Op elke fiets een bloembakje

Het Parool / Kunst & Media (17 mei 2011)

In de aanloop naar het symposium What Design Can Do! presenteren vijf ontwerpers oplossingen voor Amsterdamse ergernissen. Vandaag: Frank Tjepkema buigt zich over de ‘fietsklont’ bij CS.

DANIËL BERTINA

 

Hij heeft nog een stapel ideeën liggen. Frank Tjepkema van ontwerpbureau Tjep ploft neer op de bank en legt een aantal schetsen op de grond. Twee jaar geleden werd hij benaderd om voor de discussieavond Talk of the Town in Pakhuis de Zwijger een stel oplossingen te presenteren voor de zogenaamde ‘fietsklont’ bij het Centraal Station – de enorme berg aan elkaar geketende fietsen die nooit lijkt te slinken. Dit tot grote ergernis van menig Amsterdammer, die daar al vloekend zijn fiets in de volle rekken probeert te proppen om nog nét de trein te kunnen halen. Tjepkema grijnst. “Zal ik dan maar even de presentatie doen?”

Op 26 start in de Stadsschouwburg het evenement What Design Can Do! Een tweedaags symposium over de creatieve kracht van ontwerpers en vormgevers, en hoe deze maatschappelijke problemen kunnen oplossen. Grote namen uit de internationale designwereld komen naar Amsterdam. Tjepkema is één van de sprekers, en zal het onder andere hebben over zijn project Oost: een zelfvoorzienende boerderij, pretpark en hotel in één.

Een aantal oplossingen voor de fietschaos bij Amsterdam CS zijn bewust onzin – bedoeld als provocatie, zo vertelt Tjepkema in zijn kantoor aan het Veembroederhof. Zoals onderwaterparkeerplaatsen in de grachten, of zijn idee om iedere fiets in de stad verplicht uit te rusten met een bloembakje. “Dan ziet die grauwe geparkeerde fietsenmassa er tenminste nog een beetje vrolijk uit, als mobiele tulpenbollenvelden. En wanneer de bloemen verleppen is dat een teken dat de fiets kennelijk niet meer gebruikt. Dan kan hij gerust worden losgezaagd.”

Maar er zijn ook praktische ideeën. Tjepkema ziet als hét grote probleem van de fietsklont dat veel fietsen zelden worden gebruikt en alleen maar ruimte innemen. Er is onvoldoende doorstroming. Zijn oplossing ligt niet in het bouwen van een grotere fietsgarage, maar het fietsen zélf meer aanmoedigen.

Elke dag zouden de fietsers in de stad gezamenlijk bijna twee miljoen kilometer afleggen. Dat is nu nog onzichtbaar, zegt Tjepkema. “Maar daar mogen we best trots op zijn. Daarom denk ik aan een groot digitaal bord, pal voor het station, waarop de dagelijkse ‘fietskilometerindex’ wordt aangegeven: de afstand die we met z’n allen die dag per fiets hebben afgelegd.”

“Om dat te registreren, kan er bijvoorbeeld een app voor de mobiele telefoon worden ontworpen, waarmee het fietsgedrag van een controlegroep wordt bijgehouden. Die gegevens kan je doorrekenen naar de dagelijkse fietskilometers per Amsterdammer.”

“Records breken is altijd leuk. Ik denk dat mensen daardoor zullen worden aangespoord om méér hun fiets te gebruiken, en ze minder vaak roestend in de rekken bij het Centraal Station te laten staan. Daarnaast kan Amsterdam zich zo profileren als meest energiebesparende, fietsvriendelijke stad van het land.”

Talloze ingenieurs hebben al tevergeefs geprobeerd om een serieuze oplossing voor die fietsklont te verzinnen, zegt Tjepkema. “Misschien moet je juist met een luchtige blik naar zo’n probleem kijken, want vaak stuit je via een speelse omweg op heel bruikbare ideeën.”

What Design Can Do! Stadsschouwburg Amsterdam, 26 en 27 mei

www.whatdesigncando.nl / www.tjep.com

Blij worden van een wegopbreking

Het Parool / Kunst & Media (13 mei 2011)

In de aanloop naar het symposium ‘What Design Can Do!’ presenteren vijf ontwerpers oplossingen voor Amsterdamse ergernissen. Vandaag Richard van der Laken van De Designpolitie over de talloze opbrekingen in de stad.

DANIËL BERTINA

 

Ontwerper Richard van der Laken (Amstelveen, 1970) kan zó uit het hoofd vier van de talloze bouwputten, opbrekingen en wegversperringen opnoemen, die hij op zijn dagelijkse fietsroute naar zijn studio moet zien te omzeilen. “En dat is al twaalf jaar onverminderd irritant.” In zijn kantoor aan de Graaf Florisstraat – volgestouwd met iMacs, posters, stickers, flyers en kasten vol designboeken – vertelt hij over de oplossingen die De Designpolitie voor deze Amsterdamse ergernis heeft verzonnen. Met intrigerende namen als De Wachtverzachter en Happy Obstructions.

Van der Laken is één van de initiatiefnemers van What Design Can Do!. Dit is een tweedaags symposium over de creatieve kracht van ontwerpers en vormgevers, en hoe design een oplossing kan bieden voor talloze maatschappelijke problemen. What Design Can Do! is 26 en 27 mei te bezoeken in de Stadsschouwburg.

Opbrekingen in de stad zijn vaak een noodzakelijk kwaad, stelt Van der Laken terwijl hij aan een onwillige printer morrelt. “Daar valt niets aan te doen, maar je zou wel kunnen proberen om de ergernis en irritatie iets te verzachten.”

