Stads Kunst Guerrilla meets Christie’s

AMSTERDAM – Vannacht maakte de Stads Kunst Guerrilla een graffitikunstwerk op de straat, pal voor veilinghuis Christie’s.

tekst DANIËL BERTINA / fotografie BAS UTERWIJK


‘AUCTION THIS’ (veil dit) staat in sierlijk witte kwaststrepen dwars over de trambaan van de De Lairessestraat. De kreet is gericht naar veilinghuis Christie’s, pal aan de overkant van de straat. Getekend SKG, de Stads Kunst Guerrilla. Vannacht kwamen deze provocatiekunstenaars weer in actie. Hun achtergelaten verfbezem leunt eenzaam tegen een reclamebord.

“Street art hoort op straat,” roept een van de guerrilleros.  “Als je graffiti in een galerie hangt verliest het z’n DNA!” Terwijl een andere SKG-er sneert: “Maar als iedereen betaald krijgt hoor je niemand klagen. Ze zouden Auction this juist uit het asfalt moeten zagen, om het voor veel geld te verkopen. Net als het werk van Banksy.”

Auction this is een sarcastische knipoog naar Christie’s veiling Nineteen to Now, Art from the 19th, 20th and the 21st Centuries, die vanaf vrijdag te bezichtigen is. Naast honderden traditionele schilderijen gaan op 8 maart ook zeventien werken van graffiti- en street art pioniers zoals Dondi White, Quik, Rammellzee, Blade en Zephyr onder de hamer. Lebowski Publishers geeft hier vanavond een feest, waarbij grote namen uit de street art zijn opgetrommeld. Waaronder de Amerikaanse graffitilegende Quik en street artist WorldWarWon, samen met hun Amsterdamse collega’s Hugo ‘Stencil King’ Kaagman, Shoe en Laser 3.14.

De Stads Kunst Guerrilla was in de jaren zeventig een groepje opgefokte anarchisten, die Amsterdam onveilig maakten met ontregelende kunstprojecten in de openbare ruimte. Na dertig jaar radiostilte kwam de SKG onlangs weer in actie om de ‘brave burgers van de republiek Amsterdam’ wakker te schudden uit de ‘welvaartslaap’ – aldus het manifest, via internet verspreid.

Twee weken geleden werd de zijmuur van het Cobra Museum in Amstelveen versierd met de grote muurschildering Liggend naakt met grote beer. Een ‘kado’ ter viering van het vijftienjarige bestaan van het museum. “Voor één keer hebben we ons toen buiten de ring begeven, naar Amstelveen,” zegt een SKG-lid, met een gezicht vol verfspatten en een glas wodka in de hand. “Dat zal ons niet nog eens gebeuren. We zijn niet de Dorps Kunst Guerrilla.”

Het Cobra was not amused, en liet knarsetandend de muur weer keurig schoonspuiten.

De nieuwe incarnatie kan rekenen op de morele steun van SKG-oprichter Erik Hobijn, zo meldt één van de trotse nieuwe guerrilleros. “Hij heeft ons via-via laten weten dat we voor negentig procent geslaagd zijn voor het examen. We moesten nog één actie ondernemen om het officiële SKG diploma te mogen ontvangen.” Een ander roept: “Na vanavond willen we dat ding ook écht hebben!”

Een medewerker van Christie’s, die in alle vroegte het pand kwam openen, kan wel lachen om de nieuwe SKG-actie: “Het is wel duidelijk dat street art lééft.”

‘Nederlander stort zich op Spaanse mythe’

Het Parool / Kunst & Media (2 maart 2011)

Filmmaker Olivier van der Zee maakte 778 – La Chanson de Ronald, een documentaire over één van de oudste ridderverhalen van Europa. De film is een groot succes in Spanje.

DANIËL BERTINA

 

Het is het jaar 778. Bij de slag van de Roncesvallespas wordt de achterhoede van het Christelijke leger van Karel de Grote verraden, en in de pan gehakt door een overmacht aan Islamitische Saracenen. Ridder Roland – het neefje van Karel de Grote – blaast drie keer zó hard op zijn noodhoorn, dat hij ter plekke de heldendood sterft. Karel de Grote snelt terug en drijft met zijn manschappen de Moslims het water van de Ebro in. Aldus de mythe, vastgelegd in La chanson de Roland: het oudste literaire werk uit Frankrijk. Eeuwenlang gekoesterd als een van de meest invloedrijke ridderverhalen in Europa.

Filmmaker Olivier van der Zee (Amsterdam, 1969) verhuisde in 2003 naar Baskenland. “Daar stuitte ik op een monument voor de slag om Roncesvalles. Ik kende het verhaal, maar dat monument prees juist de Basken, die zich in die strijd dapper hadden verzet tegen de oorlogzuchtige Franken.”

In een bar kreeg Van der Zee een geschiedenislesje van de lokale bevolking. Niks Saracenen – de strijd rond Roncesvalles was een Baskische vergelding voor een eerdere imperialistische moord- en roofcampagne door de Franken in het Baskische dorpje Irunea (Pamplona). “De Basken waren natuurlijk een vredelievend bergvolkje. Maar die éne keer hadden ze met guerrillatactieken de Frankische overheersers verslagen. Echt zo’n typisch nationalistisch verhaal.”

Het idee voor 778 – La chanson de Roland was geboren. In deze documentaire probeert Van der Zee de feiten over deze mythische veldslag in de Pyreneeën boven tafel te halen, bijgestaan door een groep historici en archeologen, en ‘living history’ acteurs die de knokpartijen en veldtochten naspelen. 778 – La chanson de Roland ging op 28 januari tegelijkertijd in Madrid, Barcelona, Saragossa, Bilbao, Vitoria en San Sebastián in première. De film werd ook uitgezonden op France 3 Aquitaine.

