‘Picknicken op de Gazastrook’

Corpus Kunstkritiek / Domein voor Kunstkritiek

Voorstelling: Janken en Schieten door Ilay den Boer

Gezien: 23 mei, Festival aan de Werf

Door: Daniël Bertina

Theatermaker Ilay den Boer werkt aan Het Beloofde Feest: een zesdelig (auto)biografisch en documentair theaterproject over zijn worsteling met de Joodse identiteit. Deel twee, Janken en Schieten, toont het wanhopige verlangen naar een thuisland. Benauwend en hartverscheurend.

Een enorm braakliggend sloopterrein aan het spoor, vlakbij Utrecht Centraal. De grond ligt bezaaid met kleine brokstukken steen. Alsof hier ooit een groot gebouw heeft gestaan, nu tot niets kapotgeslagen. Aan de rand staan een paar overblijfselen van de afgebroken muren, ondergespoten met graffiti. Een niemandsland. Er staat een bus, model: aftands met Oostblokdegelijkheid. Theatermaker Ilay den Boer kijkt door de achterruit en rent enthousiast naar buiten om het publiek – een man of tien – te ontmoeten. En zijn tegenspeelster, die uit een zijhoek komt aangefietst. “Hey! Kom naar binnen, ga lekker zitten, leuk dat jullie er zijn!” Ze laat haar fiets vallen en ze vliegen elkaar in de armen. Ze zoenen in alle hevigheid, terwijl het publiek voorzichtig de bus in schuifelt. Een totaal andere wereld in.

Want met deze bus ontvluchtte Ilays oma in de Tweede Wereldoorlog de afgrijselijke moordpartijen in het getto van Litouwen. Tenminste, dat wordt ons verteld door Ilay, die zich voorstelt en ons hartelijk verwelkomt. In Janken en Schieten neemt hij het publiek mee op de barre tocht die zijn oma maakte. In vijf jaar vluchtte ze van Litouwen naar Israël. Zijn tegenspeelster (in deze uitvoering gespeeld door Jacobien Elffers) blijft opvallend naamloos – wat we te zien krijgen is zijn familieverhaal.

Het Beloofde Land

Janken en Schieten is het tweede deel van Het Beloofde Feest. Dit is een deels autobiografisch, deels documentair, zesdelig theaterproject van theatermaker Ilay den Boer (Jeruzalem, 1986), over zijn worsteling met de Joodse identiteit en geschiedenis. Deze voorliefde voor langlopende, multidisciplinaire theaterprojecten is een signatuur van Stichting Nieuwe Helden. Samen met generatiegenoten Lucas de Man, Marcus Azzini en Bas van Rijnsoever maakt Ilay den Boer deel uit van dit collectief van theatrale geestverwanten. Op zijn rug, zo blijkt na enig zweten, prijkt een tatoeage van het Nieuwe Helden logo.

Op opvallende wijze vervlecht Ilay den Boer zijn eigen familiegeschiedenis met zijn theater. Zo speelde moeder Nava mee in de theatrale bar mitsvah maaltijd Eet Smakelijk (2008), en Ilays vader Gert stond op het podium in Dit is Mijn Vader (2009): een voorstelling over de ingewikkelde relatie tussen een niet-joodse vader en zijn joodse zoon, en de angst voor het antisemitisme. Beide producties werden uitbundig geprezen. Eet Smakelijk werd geselecteerd voor de Officiële Juryselectie van Het Theaterfestival Vlaanderen 2009, Dit is Mijn Vader voor de Officiële Juryselectie van Het Theaterfestival Nederland 2010 en Blind Date – nieuwe theatermakers on tour 2009/2010. Binnen Het Beloofde Feest volgen nog een kindervoorstelling, een locatieproject en een installatie.

Memento’s

Terug naar Janken en Schieten: het verhaal van Ilays oma Sara (inmiddels overleden). Eenmaal in de bus stappen we middenin de geschiedenis. Het hangt vol met memento’s: de ramen zitten vol met familiefoto’s van vader- en moederskant, landkaarten met pijlen en omcirkelde plaatsnamen, krantenknipsels – deels in het Hebreeuws – documentatie en kolommen met statistieken, oude zwart-wit afbeeldingen van executies en vermoorde mensen. En in het midden van de bus een soort altaartje gebouwd van houten kistjes met meer ingelijste foto’s, een laptop met luidsprekers en een muziekprogramma, boeken, elpees en stapels vergeelde dagboeken. Allemaal fragmenten van een pijnlijke familiegeschiedenis. Vijf jaar lang was Ilays oma – toen een jaar of zestien – met nog een tiental anderen in deze bus op de vlucht voor de nazi’s, de haat en het oorlogsgeweld. Totdat ze na de oorlog uitgehongerd, paranoïde en wanhopig van de angst de havenstad Haifa bereikten. Eindelijk veilig in het Beloofde Land vond zij haar thuis. Ze overleefde de hel, maar werd in de loop der jaren als Israëlisch staatsburger steeds nationalistischer en een vurig aanhanger van de geweldspolitiek van haar land. In deze voorstelling probeert Ilay den Boer de motieven van zijn oma te begrijpen en voelbaar te maken. Maar tegelijkertijd worstelt hij met haar latere radicalisme. En dat van zijn geboorteland.