Zo kwamen ze op het idee van de Wachtverzachters: schoonmakers die in teams razendsnel de wachtende auto’s in de file, van wielen tot dak, een grondige poetsbeurt geven. Van der Laken: “Niet halfslachtig een beetje boenen. Maar écht een strak gecoördineerde actie, als een pitstop. Zo krijgen al die opstoppingen voor automobilisten toch nog enig nut.”

Verder stelt De Designpolitie voor om alle zanderige bouwputten en wegversperringen buiten werktijden te veranderen in openbare stadsstranden. Dit onder de noemer Happy Obstructions. “Zie bijvoorbeeld die kaalslag op de kruising van de Ferdinand Bolstraat en de Ceintuurbaan. Zet daar een paar picknicktafels neer, en maak er een buurtfeest van! Zo gebruik je de kracht van al die ergernis en agressie voor een ludiek tegenoffensief, om het gevoel van gemeenschap te versterken.”

“Design is meer dan alleen het ontwerpen van een mooie vaas of stoel,” zegt Van der Laken. “Design draait vooral om communicatie, en het vormgeven van je leven en de maatschappij. Voor mij is het ook een soort judo – waarbij je probeert de kracht van het probleem om te buigen tot elegante oplossing.”

In hun brainstormsessie liet De Designpolitie zich inspireren door de anarchistische aanpak van de burgemeester van de Colombiaanse stad Bogotá: de filosoof en wiskundige Antanas Mockus. Gedurende zijn ambtstermijn als burgervader huurde Mockus 420 clowns en mimespelers in, om de enorme verkeerschaos in zijn stad op komische manier te beteugelen. “Eigenlijk zou de gemeente bij elke verbouwing van de openbare ruimte een fractie van de begroting moeten reserveren voor dit soort buurtprojecten,” zegt Van der Laken.

“Zo wordt een bouwput meer dan een irritant symbool van de amorfe ambtelijke molen, maar krijgt het beleid een socialer gezicht. Onze oplossingen zijn nét zoals de slagzin van de belastingdienst, maar dan omgekeerd: makkelijker kunnen we het niet maken, maar wél leuker.”

What Design Can Do! Stadsschouwburg Amsterdam, 26 en 27 mei

www.whatdesigncando.nl / www.designpolitie.nl

Terug naar de oude circusgeest /// Birdhouse Factory

Het Parool / Kunst & Media (11 mei 2011)

Ex-Cirque de Soleil stuntman Chris Lashua zoekt met zijn Cirque Mechanics naar een intieme vorm van circus. Een gesprek uit Boedapest over Birdhouse factory.

DANIËL BERTINA

 

Een acrobaat, afgetraind en gespierd, staat met ontbloot bovenlijf zijn routine te oefenen tijdens de technische doorloop in het gloednieuwe RaM Colosseum in Boedapest.  De spelers van Cirque Mechanics zetten de laatste details van hun show, Birdhouse factory, in elkaar. Vanavond is de eerste show van de Europese tournee.

“Ok! Je hebt vijftien seconden voor deze overgang,” roept artistiek leider Chris Lashua (1968). Hij zit met een laptop aan de zijkant van het podium de muziek af te stellen. De acrobaat draait zich om. Lenig springt hij in zijn German Wheel – een soort stalen rad – en begint gecontroleerd heen en weer te zwaaien, steeds sneller, totdat hij als een menselijke tol over het podium draait. Op de meest halsbrekende manieren slingert hij soepel door de spijlen van het rollende rad, en maakt ter afsluiting een krachtige achterwaartse salto. Na zijn landing draait hij zich om. Het midden van zijn onderrug is geschaafd en bloedrood.

Birdhouse factory is het geesteskind van Chris Lashua, die na zijn bekroonde carrière als professioneel BMX-fietser furore maakte als stuntman in de Quidam show van Cirque de Soleil. Na jaren met dit grootste circus ter wereld te hebben getoerd, besloot Lashua een eigen groep op te richten. Hij noemde het Cirque Mechanics, vanwege zijn liefde voor zelfgeknutselde mechanische bouwsels. Birdhouse factory ging in 2004 in première en werd een groot Broadwaysucces.  De show was wereldwijd te zien in 70 steden.  En staat 17 tot en met 21 mei in DeLaMar.

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=f9lUu2QAltA[/youtube]

De voorstelling speelt zich af in de jaren dertig van de vorige eeuw. Een groep fabrieksarbeiders zucht onder het juk van hun norse baas, met nepsigaar en bolhoed. Met stunts proberen ze de sleur van het lopendebandwerk nog enigszins op te leuken, totdat een binnengevlogen vogeltje hen op het idee brengt om zélf de fabriek te gaan runnen. Tot chagrijn van de baas. Het schetsmatige verhaal biedt alle ruimte voor krankzinnige trapezenummers, jongleeracts met ballen, vogelhuisjes en hoepels, halsbrekende trampolinecapriolen en acrobatiek, dans, clownerie en mime. Ook een hyperflexibel slangenmens en het eerder genoemde German Wheelspektakel komen in hoog tempo voorbij, terwijl de spelers zich vrijwel uitsluitend in radslagen en flikflaks over het podium voortbewegen.

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=upzsLVnSsic[/youtube]

De show is enorm geëvolueerd, vertelt Lashua tijdens de borrel na afloop. In de prille vorm had Birdhouse factory geen trampoline act, tango, of acrobatennummer in de touwen. Nu zijn dat belangrijke onderdelen van de show. “De uitdaging is om de voorstelling elke keer vers te houden. Dat doen we bijvoorbeeld door bij elke wisseling van de cast te onderzoeken hoe de nieuwelingen een eigen, unieke bijdrage aan de show kunnen geven. We zetten iedere act steeds weer opnieuw in elkaar. Je krijgt de beste performance door de artiesten zelf om ideeën te vragen, niet wanneer je als dictator alleen maar een bepaalde routine oplegt.”