“Dit soort documentaires wordt niet veel gemaakt in Spanje,” verklaart Van der Zee het onverwachte succes van zijn film. “Het is een coproductie voor een groot publiek, met serieuze interviews, historisch onderzoek, vechtscènes met veel special effects, en gefilmd op zeventien verschillende locaties in Frankrijk, Spanje en Engeland.”

Van der Zee studeerde aan de Filmacademie in Amsterdam en daarna aan het American Film Institute te Los Angeles, waar hij in 1999 afstudeerde. Daar ontmoette hij zijn Chileense vrouw. “In 2000 zijn we naar Nederland verhuisd, maar het was godsonmogelijk om voor haar een verblijfsvergunning te krijgen. Als zelfstandige kon ik dat gewoon niet bekostigen. Krankzinnig natuurlijk. Na enige jaren ploeteren zijn we in 2003 naar Spanje verhuisd.”

Zijn succes in de Spaanse filmwereld is deels te danken aan Amsterdamse branie, geeft Van der Zee toe. “Maar ik ben interessant voor Spaanse producenten, want ik ben goed te verkopen. Veel Spanjaarden spreken geen woord Engels, terwijl ik op festivals in vier talen over mijn film kan vertellen. Ook kan je als nuchtere buitenstaander onpartijdig het verhaal overzien, los van alle nationale en politieke motieven.”

De slag van de Roncesvallepas spreekt nog steeds tot de verbeelding. Het is een groot enigma wat zich daar écht heeft afgespeeld, en wáár precies. “Ook wij zijn er niet uit gekomen – met al onze experts,” lacht Van der Zee. “Dat is een kleine anticlimax. Zo dragen we toch weer bij aan de mythevorming.”

Dit jaar werkt Van der Zee aan vijf verschillende documentaires. “In maart ben ik betrokken bij een film over de merkwaardige Baskische zakenman Echevarrieta, die in het interbellum samen met de Duitse admiraal Wilhelm Canaris de meest geavanceerde onderzeeboot van zijn tijd bouwde, als geheim wapenprogramma voor Duitsland. Maar alles ging mis. Hitler kwam aan de macht en ging zelf wapens bouwen, en in Spanje brak de revolutie uit. Echevarria kon zijn duikboot aan de straatstenen niet kwijt. Hij was geruïneerd. Weer zo’n verhaal over een mislukte onderneming.”

www.lachansonderoland.com

De Stads Kunst Guerrilla Leeft!

Het Parool / Amsterdam (18 februari 2011)

 

AMSTELVEEN – Vannacht werd het Cobra Museum in Amstelveen voorzien van een enorme muurschildering door de Stads Kunst Guerrilla.

 

tekst DANIËL BERTINA /// foto’s BAS UTERWIJK


 

De Stads Kunst Guerrilla (SKG) leeft! Gierend van de lach en onder de verfspatten zitten de kunstenaars om de tafel – nog strak van de adrenaline. Een paar uur eerder hebben ze in alle vroegte de bakstenen muur van het Cobra Museum in Amstelveen voorzien van een enorme muurschildering: Liggend naakt met grote beer, met dikke verfklodders als sterrenhemel, ondertekend met een sarcastisch Happy Birthday en het SKG-logo. De potten latex en verfrollers liggen nog slordig verspreid tussen de fietsenrekken. Dit is de eerste acties van de heropgerichte Stads Kunst Guerrilla. Er zullen meer volgen.

“Laatst waren we afgereisd naar het Cobra Museum, vanwege het vijftienjarig bestaan,” zegt een van de anonieme SKG-ers. “Het is een grote schande dat de meest radicale, revolutionaire kunstbeweging die Nederland ooit heeft voortgebracht zo’n sufkuttig museum in zo’n sufkuttig dorp heeft. Cobra ging heel wild tegen alle regels in. Tot onze verbijstering was er ook bijna geen Cobradoek te bekennen.”

Willem Sandberg, oud-directeur van het Stedelijk Museum,  zou zich in z’n graf hebben omgedraaid,” zegt een ander. “Hij was een van de eersten die de kracht van Cobra heeft ingezien, daarom hebben we zijn plaket op de muur van Liggend naakt met grote beer keurig afgeplakt tegen de verfspatten. Dit werk is een ode aan mijnheer Sandberg en de idealen van Cobra.”

In de jaren zeventig was de Stads Kunst Guerrilla een groepje jonge provocatiekunstenaars die middenin de desolate tijd van krakersrellen, Koude Oorlog en atoomdreiging de stad onveilig maakten met woest anarchistische kunstprojecten in de openbare ruimte – erop gericht de maatschappij te ontwrichten. Martijn Haas schreef een boek over deze periode, Stads Kunst Guerrilla; kunst, muziek & terreur 1978-1981 (uitgegeven door Lebowski Publishers), wat de huidige leden inspireerde de beweging nieuw leven in te blazen.

“We zijn een veelkoppig monster,” roept een ander SKG-lid. “We komen in actie tegen de welvaartslaap waarin de stad en het land zijn verzonken. Iedereen die een verfkwast kan vasthouden mag meedoen…”

‘Ik wil een idee laten zien’ /// Interview Patrizio Di Massimo

De tentoonstelling Picasso in parijs, 1900-1907 in het Van Gogh Museum laat zien hoe de negentienjarige Pablo Picasso zich in Parijs ontwikkelde tot groot kunstenaar. Hoe zit dat met jonge kunstenaars in Amsterdam? Vandaag Patrizio Di Massimo.