Poppenspeler

Ilay den Boer is een meesterlijke verhalenverteller, die dicht op de huid de meest angstige momenten uit de reis uitspeelt. Dat doet hij op een hele open manier. “Zij speelt nu even mijn oma,” roept hij, terwijl hij naar Jacobien Elffers zwaait. In andere scènes speelt Elffers zijn vriendin. Zelf neemt hij in schetsmatig spel verschillende rollen aan, vaak met niet meer dan mimiek of een kleine verandering van lichaamshouding. Alles komt voorbij: de rabiate antisemieten die zijn oma op haar reis belagen, de SS’er die als een dreigend roofdier door de bus stapt, de uitgehongerde, met luizen bedekte oude man die door het licht van de Chanoeka-kandelaar weer levenslust krijgt, en de andere passagiers die keer op keer de meest extreme doodangsten en euforie hebben moeten doorstaan. De claustrofobie grijpt je naar de strot. Je zit er bovenop, letterlijk en figuurlijk, en het zweet spat in het rond. Den Boer speelt met een bijna hysterische intensiteit die doet denken aan poppenspeler Josef van den Berg in zijn beste jaren. Wegkijken is onmogelijk. Als het gezelschap na al die ellende uiteindelijk vanuit de boot de haven van Haifa ziet liggen – door Den Boer simpel maar prachtig uitgespeeld door uit het schuifdak van de bus te hangen – voelt het als een loutering.

Echt waar?

Op een gegeven moment betrap ik mezelf erop, dat ik het allemaal klakkeloos voor waar gebeurd aanneem. Hoe heeft hij eigenlijk die bus naar Utrecht gekregen? Was die niet achtergelaten, ergens in een Griekse haven voordat oma Sara op de boot stapte? Of heb ik het verkeerd onthouden? Misschien heeft Den Boer het levensverhaal van zijn grootmoeder hier en daar wat geromantiseerd. In de voorstelling wordt echter nergens de suggestie gewerkt dat er twijfel bestaat over de ‘echtheid’ van de bus, de dagboeken, de familiefoto’s en het familieverhaal. De voorwerpen in Janken en Schieten beelden uit wat ze zijn. Het zijn authentieke objecten, die allemaal verwijzen naar een tragisch verleden. Door de kracht van spel en fantasie kan in het theater alles in iets anders worden veranderd, maar in deze voorstelling zijn de mogelijkheden voor afwijkende interpretaties van het getoonde beperkt. Door al deze ‘oorspronkelijkheid’ is de voorstelling zeer overtuigend, en tegelijkertijd benauwend. Maar daardoor komt de klap des te harder aan.

Picknicken op de Gazastrook

Het spel in Janken en Schieten biedt gelukkig een frisse gelaagdheid en nuancering op de dwingende aanwezigheid van al die Geschiedenis. Ruggengraat van de voorstelling is het verhaal van oma Sara, dat in schetsmatige scènes wordt uitgespeeld, alsof het in het hier en nu gebeurt. Dan is er de tweede laag waarin Den Boer ‘zichzelf’ speelt en deze historische fragmenten introduceert met passages uit de dagboeken. Een aantal keer leest hij iets hardop voor, gaat verder in het Hebreeuws, valt plotseling stil, werpt de dagboeken terzijde en duikt weer in een scène uit de geschiedenis. Op deze momenten wordt hij zorgelijk gadegeslagen door zijn tegenspeelster. Eerst liefdevol, maar naarmate de voorstelling vordert met groeiende ergernis en medelijden. Alsof ze steeds meer schrikt van wat ze ziet.