“Die directe input is een verademing,” zegt de Canadese clown Jesse Dryden. Eerder op de avond ging hij het publiek te lijf met ontwapenend gestuntel, een geel meetlint en een zenuwachtige strijdkreet.

Ook hij is Cirque de Soleilveteraan, net als een groot deel van zijn collega’s. “Daar was ik een klein onderdeeltje van een streng hiërarchische, onpersoonlijke productiemachine. Ik geef vaak les aan jonge circusartiesten, en die koesteren allemaal de droom om ooit voor het grote Cirque de Soleil te werken. Uiteindelijk realiseren veel van hen dat ze liever bij een overzichtelijk groepje willen horen. Een kleine gemeenschap die elkaar steunt en waar de bevlogenheid voorop staat. Net zoals bij ons; creatieve chaos is hier heel welkom. Het is een terugkeer naar de oude circusgeest: zelf je decor opzetten, kostuumpje aan en spelen maar. Daarna breken we samen de boel weer af en reizen door naar de volgende locatie. Chris sjouwt zelf ook mee – ik ken weinig artistiek leiders die zó hun handen vuilmaken.”

Lashua zit te glunderen. “We bieden geen jarenlange contracten of luxueuze secondaire arbeidsvoorwaarden. Maar wat Cirque Mechanics speciaal maakt is dat iedereen een bijdrage levert aan het creatieve proces. Die toewijding zie je terug in de voorstelling. Eind jaren tachtig heb ik als professioneel BMX-rijder veel getoerd met mijn stuntteam. We waren vier jonge gasten die het land door scheurden in een krakkemikkig busje, van stuntshow naar stuntshow. Cirque Mechanics doet me denken aan die saamhorigheid. Alleen zijn er nu vijftien mensen op tournee in plaats van vier.”

Birdhouse factory is een intieme vorm van circus, zegt acrobaat en hoelahoepspecialist Viktoria Grimmy. Als trotste vijfde generatie circusartiest zit het vak bij haar in het bloed. “We zijn allemaal onderdeel geweest van enorme shows met honderden artiesten. Als danser bij Britney Spears heb ik vaak voor een duizendkoppige mensenmassa gestaan. Geweldig, maar daar ligt niet mijn hart. Ik wil mijn publiek in de ogen kunnen kijken.” Dryden haakt in: “Er gaat een krachtige siddering door je lijf als je voor duizenden mensen staat. Maar wanneer je voor 631 enthousiaste bezoekers speelt in een kleine zaal – zoals vanavond – dàn voel je echt de waardering voor je vak.”

www.birdhousefactoryshow.com

www.delamar.nl

De zwarte droomwereld van Max Snow

Het Parool / PSKunst (11 mei 2011)

Op Art Amsterdam en bij Serieuze Zaken Studioos is met werk te zien van de Amerikaanse fotograaf Maxwell Snow. hij is geobsedeerd door seks, magie, mythen en de dood. ‘Ik wilde de serie eerst Unicorns, lesbians, sex and cocaine noemen – want wees eerlijk: dat klinkt toch intrigerend?’

DANIËL BERTINA

Een dichtgetatoeëerde, vervaarlijk ogende hardrocker met een grote baard, lang haar, motorlaarzen en een zwartleren jas komt de galerie binnenlopen. Hij trekt een duivelse grijns: “Als ik had geweten dat ik vandaag op de foto zou gaan, had ik m’n haar wel even gekamd.” Met een zware jetlag poseert Maxwell Snow (New York, 1984) voor de camera.

Vrijdag is een grote dag voor Snow. Dan opent Black magic, zijn eerste grote solotentoonstelling in Europa . Bij Serieuze Zaken Studioos aan de Lauriergracht zijn ruim veertig nieuwe zwart-witfoto’s en een aantal sculpturen te zien.  Een kleinere selectie van de foto’s ook te zien bij de kunstbeurs Art Amsterdam in de RAI.

In zijn eerdere werk – zoals Jesus is showing me amazing things, en KKK – legde Snow met smaak een aantal bizarre subculturen vast. Zo portretteerde hij leden van de militant racistische Ku Klux Klan in het conservatieve niemandsland van de Verenigde Staten, levensgevaarlijke Latino straatbendes in Los Angeles en satanische Black Metalmuzikanten in Noorwegen. “Ik wilde foto’s maken van onalledaagse mensen. Aan de ene kant ademen ze gevaar uit – ze zijn zwaarbewapend en hebben waanideeën. Tegelijkertijd zijn die foto’s ook ontzettend geestig. Bij portretten zet ik mensen tegen een effen achtergrond en laat ze helemaal vrij in de manier waarop ze zichzelf presenteren. Daarbij doe ik mijn uiterste best om hun verhaal zo goed mogelijk te vertellen. Maar als dat verhaal volkomen idioot is, zoals in het geval van die Klansmen, dan komt dat er ook uit.”

De serie Black magic is minder documentair dan zijn eerdere werk, maar zijn fanatieke gebruik van analoge film is gebleven. “Ik geniet van het langzame, procesmatige werken met negatieven en prints,” zegt Snow, die fotografie studeerde aan de London College of Communications. “Het is veel spannender om niet meteen het resultaat te zien. Dat geeft fotografie meer mysterie.”

Veel van de foto’s zijn ontstaan uit dromen, zoals Untitled (shroud). Een liggende naakte vrouw is bedekt met een spierwitte natte doek, waardoor alleen de contouren van haar lichaam nog zichtbaar zijn. Als een vervormd Grieks godenbeeld. Op een andere foto ligt een naakte vrouw in haar open doodskist ontspannen een – schijnbaar – postcoïtale sigaret te roken, even verder op een andere afbeelding grijpt een andere naakte vrouw met twee handen de loop van een dubbelloops jachtgeweer en lijkt er met volle kracht aan te zuigen, terwijl haar grote teen op de trekker rust. Een grijnzende doodskop is getooid met een geföhnde damespruik, en een andere met een Indianenverentooi. Een man propt zijn hele vuist in zijn mond en staart in het niets.