DANIËL BERTINA

“Het is moeilijk te benoemen hoe mijn werk in deze twee jaar is veranderd,” zegt kunstenaar Patrizio di Massimo (Jesi, 1983), onderuitgezakt op de bank, in zijn verbazend strak geordende studio aan de Stadhouderskade. In 2009 kwam hij naar Amsterdam voor een tweejarige residentie bij kunstinstituut De Ateliers. “Het is een langzame ontwikkeling. Vóór De Ateliers maakte ik vooral videokunst. Sindsdien ben ik veel meer gaan schilderen. Dat is bijzonder, want ik had heel lang geen interesse om zélf dat medium te gebruiken. Ik heb jarenlang getekend, maar was lang té timide om dat werk aan anderen te tonen.”

Di Massimo hoorde van De Ateliers tijdens zijn masteropleiding aan de Slade School of Fine Art in London. “In Amsterdam heeft vooral het intensieve contact met andere kunstenaars en curatoren mijn kunst heel erg beïnvloed, door steeds weer geconfronteerd te worden met nieuwe visies op kunst. Ook de duur van deze residentie is fantastisch. Normaal moet je voor een paar maanden je hele leven overhoop gooien. Twee jaar is een prachtige tijd om ergens goed te kunnen aarden.”

Samen met zijn collega’s Alex Dordoy, Fritz Bornstück en Sarah De Vos is Di Massimo een van vier jonge buitenlandse kunstenaars, wonend en werkend in Amsterdam, die binnenkort hun werk zullen tonen in het Van Gogh Museum. Ze doen mee aan kleine expositie van jong talent, parallel aan Picasso in parijs, 1900-1907. Een grote overzichtstentoonstelling over hoe de negentienjarige Pablo Picasso zich onderdompelde in de experimentele kunstscene in Parijs, en een legendarisch kunstenaar werd. Picasso in parijs, 1900-1907 opent op 18 februari.

“Mijn kunst is een vorm van zelfonderzoek, en draait vooral om het uitdrukken van een idee,” zegt Di Massimo. In zijn werk onderzoekt hij de krachten – cultureel, nationaal en seksueel – die hem als mens hebben gevormd. “Wie ben ik, als resultaat van een lang historisch proces? Dat is de vraag die ik met mijn kunst probeer te beantwoorden.”

Di Massimo stuitte een paar jaar geleden op dit overkoepelende thema. Dit leidde tot een serie kunstwerken over de machtsverhoudingen tussen Italië en haar ex-koloniën. Onlangs waren twee van deze werken te zien in de tentoonstelling See reason in het Stedelijk Museum Bureau Amsterdam. Het tekstkunstwerk The Negus said: give me the lion keep the stele! (2010) over een diplomatieke ruzie over twee geroofde Ethiopische monumenten, en de videoinstallatie Duet for cannibals (2009): een opname van een ongemakkelijk interview waarin Di Massimo een muzikant uit Burkina Faso probeert te verleiden tot een kinky seksperformance.

In vergelijking met zijn videokunst, zijn Di Massimo’s schilderijen een stuk minder ontregelend. (Untiteld) Orientalism (2011) is een van de doeken die in het Van Gogh zal komen te hangen. Het is een eenvoudige afbeelding van een naakt jongetje, met een groene slang om zich heen gewikkeld. Als engel en satan. Hij lijkt de kop van de slang te gebruiken als verfkwast. Het is een schilderij over de schilderkunst, aldus Di Massimo.

“Ik ben niet opgeleid als schilder. Daarom probeer ik altijd een balans te zoeken tussen het naïeve enthousiasme als ‘zondagsschilder’ en de technisch perfecte, maar zielloze blik van de professional. Mijn schilderijen moeten zo simpel en transparant mogelijk blijven. Ze tonen vooral een bepaalde manier van denken. Ik vind het totaal niet interessant om ooit alleen maar een technisch ‘goede’ schilder te worden.”

Ook Clouds (2010) is een simpele compositie. Het schilderij toont een paar grijze wolken tegen een bruine achtergrond, en doet denken aan minimalistische Japanse prentkunst. “Ik heb iets met Japan, want sinds mijn zesde doe ik fanatiek aan judo,” zegt Di Massimo, terwijl hij naar de vechtende judoka’s op zijn verse serie schilderijen wijst. “Het is fascinerend dat je zo beïnvloed kan worden door een cultuur die je eigenlijk vreemd is. Mijn kunst is een zoektocht naar wie ik ben, en Amsterdam is nu ook een deel van mij geworden.”

www.vangoghmuseum.nl

‘Slopen is vaak het begin van iets moois’ /// Interview Alex Dordoy

Het Parool / Kunst & Media (15 februari 2011)

De tentoonstelling Picasso in parijs, 1900-1907 in het Van Gogh Museum laat zien hoe de negentienjarige Pablo Picasso zich in Parijs ontwikkelde tot groot kunstenaar. Hoe zit dat met jonge kunstenaars in Amsterdam? Alex Dordoy vertelt.

DANIËL BERTINA

“Ik voel me bijna gedwongen om hier enorme kunstwerken te maken,” zegt Alex Dordoy (Newcastle, 1985). Zijn gigantische atelier, een immense witte kubus, is verworden tot chaos van brokstukken gips, verfklodders, rollen plastic, bouwmaterialen en houtsnippers. Tegen de muur staan een rijtje schilderijen en andere probeersels. “Soms verlies ik mezelf in deze enorme ruimte. Vreemd genoeg lijkt daardoor mijn werk juist kleiner van schaal te worden.”

Na zijn studie aan de Glasgow School of Art werkte Dordoy een tijdje als zelfstandig kunstenaar, vanuit zijn een piepkleine studiotje in Glasgow. “Dat ging me bijna té gemakkelijk af. Ik was heel productief en had goede contacten met galeries. Maar ik moest mezelf even uit dat beschermde wereldje trekken. Tijd om mijn geluk ergens anders te beproeven.”

