn uiterste best gedaan om Bill ervan te overtuigen dat ik het publiek direct moest aanspreken. Want dat hoort bij de manier van toneelspelen die ik bij DasArts heb ontwikkeld. In een concertzaal, een nachtclub of in het theater gelden verschillende gedragscodes voor het publiek, en ik houd er ontzettend van om al die sferen te vermengen. Dus soms moedig ik het publiek aan om met hun billen te schudden alsof ze in een nachtclub zijn, om ze na afloop van het nummer weer naar hun stoel te sturen voor een nieuwe theaterscène. Ik houd van die cross-overs.”

Door invloed van Nguajah kreeg het personage van Fela steeds meer stand-up comedy trekken, vertelt choreograaf Bill T. Jones. “Sahr speelde Fela als een entertainer die zijn eigen levensverhaal vertelt. Daarom hebben we ervoor gekozen om de voorstelling te beperken tot het hier en nu, alsof je als toeschouwer live bij zijn concert aanwezig bent.”

Jones liet zich voor zijn choreografie inspireren door archiefbeelden van Fela’s concerten. Vaak waren dit een soort muzikale orgieën, waarin Fela, druipend van het zweet, gespierd, en vaak gekleed in niet meer dan een speedobroekje, als geile dirigent zijn immense band en tientallen bil- en heupschuddende danseressen opzweepte. “Ik denk dat het Europese publiek slim genoeg is om die dans op waarde te kunnen schatten, en niet af te schrijven als karikatuur,” zegt Jones. “Fela’s concerten waren hyperseksueel, en die sfeer proberen we te herscheppen. Mijn choreografie is een liefdevolle hommage aan de manier waarop de vrouwen dansten in Fela’s wereld en cultuur.”

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=h4AA6EuZe-k[/youtube]

Fela Kuti stierf in 1997 aan de gevolgen van aids. Een markant gegeven, dat niet in de voorstelling wordt genoemd. Bewust. “Ik heb deze voorstelling niet gemaakt om Fela’s gedrag en opvattingen goed te praten,” vertelt Jones, die zelf al jarenlang leeft met hiv. “Fela heeft veel kwetsende dingen gezegd over homoseksuelen en daar heb ik erg mee geworsteld. Maar ik vind hem een fascinerende figuur. Een goed kunstenaar hoeft niet een goed mens te zijn. Fela was een revolutionaire rockster die de strijd aanging met een van de meest corrupte regimes in Afrika. Hij heeft daarbij bijna àl zijn botten gebroken. Dat is echt een ander soort ‘activisme’ dan dat van hedendaagse popsterren zoals Bono.”

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=DBnNNLSKCjM[/youtube]

Fela! is de allereerste voorstelling die over Fela Kuti is gemaakt. Daarom wordt hij getoond in de kracht van zijn leven. “We hebben geprobeerd om de man, zijn muziek, zijn politieke bewustzijn en zijn grote invloed op een spannende manier te introduceren. We laten nét genoeg van zijn complexe persoonlijkheid zien dat je zijn charisma kan begrijpen. Daarbij zijn we niet heel diep ingegaan op zijn schaduwkanten, en ook zijn tragische dood blijft buiten beschouwing. Want is dat het allerbelangrijkste wat je over Fela moet onthouden? Dat hij gestorven is aan AIDS? Jimi Hendrix stierf al stikkend in zijn kots, maar doet dat afbreuk aan de geweldige kunst die hij de wereld heeft geschonken? Ik weiger Fela te reduceren tot aidsvraagstuk. Hij was een held.”

Fela! in Theater Carré is te zien van 9 t/m 26 juni.

www.hollandfestival.nl

Vriendelijk gezicht voor anonieme taxi

Het Parool / Kunst & Media (24 mei 2011)

In de aanloop naar het symposium What Design Can Do! presenteren vijf ontwerpbureaus hun oplossingen voor Amsterdamse ergernissen. In het laatste deel: de Open Coop schept orde in de taxichaos.