“Het duurt vaak een tijdje voordat het idee echt vorm krijgt – dat is soms een proces van jaren,” vertelt Snow. “Maar zodra het beeld eenmaal in mijn hoofd zit raak ik helemaal geobsedeerd. Dan zie ik het overal waar ik kijk en dan moet het eruit. Er zit niet echt een duidelijke boodschap in mijn werk maar de grote thema’s van seks, magie, mythen en de dood blijven terugkeren. Ik probeer vooral de schoonheid van de vergankelijkheid te laten zien. Eerst wilde ik deze serie Unicorns, lesbians, sex and cocaine noemen – want wees eerlijk: dat klinkt toch intrigerend? Uiteindelijk werd de titel Black magic. Gewoon omdat de afbeeldingen diep zwart zijn, zowel qua thematiek als vorm. Het is galgenhumor. En tegelijkertijd probeer ik ook een sfeer van verwondering en magie te scheppen.”

 

Black magic kwam grotendeels tot stand in een New Yorkse studio. Noodgedwongen. Snow was in een bar met drie mannen op de vuist gegaan, en had daarbij glassplinters in zijn oog gekregen. “In het ziekenhuis werden mijn ogen met klemmen opengehouden – net als in A clockwork orange – om die splinters eruit te halen. Dus na afloop moest ik een tijdje van de dokter thuis in het donker blijven zitten om te genezen. En ik mocht ook de stad niet uit, want ik had een voorwaardelijke straf.” Snow neemt een slok bier en grijnst verontschuldigend: “Het was drie tegen één, dus ik heb wat om me heen geslagen met mijn bierpul.”

Die periode van isolatie dwong hem tot zelfreflectie. “Het was goed om even rust te nemen, en de lens eens op mezelf te richten – in figuurlijke zin. Ik ben zelden tevreden over mijn werk, elke foto die ik maak is onderdeel van een leerproces. Die beperkingen van mijn beschadigde oog en dat reisverbod zorgden voor een hele interessante, nieuwe discipline. Zo heb ik heel efficiënt aan Black magic kunnen werken.”

Fotografie zit in de familie. Qua uiterlijk is Max het evenbeeld van zijn oudere broer Dashiel (1981-2009). Deze ‘Dash’ Snow was een getalenteerde fotograaf die de ranzige zelfkant van hipster New York vastlegde in heftige, choqerende foto’s vol seks, drugs en geweldsuitbarstingen, en collages besmeurd met eigen lichaamssappen. In 2006 werd Dash als groot aanstormend talent nog bejubeld door de Wall Street Journal en exposeerde internationaal, maar drie jaar later overleed hij aan een overdosis. “Ik wil mezelf niet met Dash vergelijken want ik heb altijd heel erg tegen hem opgezien,” zegt Snow. Het kost hem moeite om over de grote invloed van zijn oudere broer te vertellen. “Maar zijn nagedachtenis helpt me om een beter mens en kunstenaar te willen worden.”

Het was vooral zijn stiefvader die hem aanmoedigde om de eerste stappen als fotograaf te zetten. “Hij was fotojournalist, en liet me als tiener heel vaak spijbelen zodat ik hem kon helpen. Maar de man was ook een grote klootzak, dus ik wil hem geen enkele credit geven.”

Snow praat ontspannen, met een houding van onaantastbaarheid. Als telg uit het geslacht De Menil, een extreem gefortuneerde familie van kunstverzamelaars en erfgenamen van ’s werelds grootste technisch onderhoudsbedrijf voor olievelden (Schlumberger Limited), hoeft hij niet van zijn kunst te leven. Een vrolijke, antiautoritaire mentaliteit is het gevolg. Zo opende hij samen met zijn nichtje Karline Moeller in 2008 in een opwelling een eigen galerie, en hield er zijn eerste tentoonstelling It’s fun to do bad things. De onderneming was geen lang leven beschoren, maar werd een dierbare herinnering.

“Het was niet meer dan een smerige garage, en we hadden het idee om er niet langer dan een paar maanden te blijven hangen. Uiteindelijk hebben we er jaartje gezeten. Ik haat stilzitten, dus ik begon de boel daar met volle overgave te verbouwen. Het resultaat werd zó mooi, dat de eigenaar ons ‘beloonde’ met een driedubbele huurverhoging. Dus uit protest sleepten we een autowrak naar binnen, zetten een paar kratjes bier neer en een stel sloophamers, en nodigden al onze vrienden en hun opgefokte broertjes uit om de boel daar even grondig te verbouwen. Als afscheidscadeautje.”

“Ik heb beroemde familieleden en er zit veel geld in de familie,” vertelt Snow – overigens het neefje van actrice Uma Thurman. “Dat valt niet te ontkennen. Maar daarbij moet ik meteen zeggen dat niemand van hen ooit één fucking vinger heeft uitgestoken om mij bij mijn carrière als kunstenaar te helpen. Het maakt me geen reet uit of mensen mijn werk lelijk vinden – ik zou het zelf ook écht niet allemaal aan mijn muur hangen. Maar ik maak kunst omdat ik kunst wil maken, omdat ik die noodzaak voel. En dat is genoeg. Als je écht succesvol wil worden als kunstenaar moet je compromisloos zijn.”

www.maxwellsnow.com / www.serieuzezaken.info www.artamsterdam.nl

Art Amsterdam, RAI, 11 t/m 15 mei / Black magic, Serieuze Zaken Studioos, Lauriersgracht 96, 13 mei t/m 15 juni

Waylons Ode aan de vrijheid, per helikopter

Het Parool, 4&5 Mei Bijlage, (2 mei 2011)

Popster Waylon is Ambassadeur van de Vrijheid. Op 5 mei gaat hij de podia van vijf Bevrijdingsfestivals af. Per helikopter.