In 2009 reisde hij naar Amsterdam voor een twee jaar durende werkperiode bij kunstinstituut De Ateliers. Samen met zijn collega’s Sarah De Vos, Fritz Bornstück en Patrizio Di Massimo is Dordoy een van vier jonge buitenlandse kunstenaars, wonend en werkend in Amsterdam, die meedoen mee aan kleine expositie van jong schildertalent in het Van Gogh Museum. Deze loopt parallel aan Picasso in parijs, 1900-1907. Een grote tentoonstelling over hoe Pablo Picasso zich als negentienjarig Spaans talentje onderdompelde in de wereldstad Parijs – het brandpunt van de avant-garde – en zich ontpopte tot legendarisch kunstenaar. Picasso in parijs, 1900-1907 opent op 18 februari.

“Ze hebben allebei een rare Van Goghachtige sfeer, met felle kleuren en woeste kwaststrepen,” zegt Dordoy over zijn twee schilderijen die in het Van Gogh Museum komen te hangen. Hij wijst naar I had met my equal (2010): een prachtige knokscene tussen twee piraten, balancerend in de scheepstouwen, geschilderd in fel psychedelische kleuren. “Die details in de horizon en het water zijn best Van Goghesk. Al zeg ik het zelf.”

Dordoy’s kunst is sterk beïnvloed door strips. One more step, mr. hands (2010) – een schipbreukeling, knutselend aan een reddingsvlot – is een letterlijke verwijzing een scene uit een piratenverhaal uit de invloedrijke superheldencomic Watchmen uit de jaren tachtig. Beide schilderijen waren vorig jaar te zien in Dordoy’s soloshow Pirates bij Grimm Gallery.

“Mijn werk gaat over eigendom en reproductie. Als kunstenaars roven we overal onze invloeden vandaan en maken er iets nieuws van. Ik houd ontzettend van het idee om iemand anders’ werk te gebruiken en mijn eigen kunst erop los te laten. Piraterij is voor mij een metafoor voor het leven.”

In Amsterdam is Dordoy dieper op zijn kunst ingegaan, vooral door de vele ontmoetingen met andere kunstenaars in de stad. “Het is een snelkookpan. Het is heel intens om hier twee jaar lang te werken. Elke week krijg je gerenommeerde kunstenaars en critici over de vloer, die je kunst komen fileren. Maar het is goed om veel over je werk te kunnen praten, anders wordt je gek. Ik denk dat ik pas over een jaar of vijf écht kan zeggen wat deze ervaring met mij heeft gedaan.”

“Ik ben een ontzettende chaoot,” zegt Dordoy. “Ik vlieg alle kanten op, spring snel van medium naar medium. Mijn werk ziet er al snel best goed uit, maar het probleem is dat het soms teveel op de oppervlakte blijft – daar werd ik steeds weer op gewezen.” Een verrijking, maar soms sloeg hij daarna wel een paar schilderijen stuk.

Dordoy wijst naar de muur. “Ik had die twee schilderijen gemaakt op gips en vond het allemaal veel te braaf. In een driftbui pakte ik een hamer en ramde er een paar gaten in. Maar door het rasterwerk van de gipsplaat bleef het beeld in brokstukken bijeengehouden. En, een stuk interessanter om naar te kijken. Slopen is vaak een loutering en het begin van iets heel moois.”

www.vangoghmuseum.nl

‘Mijn Poppins kan heel scherp zijn’ /// Interview Noortje Herlaar

Het Parool / Kunst & Media (11 februari 2011)

Een jaar geleden koos het Nederlandse televisiepubliek Noortje Herlaar voor de hoofdrol in de musical Mary Poppins. Hoe kijkt ze terug?

DANIËL BERTINA

 

“Die televisieshow was heel hysterisch en heftig,” zegt Noortje Herlaar (Vlaardingen, 1985). Als kandidaat in het programma Op zoek naar Mary Poppins stal ze de harten van de kijkers, en werd uitgekozen voor de rol van het magische kindermeisje Mary Poppins in de gelijknamige musical. Een droom kwam uit. “De strijd op televisie had ik niet zo in de hand. Je doet je best, maar het publiek beslist. Toen ik die rol eenmaal had, kon ik al mijn opgebouwde energie er in kwijt. Met volle overgave heb ik me er op gestort; dit was mijn kans om zélf over mijn lot te beslissen.”

“Mijn medespelers waren verbaasd dat ik vlak voor de première zo ontzettend rustig was. Maar het klopte gewoon. Ik had het gevoel dat ik helemaal op m’n plek was. Het afgelopen jaar was vooral heel erg genieten.”

Na haar opleiding aan de Muziektheateracademie van het Rotterdams Conservatorium speelde Herlaar in de musicals Urinetown en Dirty Dancing, en sprak stemmetjes in voor tekenfilms. Het Poppinsavontuur betekende haar grote doorbraak. De voorstelling ging op 11 april 2010 in première en was een doorslaand succes. Mary Poppins werd bejubeld in de pers en won vijf John Kraaijkamp Musical Awards. Herlaar werd bekroond als beste aanstormend talent, zowel voor haar vertolking van Mary Poppins en haar rol als Lot Kleinhart in Urinetown.