 

DANIËL BERTINA

 

Op het voormalige Shellterrein in de Tolhuistuin in Noord streek eerder dit jaar de Open Coop neer: een samenwerkingsverband van een aantal architecten, ontwerpers, kunstenaars en creatieve geesten, van invloedrijke designbureaus tot eenmanszaken. De keuze voor de locatie – jarenlang hoofdkantoor van het grootkapitaal – is deels symbolisch, vertelt Hedwig Heinsman (1980) van DUS Architecten. “Als aanstormende Amsterdamse ontwerpers proberen we hier een antwoord te bieden op de invloed van de grote multinationals op onze stad. Door slim samen te werken.”

Vrijdag leveren de creatievelingen van de Open Coop een presentatie op What Design Can Do! Een tweedaags internationaal symposium in de Stadsschouwburg over de rol die design kan spelen bij het oplossen van talloze maatschappelijke problemen.

Als voorproefje hield de Open Coop vorige week een brainstormsessie over de taxichaos in de stad. “Zeker voor de toeristen zijn Amsterdamse taxi’s rampzalig,” zegt mede-initiatiefnemer Thijs Middeldorp (1978) van Partizan Publik. De Coop stuitte op een waslijst aan klachten: korte ritten worden geweigerd, klanten worden afgezet, de totale ritprijs is vaak onduidelijk voordat iemand in de wagen stapt, of de chauffeur spreekt de taal niet en heeft benedenmaatse stratenkennis.

Hét grote probleem is gebrek aan transparantie, concludeerde de Open Coop. Uiteindelijk werden drie oplossingen bedacht. Ten eerste: alle taxi’s krijgen dezelfde kleur en worden ieder voorzien van een grote, professionele en mooie portretfoto van de chauffeur op de zijkant van de wagen. Mét naamsvermelding, om de herkenbaarheid te vergroten. “De anonieme taxi’s krijgen zo letterlijk en figuurlijk een vriendelijk gezicht,” zegt Heinsman. “Zo kunnen goede rijders zich onderscheiden van de rest. Als rijdende billboards.”

Vervolgens komt er bij elk groot station of drukke taxistandplaats een onafhankelijke infozuil waar de klanten, na het invoeren van hun bestemming, een indicatie krijgen van de totale ritprijs. Heinsman: “Daarmee kunnen ze controleren of ze niet worden afgezet.” Radeloos verdwaalde toeristen worden bij het gebruik van de zuil geholpen door een aantal vriendelijke ‘hosts’ in herkenbare uniforms. Dat kost natuurlijk wel een paar ton, geeft Middeldorp toe. “Maar zo beperk je wel de enorme imagoschade die de stad door asociaal taxigedrag oploopt.”

Tegelijkertijd komen er voor de auto’s twee staanplaatsen: één voor korte ritten, en één voor de langere ritten. Zo kan de chauffeur zelf de afweging maken hoe lang hij op klanten wil wachten. Hij kan bijvoorbeeld kiezen voor vier korte ritjes (plus fooi), of één langere. Dat zorgt voor meer doorstroming en minder irritatie.

Voor de meer geroutineerde, smartphonevaardige taxigebruiker wil de Open Coop een app ontwerpen, waarmee een klant via GPS een overzicht krijgt van de beschikbare taxi’s in de buurt. Middeldorp: “Zoiets bestaat al. Met één druk op de knop kan je een taxi van een bepaalde firma bestellen. Maar wij willen dat idee open source aanbieden, zodat iedere onafhankelijke chauffeur erop vermeld kan worden. Zo krijgt de klant meer keuze.”

Dit alles hoeft niet bij een leuk idee te blijven, benadrukt Heinsman. Vooral de applicatie maakt het mogelijk om de taxiwereld grondig te veranderen. “De Open Coop is nadrukkelijk géén denktank, maar een doetank. Dus we willen dit idee ook écht gaan uittesten door chauffeurs uit te dagen om zich te verenigen – onder andere via sociale media – en een nieuw soort taxicorporatie te beginnen. De Open Coop zou die dan kunnen vormgeven en begeleiden. Nu zoeken we nog een stel enthousiaste chauffeurs die mee willen doen.”