DANIËL BERTINA

“Vrijheid is natuurlijk een heel breed begrip,” zegt popster Waylon (Apeldoorn, 1980). “Ik ben van een generatie die nog maar weinig weet van oorlog, of hoe het is om in onderdrukking te leven. Het gaat mij dus meer om de persoonlijke beleving van vrijheid. Want hoe vrij zijn we daadwerkelijk? En kunnen we die absolute vrijheid wel aan?”

Samen met zijn collega-muzikanten van Moke, The Opposites & The Partysquad is rock & soulzanger Waylon (echte naam Willem Bijkerk) door het Nationaal Comité 4 en 5 mei en de veertien landelijke Bevrijdingsfestivals benoemd tot Ambassadeur van de Vrijheid. Traditiegetrouw wordt op 5 mei in veertien steden Bevrijdingsdag gevierd, met gratis popconcerten. Ook de ambassadeurs geven optredens. Per helikopter worden ze van podium naar podium gevlogen. Waylon zal landen op de festivals in Zuid-Holland, Gelderland, Amsterdam en Den Haag.

“Samen met het publiek gaan we de vrijheid bezingen,” zegt Waylon. “Volgens mij ga ik vijf optredens achter elkaar doen. Een té gek avontuur, zo met een helikopter al die podia af. We gaan zeker een paar stampers van mijn debuutalbum Wicked ways spelen, en natuurlijk nieuwe nummers van het komende album. Daar heb ik ontzettend veel zin in. Mijn nieuwe liedjes voelen als kleine kinderen die ik nu na alle goede zorgen de boze buitenwereld in stuur – waar ze moeten overleven. Heel spannend.”

Tijdens de Lucky Night tournee kon het publiek al een beetje ruiken aan de nieuwe songs. “We hadden een verschikkelijke drang om weer het podium op te klimmen. Want na vier, vijf maanden werken in de studio heb je al die liedjes honderdduizend keer gehoord, en heb je écht die reactie van het publiek nodig.”

Het publiek kon zelfs meebepalen welke nummers op het tweede album zullen komen. Waylon beloofde de reacties die hem via Facebook , Twitter en Hyves bereikten, serieus te nemen. “Ik ben trots op de nieuwe fase van mijn leven die ik nu op plaat heb vastgelegd. Onze sound heeft een meer volwassen karakter gekregen.”

Waylon was eerder al Ambassadeur van de Vrijheid in zijn geboortestad Apeldoorn. “Ik vind het nationale ambassadeurschap een grote eer. En ik weet van collega’s hoe inspirerend die Bevrijdingsfestivals zijn. Dit zijn ervaringen die je als artiest heel hoog op je verlanglijstje hebt staan. Daarnaast is het een nationale traditie die we absoluut in stand moeten houden voor alle mensen die de Tweede Wereldoorlog hebben meegemaakt. Of daar pijnlijke herinneringen aan hebben overgehouden.”

De persoonlijke drang naar vrijheid mag niet leiden tot hufterigheid of intolerantie, zegt Waylon. “Voor mij gaat vrijheid samen met veiligheid. Ik denk dat we ervoor moeten waken dat de vrijheidsdrang van de één, niet lijdt tot een gevoel van onveiligheid bij de ander.”

www.waylon.nl /www.bevrijdingsfesivals.nl

TG Slapelozen bevredigt haar artistieke lusten

(Theater!, jaargang 2 / 2011, nr. 1)

Community theater over theatermaken

Theatergroep Slapelozen maakte de voorstelling Het feest van je leven. Een toneelstuk met 15 ‘gastspelers’ uit alle bevolkingslagen van Amsterdam. Een loflied op de mens, én een voorstelling over de problemen die je zoal tegenkomt bij het maken van community theater.

DANIËL BERTINA

 

‘Ja, jongens, ik wil nu even een technische doorloop!’, roept theatermaker Micha Hulshof met overslaande stem. ‘En dat werklicht uit alsjeblieft!’ In de theaterzaal in Amsterdam staan vijftien Amsterdammers – een vrolijk samengeraapt zooitje van uiteenlopende leeftijden en pluimage – en vier jonge theatermakers. Er hangen een paar lullige feestslingers en tegen de achterwand een breed spandoek met in zwarte letters Het Feest van je Leven door Theatergroep Slapelozen. Het oogt rommelig, als vlak voor een generale repetitie. De gastspelers – van 11 tot 76 jaar – hebben puntige feesthoedjes op en witte handschoenen aan. De vier theatermakers dragen strenge zwarte pakken en schoolmeesterbrillen. Op commando van een van hen, doet de groep samen een tenenkrommend Kinderen Voor Kinderen-achtig dansje. Hulshof onderbreekt: ‘Ja! Dán gaat het licht dus weer aan…’

Lofzang

Met dit bewust ontregelende begin gaat de voorstelling Het feest van je leven van start. Een montagevoorstelling ter ere van het vijfjarige bestaan van theatercollectief Slapelozen, bestaande uit Maartje Ghijsen, Micha Hulshof, Joyce Timmerman en Victor Mentink. Een bezegeling van vijf jaar theatermaken met amateurs uit verschillende buurten van Amsterdam. Het publiek is vanavond getuige van een ‘repetitie’ van een groep amateurspelers, aangevoerd door een klein groepje theatermakers. Samen gaan ze community theater maken.