Nu zijn we een jaar verder. “Ik heb het allemaal ervaren als het oog van de storm,” grijnst Herlaar, al roerend in haar kop 1000-dromenthee. “Om mij heen gebeurde van alles, maar ik ben er vrij kalm onder gebleven. Voor mijn vrienden en familie was het zwaarder, omdat zij opeens te maken kregen met vreemden die allemaal een mening over mij hadden. Ik ben tijdens die tv-tijd wel heel erg geschrokken over hoe mensen op het internet hun mening over mij en anderen kunnen spuien. Nu probeer ik me daar heel bewust van te isoleren, want dat soort dingen brengen je té ver van jezelf af. Het is natuurlijk ook wel heel raar om je eigen kop zo groot op reclameborden te zien.”

Het afgelopen jaar speelde Herlaar de spectaculaire show – een dikke drie uur inclusief pauze, vol tapdans, ingewikkelde zangnummers, razendsnelle verkleedpartijen en het nodige kunst- en vliegwerk – zeven keer per week. De voorstelling is nog steeds te zien.

Dat is topsport. “Elke keer die hoge ‘C’ halen blijft een uitdaging. Het is een musical met een feelgood einde, maar aan die Mary Poppins zitten heel wat kartelrandjes. Ze kan heel scherp reageren. Om het interessant te houden probeer ik in die kleine finesses van tekst en zang elke keer weer iets nieuws te zoeken. Toch is er weinig ruimte voor improvisatie. Als je maar vijftien seconden de tijd hebt om jezelf te verkleden, kan je élke keer weer ontzettend op je bek gaan. Ik moet m’n kop erbij houden.”

De druk is groot om elke keer weer goed te presteren, zegt Herlaar. “Ik wil heel graag aardig gevonden worden en zoek nog steeds naar bevestiging. Dat zit in mij. Ik kan het goed volhouden omdat ik er ook ontzettend van geniet. Pierre Bokma vertelde eens in een interview dat je als acteur één keer in de honderd voorstellingen de échte magie van het theater voelt. Dat geeft zoveel energie, dat je daar vervolgens weer honderd voorstellingen op kan teren.”

“Mijn grootste droom is dat ik voor de rest van mijn leven met dit vak mijn brood kan verdienen. Dat klinkt misschien een beetje saai, maar de voorstelling van afgelopen zondag was weer een gelukzalige ervaring. Ik voelde de zaal met mij mee ademen. Aan het eind zweefde ik over de hoofden van het publiek, en ik zag daar mensen uit alle lagen van de bevolking zitten. Als je hoort dat je mensen écht hebt geraakt is dat hartverwarmend. In deze tijd is er behoefte aan meer verbondenheid, naastenliefde en aandacht voor elkaar. Ik denk dat deze voorstelling daarom zo’n succes is.”

Mary Poppins speelt in het Circustheater in Scheveningen

www.musicals.nl

www.noortjeherlaar.nl

Stillevens en de zondvloed /// Interview met Fritz Bornstück

Het Parool / Kunst & Media (12 februari 2011)

De tentoonstelling Picasso in parijs, 1900-1907 in het Van Gogh Museum laat zien hoe de negentienjarige Pablo Picasso zich in Parijs ontwikkelde tot groot kunstenaar. Hoe zit dat met jonge kunstenaars in Amsterdam? Vandaag deel twee van een serie: Fritz Bornstück.

DANIËL BERTINA

“Het daglicht in mijn studio is fucking irritant,” zegt Fritz Bornstück (Weilburg, 1982) in zijn werkruimte in De Ateliers, helemaal bovenin het immense pand aan de Stadhouderskade. “Daarom werk ik liever ’s nachts. Onder neonlicht kan je veel sneller en beter zien wat je doet. Dat typische superkoude, zilverachtige Hollandse licht ervaar ik liever buiten – als ik niet aan het werk ben. De zonsopgang en zonsondergangen zijn prachtig in deze stad.” Grote doeken hangen tegen de ateliermuren. Overal veelkleurige verfspatten, zelfs op de theekopjes. Bornstück grijnst: “Even een schoon plekje zoeken.”

Samen met collega’s Sarah de Vos, Patrizio Di Massimo en Alex Dordoy laat Bornstück binnenkort een aantal schilderijen zien in het Van Gogh Museum. Een kleine expositie van jong internationaal kunsttalent, parallel aan Picasso in parijs, 1900-1907. Deze grote overzichtstentoonstelling toont de spectaculaire ontwikkeling van Pablo Picasso, die als negentienjarige kunstenaar naar Parijs verhuisde en zich daar ontpopte tot kunsticoon. Picasso in parijs, 1900-1907 opent 18 februari.

Bornstück studeerde aan de Universität der Künste in Berlijn, en kwam zes maanden geleden naar Amsterdam  als artist in residence bij kunstinstituut De Ateliers. The green raft (2010) is het eerste schilderij dat hij hier maakte. In woeste kwaststrepen is een gifgroen vlot te zien, drijvend op een donkergrijze, smerige watermassa. Op het vlot staat een verhuisdoos, vervormd als een gezicht met een verbijsterde uitdrukking. Een banaan steekt uit een van de ‘ogen’.

“Dit gaat over mijn overleving, aankomst en nieuwe begin in dit land onder de zeespiegel,” vertelt Bornstück. “Het verwijst ook naar de collectieve nachtmerrie van de zondvloed – natuurlijk een super-Bijbels thema – en de klimaatverandering. Ik geef een verwrongen, cartooneske draai aan al die rampenscenario’s, want ik zie het leven als één grote tragikomedie.”

In zijn laatste tentoonstelling in Kopenhagen My love for you is like a Japanese car (Galerie Mikael Andersen, 2010) was het thema van de zondvloed in verschillende schilderijen te ontdekken. Ook de verhuisdoos en bananen kwamen meermaals voorbij. Het laatste jaar legt Bornstück zich vooral toe op stillevens; een direct gevolg van zijn tijd in Amsterdam.