 

What Design Can Do! Stadsschouwburg Amsterdam, 26 en 27 mei

www.whatdesigncando.nl / www.opencoop.nl

Een parkeermeter met het gemak van een iPhone

Het Parool / Kunst & Media (23 mei 2011)

In de aanloop naar het symposium What Design Can Do! presenteren vijf ontwerpers oplossingen voor Amsterdamse ergernissen. Vandaag deel 4: Laurens van Wieringen stort zich op onbegrijpelijke parkeermeters.

DANIËL BERTINA

 

Sinds hij kantoor houdt aan de Graaf Florisstraat heeft ontwerper Laurens van Wieringen (Nijmegen, 1974) zeker 25 gefrustreerde mensen bij hem aan het raam zien kloppen. Of hij misschien weet hoe de parkeerautomaat werkt. “Van jong tot oud, toerist of ras-Amsterdammer. Ik heb ze allemaal voorbij zien komen. Het is verbazend dat die dingen voor iedereen zo onbegrijpelijk zijn. Tot overmaat van ramp komt daarbij, dat ze pér stadsdeel verschillen. Ongelofelijk dat een wereldstad als Amsterdam bij het bedenken en installeren van die parkeermeters geen goede ontwerper heeft ingeschakeld. Er zit totaal geen overkoepelende gedachte achter.”

Interieur- en productontwerper Van Wieringen is mede-initiator van What Design Can Do! Een tweedaags symposium in de Stadsschouwburg over de rol die design kan spelen bij het oplossen van maatschappelijke problemen.

“Er bestaan al heel veel vormgeving- en designevenementen,” vertelt Van Wieringen in zijn studio. “Maar die zijn kleinschaliger en meer gespecialiseerd. Zoiets als Design Indaba – een enorm multidisciplinair evenement in Kaapstad waar kopstukken uit de nationale en internationale designwereld samenkomen – bestond nog niet in Nederland.”

Op zijn laptop laat hij een paar geestige stripachtige schetsen zien als oplossingen voor de parkeermeterergenis. Van een boksbal pal naast de automaat – waarop de wanhopige automoblist zijn woede kan koelen – tot een parkeermeter in de vorm van een vrolijke fruitautomaat. Het zijn uitstapjes die leiden tot zijn uiteindelijke ontwerp: de universele, onmiddellijk herkenbare en eenvoudig te bedienen Amsterdamse parkeermeter.

Hierbij grijpt Van Wieringen terug op een ikoon: het Amsterdammertje. Maar dan voorzien van hightech software, bekend van de iPhone. Het resultaat is het iAmsterdammertje: een manshoge versie van de overbekende paal uit het Amsterdamse straatbeeld. Als ontwerper verzin je nooit iets volstrekt nieuws, zegt Van Wieringen. “Dat is bijna onmogelijk. Het is eerder de uitdaging om een herkenbaar beeld te combineren met een verrassing.”

Tot zover de vorm. Het iAmsterdammertje is voorzien van touchscreen waarmee de parkeerder al scrollend het apparaat kan bedienen. Dat gaat in drie simpele stappen, die zelfs voor de grootste digibeet of apparatenhater nog te volgen zijn. Ten eerste vraagt de parkeermeter om het invoeren van de parkeerperiode, dan het kenteken van de auto en ten slotte de betaling. “En vooral dat laatste gaat zonder gedonder. Het iAmsterdammertje slikt alles: pin, chipknip, creditcard of gewoon muntgeld.”

Vaak komt het idee voor het ontwerp vrij snel tot stand, vertelt Van Wieringen. In de uitvoering gaan altijd het meeste werk zitten. Bijvoorbeeld om de technische en bouwkundige kanten uit te werken, het overleg met instanties en opdrachtgevers, het toetsen van het ontwerp aan de regelgeving, of om het object hufterbestendig te maken.

“Om een idee van een eerste schets tot het uiteindelijke product helemaal te realiseren ben je maanden, of soms zelfs jaren bezig. Als het resultaat dan nog enigszins lijkt op je originele plan – dàn ben je een hele grote ontwerper.”