Het feest van je leven is een theatervoorstelling over theatermaken. Centraal staan de gastspelers die samen een feestje bouwen, lekker willen acteren en met het publiek een enthousiaste lofzang op het leven willen zingen. Maar de vier professionele theatermakers Maartje, Micha, Joyce en Victor (voor nog wat extra verwarring hebben deze alter ego’s dezelfde voornaam als de leden van het collectief) willen hun eigen artistieke pretenties – zoals ‘deconstructie, de grenzen van het theater opzoeken, en het grijze gebied van die poging laten zien’ – botvieren op de enthousiaste amateurs. De arrogante theatersnobs belemmeren keer op keer de feestvreugde en het spelplezier van de gastacteurs door constant de scènes af te kappen net wanneer deze goed op gang komen. Dit leidt tot komische botsingen.

Ondanks deze ingewikkelde gelaagdheid is Het feest van je leven een verrassend heldere voorstelling over de problemen die kunnen ontstaan bij het maken van dit soort community theater. Ze toont de vooroordelen van goedbedoelende kunstenaars die amateurspelers bij hun kunstprojecten inzetten.

Artistieke lusten

Want hoe speel je een scène met ‘de Marokkaan’ als die acteur niet komt opdagen, of als een bejaarde speler ziek is? Hoe politiek correct moet of mag je zijn? Wie krijgt de meeste tekst? Doe je maar zélf een hoofddoek op als je geen Turkse actrice kan vinden? En voor wie maken de theatermakers hun voorstelling eigenlijk, voor de gemeenschap of alleen ter bevrediging van hun eigen artistieke lusten?

‘We maken al vijf jaar theater met niet-professionele acteurs,’ vertelt Victor Mentink na afloop van de voorstelling. ‘Voor Het feest van je leven wilden we de spelers zichzelf laten spelen. Onze vraag was hoe je iemand zo oprecht en authentiek mogelijk op het podium kan laten zien. Dat was een kwestie van het afpellen van maniertjes, en dan kijken waar de laatste laag zit. De vorm van deze voorstelling ontstond heel geleidelijk op basis van improvisaties. Daarbij gingen we steeds meer problemen die tijdens het repetitieproces ontstonden letterlijk in de voorstelling verwerken. We merkten wel dat veel van de oorspronkelijke spontaniteit bij herhaling verloren ging. Het theater maakte te veel kapot.’

De speeltekst is losjes geïnspireerd op uit Arnon Grünbergs De mensheid zij geprezen (2001) – een moderne bewerking van Erasmus’ satirische Lof der zotheid (1512), aangevuld met fragmenten uit interviews met vier gastspelers, vertelt Joyce Timmerman. ‘Ik vroeg de spelers te reageren op een aantal stellingen over veiligheid, identiteit, en of ze zich Hollander voelden. Het idee was om in de voorstelling een collectief van mensen te laten zien. Maar tijdens het werkproces werden we geconfronteerd met onze eigen vooringenomenheid. Els, de oudste van onze gastspelers, vroegen we over het grootste feest van haar leven. Dat was voor haar de Bevrijdingsdag. Maar toen ik haar vroeg een monoloog te spelen over haar ervaringen in de oorlog had ze daar helemaal geen zin in. Dat vond ze een cliché.’

Onzintirade

Terug naar de voorstelling. Op verzoek van de regisseur neemt acteur Cyriel Guds de rol van zijn bejaarde collega over. Guds is goed op dreef als kwekkende oma. Opgefokt verhaspelt hij zijn tekst tot een geestige onzintirade. Op het hoogtepunt kapt de regisseur hem af. ‘Doe het nu even met zo’n lekker vet Surinaams accent,’ en hij zet Guds een belachelijke afropruik op. Dat is de druppel. Guds ontploft van woede: ‘Ben ik niet Surinaams genoeg voor je!?’ De rest van de gastspelers – doodziek van de constante sabotage door de vier theatermakers – dreigt te rebelleren. Ze schreeuwen: ‘Wij dachten dat jullie oprecht waren!?’

‘Zullen wij even praten?’ roept Joyce naar haar medetheatermakers. De vier zetten hun strenge zwarte brillen op en draaien de spelers de rug toe. Hun plannen voor de voorstelling zijn volkomen mislukt, de gefrustreerde theatermakers hebben er geen zin meer in. ‘We kunnen niet weglopen uit de voorstelling en hen hier zo laten staan!’ protesteert een van hen nog. ‘Dat kunnen we wél,’ schreeuwt Victor. ‘Want ik heb dat in oktober bedacht, en ik ben hier de regisseur!’ De vier nemen de benen en slaan de deur van de zaal achter zich dicht.

Verbouwereerd blijven de gastspelers achter. Ze zijn alleen gelaten maar dat mag de pret niet drukken. Er wordt een muziekje opgezet. Eén voor één lopen de gastspelers de tribune op en nodigen het publiek uit de speelvloer op te komen voor een borrelhapje, drankje en cadeautje. Voorzichtig schuifelen de toeschouwers de speelvloer op, eerst een beetje gegeneerd, maar al snel wordt de bedoeling duidelijk. We hoeven niets te doen, alleen maar onszelf te zijn en anderen te ontmoeten. Terwijl de professionele theatermakers wegblijven, viert de community feest. Eindelijk. Het feest van je leven eindigt met een ontwapenende toost op de mensheid.

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=1E7CiYXkkzg[/youtube]

Creatieve kracht

‘Je mocht gewoon jezelf zijn,’ vertelt gastspeler Michelle Huiman na afloop. ‘Dat is een enorme uitdaging, zeker als je als ik weinig ervaring hebt. We kregen veel vrijheid om met de vorm van de voorstelling te spelen en zelf ideeën in te brengen. De grote opdracht was: je probeert samen een feest te bouwen, maar dat is heel moeilijk met achttien totaal verschillende mensen van verschillende afkomst. Dan krijg je botsingen. Meedoen aan Het feest van je leven was heel bijzonder. Jammer dat het stopt.’