“Stillevens geven een heel mooi tijdsbeeld. Het zijn gecodeerde collectieve dromen en nachtmerries. In mijn schilderijen toon ik leftovers die de toeschouwer zelf met zijn fantasie kan invullen. Ik wil dat mensen zich afvragen wat hier in vredesnaam is gebeurd. Vreemd genoeg is in de hedendaagse kunstpraktijk het stilleven grotendeels verdwenen. Dat is me een raadsel, en ik voel me geroepen om die fascinerende blinde vlek weer op te vullen.”

Bij aankomst maakte Bornstück een veldtocht langs de Amsterdamse musea, om te ruiken aan de historische wortels van de stillevens. “Amsterdam is een melting pot van een eeuwenlange schildertraditie, en ik probeer het allemaal op te zuigen. Vooral in Het Rijksmuseum heb ik de meest geweldige stillevens ontdekt. Daardoor is mijn kunst echt veranderd. Mijn nieuwe schilderijen zijn meer open voor interpretatie, en lijken minder te draaien om één grap.”

Bornstück wijst naar een ander werk, getiteld This is what we do to our enemies (2011). Dat komt ook in het Van Gogh te hangen. “Dat schilderij maakte ik nadat ik voor zoveelste keer Gummo van Harmony Korine had gezien, een bizarre film over white trash Amerika.” In de donkere olieverf is een pompoen te ontdekken, opgehangen en gemarteld als voodoopop.

“Het is een werk over ongerichte agressie en de kinderachtige drang naar verwoesting, botgevierd op een zielige pompoen. Het laat zien wat er overblijft, nadat de storm van verwoesting is gaan liggen. Mijn twee schilderijen vormen een soort panelen in een stripverhaal. De een toont mijn eenzame aankomst, en de ander de verwoesting die ik hier al heb aangericht.”

www.motobol.de / www.vangoghmuseum.nl

Picasso in Parijs in Het Parool

Tweede aflevering in een serie van vier

Een stad van spiegels en ramen /// Interview met Sarah De Vos

Het Parool / Kunst & Media (9 februari 2011)

De tentoonstelling Picasso in parijs, 1900-1907 in het Van Gogh Museum laat zien hoe de negentienjarige Pablo Picasso zich in Parijs ontwikkelde tot groot kunstenaar. Hoe zit dat met jonge kunstenaars in Amsterdam? Vandaag de Belgische Sarah De Vos over haar relatie met de stad.

DANIËL BERTINA

“Amsterdam is een stad vol met reflecties,” zegt kunstenaar Sarah De Vos (Brussel, 1985). Haar prachtige werkruimte aan de Stadhouderskade ruikt naar verfverdunner en verse koffie. Ze wijst naar de grote vensters van haar atelier: “In deze stad zie je overal ramen, spiegels, kaders en weerspiegelingen in het water van de grachten. Alles is veel hoger en opeengestapeld dan Antwerpen, en je ziet allemaal mensen achter die kleine raampjes zitten. Dat is heel inspirerend. In Antwerpen was ik vooral geïnteresseerd in de mensen om mij heen. Nu gaat mijn werk meer over reflectie en spiegeling.”

Sarah De Vos studeerde in 2008 af aan de schildersopleiding van de Sint Lucas Hogeschool te Antwerpen. Na een jaar zelfstandig werken had ze behoefte aan meer verdieping. In 2009 werd ze aangenomen voor een tweejarige residentie bij De Ateliers: een instituut waar talentvolle jonge kunstenaars – nét van de academie – hun vak verder kunnen ontwikkelen.

Naast Alex Dordoy, Fritz Bornstück en Patrizio Di Massimo (drie collega expat-kunstenaars van De Ateliers) toont De Vos binnenkort een aantal werken in het Van Gogh Museum. Hun kleine tentoonstelling loopt parallel aan Picasso in parijs, 1900-1907, een overzichtstentoonstelling over de spectaculaire ontwikkeling die Pablo Picasso in Parijs doormaakte. Als negentienjarige Spaanse snotneus stortte Picasso zich met volle overgave in de avant-gardistische kunstbewegingen van de wereldstad Parijs, en ontpopte zich tot legendarisch kunstenaar. Picasso in parijs, 1900-1907 is vanaf 18 februari te zien.

“Ik heb echt geleerd om uit mijn oude systeem te breken,” vertelt De Vos over haar werkperiode in Amsterdam. “Het werk uit het eerste jaar mag op de brandstapel, maar daarna heb ik een aantal schilderijen gemaakt waar ik helemaal achter sta.” Eén van deze werken, Shades of grey (2010), is nu te zien bij haar gelijknamige solotentoonstelling in Leuven en komt voor Picasso in parijs terug naar Amsterdam.

Haar schilderijen ontstaan op basis van foto’s. “Ik houd ontzettend van het filmische, tijdsgebonden karakter van schilderen, maar nu is mijn werk bijna impressionistisch. Voor Shades of grey heb ik ingezoomd op de jurk van een vriendin. In de details van het schakelpatroon kan je niet meer zien of het licht wordt gereflecteerd of juist geabsorbeerd. Het werk gaat over vrouwelijkheid en verleiding, zonder dat ik het hele meisje laat zien. Ik heb het bewust vaag gehouden en opgebouwd uit verschillende lagen. Het kost tijd om het schilderij te doorgronden.”