What Design Can Do! Stadsschouwburg Amsterdam, 26 en 27 mei

www.whatdesigncando.nl / www.laurensvanwieringen.nl

Designer drugs waar we in Amsterdam trots op zijn

Het Parool / Kunst & Media (21 mei 2011)

In de aanloop naar het symposium ‘What Design Can Do!’ presenteren vijf ontwerpers oplossingen voor Amsterdamse ergernissen. Vandaag deel drie: Thonik over het drugsgebruik in de stad.

DANIËL BERTINA

 

“Vraag een willekeurige buitenlander iets te vertellen over Amsterdam, en ze beginnen gelijk over drugs,” zegt Thomas Widdershoven (1960). Samen met zijn partner Nikki Gonnissen staat hij aan het hoofd van ontwerpbureau Thonik. “In ons werk proberen we ons altijd te baseren op de eerste associaties,” zegt Gonnissen. “Vervolgens geven we een extravagante draai aan dat idee.” Op het dakterras van hun studio aan de Vijzelstraat vertellen ze over hun oplossing voor de drugsoverlast in de stad. Of, zoals Gonnissen het liever zegt: “Het probleem dat in deze stad drugsgebruik nu als probleem wordt gezien.”

Het Thonikduo is een van de vele communicatie-experts, grafici en vormgevers die een bijdrage zullen leveren aan What Design Can Do! Een symposium in de Stadsschouwburg over de creatieve kracht van ontwerpers en vormgevers, en hoe design een oplossing kan bieden voor alledaagse problemen.

In onze samenleving zijn een aantal zeer schadelijke drugs al sinds jaar en dag geaccepteerd, gaat Widdershoven verder. Denk aan alcohol of tabak. “De andere drugs en genotsmiddelen zitten nog steeds in het verdomhoekje of zijn ingekapseld door de medische industrie.” Dat staat innovatief denken over de problemen die veroorzaakt worden door de criminalisering in de weg, stelt Gonnissen. “Al die energie, tijd en geld die de stad nu steekt in het repressieve beleid zou eigenlijk moeten worden besteedt aan het ontwerpen van veilige Designer Drugs. Legale, lekkere genotsmiddelen met weinig bijeffecten.”

Thonik stelt voor om een Amsterdamse Design Drug te maken, bestaande uit vier componenten. De eerste stap is het laboratoriumdesign, waarbij het middel op basis van zuivere chemicaliën solide in elkaar wordt gezet. Widdershoven: “De medische industrie beschikt daarvoor over meer dan genoeg kennis.” Dat hoeft ook geen kapitalen aan research te kosten. “Ik denk dat je op basis van de bestaande vakliteratuur al een heel eind komt.”

Dan volgt een communicatiedesign, om het middel aantrekkelijk en verleidelijk te maken – bijvoorbeeld door slimme marketing via sociale media. Gonnissen: “Vervolgens is het belangrijk dat er een ritueel wordt ontworpen, waarbinnen mensen de Designer Drugs in gebroederlijke sfeer samen gaan nuttigen. Een carnavalsfeest, waar binnen de veilige grenzen van het feest àlles mag. Tenslotte is alleen nog een goede advocaat nodig om het allemaal juridisch aan elkaar te breien.”

Het onorthodoxe ontwerp van de twee ontwerpers werd ingegeven door de nieuwsgierigheid van hun twaalfjarige zoon. “Spuiten en slikken is zijn favoriete programma, en hij vraagt ons de oren van het hoofd,” zegt Gonnissen. “Maar ik zou een heel stuk rustiger slapen als ik zeker zou weten dat hij – als hij zover is – kan experimenteren met veilige drugs, in plaats van de rotzooi die onder tafel wordt verkocht.”

De stad kan op de Design Drug zelfs accijns en btw heffen, zegt Widderhoven. “Als je de receptuur geheim houdt en de uitgiftepunten controleert kan iedere stad in Nederland misschien zelfs een eigen ‘smaak’ ontwikkelen. Waarbij de Amsterdamse drug natuurlijk de beste blijft.” Gonnissen knikt: “Zelfs als dit hele experiment totaal mislukt, kan je er donder op zeggen dat dit verhaal de wereld over gaat. Dat is ook een vorm van citymarketing.”

What Design Can Do! is in de Stadsschouwburg Amsterdam, 26 en 27 mei. www.whatdesigncando.nl en www.thonik.com