‘Dit soort theater kan niet op de automatische piloot,’ zegt Victor Mentink. ‘We hebben ontzettend ons best gedaan om een gevoel van veiligheid en sociale cohesie te scheppen, waarbinnen de spelers hun grenzen durfden te verleggen. De omkering aan het einde van de voorstelling, waarbij wij boos vertrekken en zij achterblijven, vond iedereen eerst heel moeilijk. Maar juist door het persoonlijke contact wordt het einde een authentiek moment, waarop mensen écht met elkaar kennis maken. Dat moet je niet te veel regisseren en gewoon laten gebeuren. Als zichzelf zijn mensen het mooist.’

www.slapelozen.com

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=KPbYJCORGgo[/youtube]

Beeldbouwers /// Videokunstenaar Peter Missotten

(Theater!, jaargang 2 / 2011, nr. 1)

Videokunstenaar en theatermaker Peter Missotten over zijn meest memorabele ontwerp

DANIËL BERTINA

‘Ik heb een haat-liefdeverhouding met video op het toneel,’ zegt Peter Missotten (1963). ‘Video is soms niet meer dan opsmuk en daar heb ik een bloedhekel aan. Maar vorig jaar maakte ik de theatervoorstelling De Indringer, een eenakter van Maurice Maeterlinck uit 1890. Dat was mijn laatste grotezaalproductie bij Het Toneelhuis in Antwerpen, met een heel ingrijpende rol voor video.’

De Indringer is een van mijn favoriete stukken en misschien wel mijn beste voorstelling. Daarbij heb ik de oorspronkelijke burgerlijke setting van het stuk grondig omgegooid. Onze voorstelling toont een soort rondreizende kermisfamilie die als bijverdienste in een bos vol kerstbomen orchideeën kweekt. Dat klinkt raar, en dat was het ook. Ik bouwde een plastic niemandsland van kerstbomen, met daarin mensen die daar nét iets te lang gewoond hebben, nét iets te weinig andere mensen zijn tegengekomen, en zich daardoor nogal vreemd gedragen. De acteurs keken met een stalen blik de zaal in: ‘Horen we iemand aankomen? Nee, nee, we horen niemand aankomen. Er is hier helemaal niemand.’ Dat gigantische ontkennen van het feit dat er een hele zaal vol mensen zit, vond ik een fijne gedachte.’

‘Het gebruik van video was deels een praktische overweging. Ik wilde per se met performer Joost Maaskant werken, maar hij was verhinderd tijdens de speelperiode. En ik wilde ook iets wilde doen met Marc Vanrunxt, een choreograaf en danser. Maar Marc is al iets ouder en heeft het een beetje gehad met het spelen van al die voorstellingen. Geen probleem, we maakten een video. Als een soort indringers in het decor werden Vanrunxt en Maaskant levensgroot achterop het toneel geprojecteerd. Ze waren aanwezig zonder aanwezig te zijn. Tegelijkertijd had ik een plastic zeil onder het brandscherm gespannen, schuin omhoog, tot op het derde balkon. En op dat zeil boven het publiek projecteerden we de voetstapjes van mensen die er als het ware op rondliepen. Alsof engelen neerdaalden en op ons mensen neerkeken. Allemaal indringers van alle kanten, de hele voorstelling lang.’

‘Er doen zich veel problemen voor als je video op de scène gebruikt. De close-up projectie wint het altijd van de live aanwezigheid. Soms lijken de acteurs bijna rekwisieten in hun eigen voorstelling. Het is erg verleidelijk om video te gebruiken voor dingen die te ingewikkeld zijn voor op het toneel. Daarom zochten we naar een theatertaal voor video, in plaats van een filmtaal te hanteren voor theater. Ik probeerde nieuwe virtuele theaterruimtes te maken met daarin virtuele mensen, levensgroot geprojecteerd. In De Indringer gebruikte ik video om afwezigheid zichtbaar te maken. Of beter gezegd, het problematiseren van de aanwezigheid. Dat het publiek zich gaat afvragen: zijn die mensen die ik daar op het toneel zie wel echt? En is wat zie wel echt?’

‘Bij de première kwam Marc Vanrunxt bij het applaus even meegroeten, gekleed in hetzelfde kostuumpje als op de video. Driekwart van de zaal was ervan overtuigd dat Marc echt in de voorstelling had gestaan. Als je daar meer dan drie seconden over nadenkt, weet je dat het niet kan. Maar de mens is er niet op gemaakt om het verschil te zien tussen de virtuele en de echte werkelijkheid. Terwijl we in deze tijd van massamedia die vaardigheid heel erg nodig hebben. Ik denk dat theater een cruciale rol kan spelen om dat vermogen te ontwikkelen. Theater is het extreme hier en nu, en schept steeds weer een nieuwe werkelijkheid.’

www.filmfabriek.com

Theatermaker Eugénie Rebetez over Gina

De Dodo (23 april 20113)

Eugénie Rebetez toont het vervreemdend contrast van een vrouw die meer wil zijn, en ook vrede heeft met wie ze is

DANIËL BERTINA

Haar volle dijen kletsen tegen elkaar. Ze schudt met haar ontblote armen en kijkt grijnzend naar de trillende huid op haar bovenarmen. Ze stampt woest over de speelvloer van Theater Kikker, terwijl haar forse lijf – gekleed in een klein nietsverhullend zwart jurkje – nadrukkelijk aan alle kanten vrolijk meestuitert. Je moet maar durven. In haar one woman show ‘Gina’ gaat de Zwitserse theatermaker Eugénie Rebetezaan alle gêne voorbij.  In de huid van Gina toont Rebetez haar eigen hunkering naar het sterrendom, met veel zelfspot en absurdistische humor. Een eigenzinnige mengelmoes van mime, stand up comedy, kleinkunst en hedendaagse dans.