In Amsterdam is De Vos ook gaan experimenteren met videokunst: een direct resultaat van de inspirerende samenwerking op De Ateliers. “Het was heel bevrijdend om met video te werken, dat wil ik vaker doen. Zonder de aanmoediging van mijn collega’s had ik het nooit aangedurfd.” De Vos zet haar laptop aan. Haar eerste videokunstwerk is een opname van de ateliermuur: haar schilderij Reflection (2010) – een afbeelding van drie spiegelende vensters – staat naast een spiegel waarin de reflectie van het atelierraam is te zien, met blauwe lucht en een kale boomtak die zachtjes in de wind waait. Het wordt steeds donkerder, totdat de lucht in de spiegel dezelfde donkerblauwe kleur heeft als het schilderij ernaast.

“Je wordt nieuwsgierig naar wat er daarbinnen te zien is, maar het beeld blijft afgesloten,” zegt De Vos over Reflection, een schilderij dat ook in het Van Gogh zal komen te hangen. “Ik speel graag met aantrekken en afstoten. In Amsterdam is mijn kunst meer ‘mij’ geworden. Dat komt ook door de kwetsbaarheid en isolatie die ik hier voel; ik heb hier urenlang eenzaam over mijn werk zitten piekeren. Het is nu veel meer verstild en minder een hapklaar verhaaltje. Meer Tarkovski, minder Tarantino.”

www.sarahdevos.be / www.vangoghmuseum.nl

Picasso in Parijs in Het Parool

Eerste aflevering in een serie van vier

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=hf6jLsx3I80[/youtube]

 

De vrolijke nutteloosheid van kunst /// Interview Ni Haifeing & Ibrahim Quraishi

Het Parool Kunst & Media (20 januari 2011)

De tentoonstelling Body Language in Lumen Travo Gallery toont werk van zes internationale kunstenaars, gevestigd in Amsterdam. Ni Haifeng en Ibrahim Quraishi spreken over de nutteloosheid van kunst.

DANIËL BERTINA

 

“Kunst moet je niet al te serieus nemen,” zegt kunstenaar Ibrahim Quraishi (Nairobi, 1973). “We moeten weer voor gek durven staan, als mensen en kunstenaars. Daarom probeer ik altijd met mijn werk de toeschouwers te ontregelen.” Zijn collega, de Chinese kunstenaar Ni Haifeng (Zhoushan, 1964) knikt, en neemt een bedachtzame trek van zijn sigaret: “Ik vind dat we in deze tijd van marktwerking en massaconsumptie weer dingen moeten kunnen maken die niet praktisch zijn. Kunst moet nutteloos zijn, zonder duidelijke betekenis. Maar om dat idee goed uit te drukken is een uitdaging.”

Samen met vier andere internationale kunstenaars tonen Ni en Quraishi hun werk in de groepstentoonstelling Body language. Deze expositie over de zeggingskracht van het menselijk lichaam is tot 19 februari te bezoeken in Lumen Travo Gallery op de Lijnbaansgracht.

In de grote foto Self-portrait as part of the porcelein export history (1999-2001) toont Ni in close up zijn eigen nek en onblote rug. Met blauwe inkt is een sierlijk oer-Hollands Delftsblauw porseleinmotiefje op zijn huid getekend, als een tatoeage. “Als individuen doen we er niet zoveel toe,” zegt Ni, die in 1994 zijn woonplaats Sjanghai voor Amsterdam verruilde. “Je maakt altijd deel uit van een groter cultureel verhaal.”

“Door als Chinese immigrant de geschiedenis van de porseleinhandel op mijn eigen huid – de grens van mijn lichaam – te tekenen, wilde ik knipoog geven naar de absurditeit en nietszeggendheid van een begrip als ‘culturele identiteit’. Ik heb voor die tatoeages traditionele Chinese ontwerpen gebruikt, en patronen van het zeventiende-eeuwse Chine de Commandeporselein: ontworpen in het Westen met Westerse decoraties naar Westerse smaak, maar gemaakt in China. Ik wilde die vreemde wisselwerking van culturen laten zien.”

Ook choreograaf en conceptueel kunstenaar Ibrahim Quraishi – geboren in Kenia, deels opgegroeid in Pakistan, geschoold in de Verenigde Staten, Oezbeekse moeder, Arabische vader – belichaamt die culturele wisselwerking. In 2005 kwam hij naar Amsterdam als docent bij Das Arts, en bleef hangen. “De Amsterdamse kunstscene in de jaren zestig en zeventig was heel radicaal en vooruitstrevend. Nu is het een conservatieve, bureaucratische boel geworden. Alles keurig verpakt en de ruwe randjes weggestopt, net als bij Albert Heijn en Hema. Toch vind ik die Amsterdamse combinatie van arrogantie en nederigheid heel charmant.”

In Body language presenteert Quraishi twee foto’s van zijn 24 uur durende performance Wildlife take away station (2009), een liefdesverhaal over een oude vrouw en haar jonge minnaar. De twee tragikomische foto’s – Woman in take away station I & II – tonen een troosteloze kamer, waar de oude vrouw met haar uitgezakte naakte lijf op een krukje zit. De vloer is bezaaid met glasscherven, alsof ze net de ramen heeft ingeslagen.

[youtube]http://www.youtube.com/watch?v=uA4Lq6WBA1k[/youtube]

Wildlife take away station gaat over verborgen geheimen en hun verwoestende gevolgen,” vertelt Quraishi. “Elke scène bestond uit een alledaagse handeling, zoals hout zagen, wachten of masturberen. Door de extreme duur van de performance – 24 scènes van elk een uur lang– werden al die handelingen pijnlijk voelbaar. In mijn kunst probeer ik altijd de logica onderuit te halen. Als een kunstwerk nutteloos is, zonder duidelijke betekenis, dan krijg je als toeschouwer de vrijheid om het op je eigen manier te ontcijferen. Dat heb ik geprobeerd met deze twee foto’s. Ze zijn hun originele context ontstegen, en zo kan je er een nieuw verhaal in terugvinden.”