Gina is een loser die dagdroomt over hoe het is om een diva te zijn. Met een kinderlijk enthousiasme kijkt ze naar zichzelf. Gina verwondert zich over haar volslanke lichaam en ontdekt bij toeval een talent voor fysieke transformatie. Ze verliest zich in fantasiewerelden. Rebetez toont dit in korte sketches met een aantal kleine, bijna achteloze handelingen. Zo rekt ze zich uit en plukt aan haar witte, glimmende vestje. Ze piept. Haar vest zakt af totdat het om haar heupen hangt. Ze zakt iets door de knieën, trekt haar schouders een beetje op, steekt haar nek uit en haar kont naar achteren. En met een stalen gezicht loopt ze kakelend verder – plotseling als idiote kip.

Soms ontwaakt in de onzekere Gina plotseling de trotste, zingende ‘Fat Swiss Diva’ Gina, die in een aantal virtuoze shownummers sensueel over het podium struint. Maar net als het dagdromen neemt Rebetez óók deze sterallures in de zeik. In een surreële, donkere scène lijken er lichtjes in Gina’s mond te vliegen, alsof ze de sterren opvreet. Ook haar zang, strakke balletpassen en sierlijke handgebaren worden na een serieus begin telkens tot groteske proporties opgeblazen. Al gauw tolt de diva gierend om haar as, om daarna heerlijk lomp ter aarde te storten. Haar witte vlees smakt op de zwarte balletvloer, alsof je een biefstuk op het aanrecht smijt.

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=mqN4WIgL810[/youtube]

Rebetez is een fascinerende performer, met een lichaamsbeheersing die een grondige danstraining verraadt. Ze valt moeiteloos in een spagaat, wandelt ondersteboven in een brug op handen en voeten over het podium, en beschikt over een messcherpe timing en expressieve mimiek. Daarnaast speelt ze net zo gemakkelijk trompet of zingt een zwoel Edith Piaf-achtig nachtclubliedje.

Toch is het meest indrukwekkende aan deze voorstelling de concentratie. Je voelt hoe Rebetez voortdurend publieksreacties aftast en zich daardoor nooit verliest in geschmier. ‘Gina’ toont een vrouw die méér wil zijn, maar daar tegelijkertijd ook vrede heeft met wie ze is. Rebetez maakt dit vervreemdende contrast geloofwaardig, hilarisch en ontroerend.

Eugénie Rebetez: ‘Gina’. Gezien: Theater Kikker, vrijdag 22 april.

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=37KgMeIjpWM[/youtube]

Yasmeen Godders bange individuen en brallende groepsdieren

De Dodo 20 april 2011

Yasmeen Godder laat contrast tussen bang individu en brallend groepsdier teveel in de hoofden van de dansers hangen

 

Ze zit op haar knieën. Schokkend en trillend deinst ze achteruit. Met klauwende vingers die in het luchtledige lijken te grijpen. Als een bange kat. Schuifelend beweegt de danser zich achterwaarts in een halve cirkel op de witte toneelvloer van Theater Kikker. Eén voor één stappen de vijf anderen het lege open speelvlak op, terwijl de eerste danser angstig het publiek blijft aankijken. Zo begint ‘Storm end come’. Met deze voorstelling toont de Israëlische choreograaf Yasmeen Godder de overweldigende effecten van angst op de lichamen van haar dansers. Maar echt eng wordt het niet.

Een van hen wrijft zich om de havenklap in haar oog, een ander plukt aan zijn shirt en valt achterover in een hysterische boog. Steeds wanneer de dansers alleen over het toneel bewegen ontstaan dit soort fysieke dwangneuroses. Even later komt een andere vrouw op, kruipend op handen en voeten, stram en trillend als een wandelende tak. Alle zes dansers – twee mannen, vier vrouwen – lijken af en toe expliciet een dier uit te beelden. Niet toevallig, zo vertelt Godder na afloop. In het anderhalf jaar durende repetitieproces vroeg ze haar dansers te zoeken naar een dierlijke motoriek, om zo hun persoonlijke angsten en primaire driften vorm te geven.

Het zijn claustrofobische, angstige spasmen van de individuele dansers, waarbij het publiek veelal in paniek wordt aangestaard. En het lijkt alsof Godders dansers een scala aan emoties doormaken. Ze vormen een mooi contrast met de stoere, maar ook absurdistische groepsbewegingen. Bijgestaan door een spaarzame piep-en-kraak soundscape vloeien de lichamen samen in agressieve poses van macht en arrogantie. Als een stel idiote bodybuilders staan ze met hun spierballen te pronken, als stripteasedansers maken ze hitsige neukbewegingen, zwaaien met hun vuisten als strijdlustige politici, of gooien als ijdele balletdansers met een uitgestreken smoel lenig de benen in de nek. Ook komen er een aantal – opzettelijk overdreven – lullige showdanspasjes voorbij, die met een sarcastische grijns worden neergezet.

Zo toont ‘Storm end come’ het ongemakkelijke contrast tussen de mens als brallend groepsdier, en als eenzaam, machteloos en bang individu. In een groep durft de mens zich te overschreeuwen, maar in afzondering maakt die branie snel plaats voor diepgewortelde angst en onzekerheid. Helaas blijft dit interessante idee teveel in de hoofden van de dansers hangen. Het spel gaat nergens écht over the top, en de bewegingen van angst en opschepperij worden onvoldoende uitvergroot. Dat is jammer, want door het gebrek aan een scherpe botsing tussen deze twee gemoedstoestanden kabbelt ‘Storm end come’ een beetje doelloos voort. En zo blijft de echte angst op afstand.

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=5XJn0kLckJo[/youtube]