“Er zit ontzettend veel lol in die nutteloosheid van kunst,” zegt Ni. “Ik werk nu aan The flowers of evil: mijn video- en fotoinstallatie over een illegale seksspeeltjesfabriek in China. Negentig procent van alle seksspeeltjes ter wereld komt daar vandaan, terwijl de autoriteiten nog steeds denken dat daar ‘medische massageproducten’ worden gemaakt.” “Ik heb al een paar van die foto’s gezien,” giert Quraishi. “Je ziet verveelde oude vrouwtjes roze dildo’s in dozen proppen. Als nutteloze gebruiksvoorwerpen, in dienst van de wereldwijde genotzucht.”

www.lumentravo.nl

www.xs4all.nl/~haifeng

www.ibrahimquraishi.org

Videokunst om angst te bezweren /// Interview Pilvi Takala

Het Parool / Kunst & Media (19 januari 2011)

De Finse videokunstenaar Pilvi Talaka is finalist voor de Prix de Rome: de Nederlandse ‘staatsprijs’ voor beeldende kunst. Fear cure, haar meest recente werk, is nu te zien in de projectruimte van SKOR.

 

DANIËL BERTINA

 

“Het is een beetje een luxeprobleem,” zegt videokunstenaar Pilvi Takala (Helsinki, 1981) in een telefoongesprek vanuit Stockholm, net terug van een groepstentoonstelling in Denemarken. In december eindigde haar twee jaar durende residentie aan de Rijksacademie, en Takala werd meteen uitgenodigd voor een korte werkperiode bij Iaspis, een kunstorganisatie van de Zweedse overheid. “Ik had me aangemeld voor de Prix de Rome, zonder erop te rekenen dat ik door de eerste selectie zou komen. Nu zit ik bij de laatste vier. Dat is een beetje bizar.”

Samen met Priscila Fernandes, Ben Pointeker en Vincent Vulsma werd Takala uit 200 inzendingen geselecteerd voor de shortlist. De vier finalisten krijgen een paar maanden de tijd, begeleiding en atelierruimte om nieuw werk te maken, dat op 7 mei zal worden getoond in een eindpresentatie van de Prix de Rome in Smart Project Space. De prijsuitreiking is een maand later.

“Het is een grote eer, zeker als buitenlander,” zegt Takala, die sinds 2007 in Amsterdam woont. “Maar het is wel een uitdaging om in zo’n korte tijd iets nieuws te maken. Ik ben hevig aan het nadenken welke kant het op moet.”

De Prix de Rome, de oudste Nederlandse ‘staatsprijs’ voor beeldende kunst en architectuur, werd tijdens de Franse bezetting (1806-1810) door Lodewijk Napoleon in ons land geïntroduceerd. In 1666 riep Lodewijk XIV de prijs in het leven om getalenteerde Franse kunstenaars met rijkssubsidie een tijdje te laten werken in Rome: de bakermat van de klassieke kunst. De huidige versie van de Prix de Rome bestaat uit flinke geldbedragen, variërend van 10.000 tot 45.000 euro. De prijs wordt elke twee jaar uitgereikt aan beeldend kunstenaars, en elke vier jaar aan architecten.

Veel van Takalas videokunst ontstaat uit performances in de openbare ruimte. Met verborgen camera’s registreert ze de verbijsterde reacties op de genante situaties waarin ze zichzelf en haar medespelers laat verzeilen. Zoals in Real snow white (2009) waarin Takala – verkleed als Sneeuwwitje – probeert het terrein van Disneyland Parijs op te komen. Dit tot vreugde van de aanstormende kleuters en chagrijn van de ijverige bewakers. Haar recente werk is meer documentair. In Players (2010) portretteert ze een aantal (grotendeels) Scandinavische jongens, wonend in Bangkok, die als professionele internetpokerspelers alle facetten van hun leven tot suf kansspel hebben gereduceerd.

Haar meest recente werk Fear cure (2010) is tot 11 februari te zien bij De Inkijk: een kleine projectruimte van Stichting Kunst in Openbare Ruimte aan de Stadhouderskade. Fear cure is een kort filmpje van een bewakingshokje op het vliegveld van Bangkok, ten tijde van de wereldwijde griepepidemie. De langslopende passagiers worden met een hittescanner gecontroleerd op een té hoge lichaamstemperatuur. Op de voorgrond staart een verpleegkundige naar de zwart-wit beelden op haar scherm; paraat om iemand met koortsymptonen te onderscheppen.

Deze onheilspellende beelden gaan samen met merkwaardige geluidsfragmenten. Het zijn gesprekken die Takala voerde met drie coaches in de omstreden NLP methode (neurolinguïstisch programmeren). Takala deed zich voor als hypochonder, doodsbang voor de griepepidemie, bezocht de NLP-coaches en maakte geluidopnames van de zalvende, hypnotische gesprekken die volgden.

“De griepepidemie was meer een epidemie van angst,” zegt Takala. “In Finland brak de paniek uit als je op straat je neus snoot. Er was grote angst voor infecties, een tekort aan vaccins, en de schadelijke bijwerkingen van het vaccin. Die ongerichte achtervolgingswaan leek zichzelf in stand te houden. Fear cure gaat over die kringloop van angst, en een poging om deze te doorbreken. NLP gaat ervan uit dat je angstbeelden als een videofilm opnieuw in elkaar kunt monteren door in een soort trance te komen. Dat vind ik een fascinerend idee, maar ook een beetje eng. Het trekt aan en stoot af. Ik voel altijd zoiets dubbelzinnigs over mijn onderwerpen.”

www.pilvitakala.com / www.prixderome.nl

video: AVRO Kunstuur / de genomineerden