“In Zagreb hielp mijn oma ooit honderden joden aan de nazi’s te ontsnappen,” roept Ilay over de hoofden van de toeschouwers in de richting van zijn tegenspeelster. “Daarvoor kreeg ze in 2000 een onderscheiding van de staat Israël (hij pakt een gouden medaille voorzien van davidster, krans en zwaard). Daarmee zeiden ze: jij bent een moedig mens. Zo iemand die een thuis verdient!” Plotseling rent Elffers de bus uit. Hij valt stil en weet zich even geen houding te geven. Waar het eerste deel van de voorstelling vooral bestond uit zijn woeste monologen, is het na dit sleutelmoment gedaan met de radiostilte van zijn tegenspeler. In plaats van braaf meeknikken en meespelen geeft ze vanaf nu tegengas, elke keer als Ilay probeert het steeds fanatiekere nationalisme van zijn oma te verklaren door de ellende die ze heeft meegemaakt. Dit ontaardt in schreeuwende ruzie over een tabel aan de wand met daarop de aantallen slachtoffers aan Joodse en Palestijnse kant, verdeeld per oorlog en conflict. Elffers dreunt de cijfers op. Het Palestijnse dodenaantal ligt vele malen hoger. “Ja, maar kijk naar het totaal!” krijst Ilay. “In al die oorlogen is zowat de hele Joodse staat vermoord!” “Dat komt omdat je de Tweede Wereldoorlog steeds maar blijft meetellen!” schreeuwt Elffers terug. “Die oma van jouw ging picknicken op de Gazastrook, nadat duizenden mensen daar waren gestorven. Dát schrijft ze ook in die dagboeken!”

Desnoods met geweld

In de zeer ongemakkelijke scène die hierop volgt, wordt de tragiek van het verhaal duidelijk. “Weet je nog toen we in Auschwitz waren?” vraagt Elffers. “Ja, hier heb ik een stuk van het hek, het spoor en het prikkeldraad,” zegt hij, terwijl hij alle drie de voorwerpen in zijn handen klemt. “We stonden daar samen te rouwen, en op een gegeven moment kwam er een groep Israëlische schoolkinderen naast ons staan,” gaat Elffers verder. “Weet je dat nog? En die gingen liedjes zingen, maar dat werden plotseling nationalistische strijdliederen. Dat waren jonge Israëli’s. Wat weten die nog van die oorlog?” De tranen rollen over haar wangen. Zo op een halve meter afstand is dat adembenemend beklemmend. Ilay, met trillende stem: “Als iemand zoals mijn oma zoveel heeft geleden en zo vervolgd is. En die vindt eindelijk een thuis. Dan is het heel goed te begrijpen dat ze dat thuis wil verdedigen – met geweld. Daar moet je soms mensen voor vermoorden.” Zijn tegenspeelster breekt. “Wat ben jij een lelijke Israëlier geworden!” Ze stormt de bus uit. “Je mag nooit mensen vermoorden!” Hij blijft ontredderd achter.

Stenen gooien

De tragiek van het verhaal wordt zo glashelder. Met Janken en Schieten laat Ilay den Boer zien hoe de immense ellende van WOII door zijn geliefde geboorteland Israël, het land waar zijn oma haar redding vond, ook wordt gebruikt voor rechtvaardiging van nieuw geweld. Maar deze prachtige voorstelling wordt nergens drammerig of belerend, want Den Boer laat zien – hoe ongemakkelijk het ook is – dat beide kanten van het conflict pijnlijk, maar ook begrijpelijk en invoelbaar zijn.

Janken en Schieten biedt geen uitkomst voor dat onbenoembare gevoel van wanhoop. Het eindbeeld is dan ook weinig hoopvol. Elffers zit met haar rug naar de bus op een berg stenen in het niemandsland, even verder op het terrein. Ze heeft de Israëlische vlag om haar schouders geslagen. Ilay rent naar buiten en rukt het witte shirt van zijn lijf, kletsnat van het zweet. Hij knoopt het om zijn hoofd als een jonge Palestijnse opstandeling en begint schreeuwend met stenen te gooien. Afwisselend in de richting van de Israëlische vlag en tegen een lege container aan de zijkant van het terrein. Met scherpe knallen vliegen de stenen tegen het staal. Zijn tulband valt af, maar hij blijft smijten, ditmaal als zichzelf. Machteloos, in blinde wanhoop. Jankend valt hij op zijn knieën en strompelt naar zijn tegenspeelster. Zij is nog steeds gehuld in de Israëlische vlag. Hij mag naast haar komen zitten.

Janken en Schieten / Concept en spel: Ilay den Boer / Met: Femke Belmer of Jacobien Elffers / Begeleiding: Eric de Vroedt / Productie: Het Huis van Bourgondië / Co-productie: Over het IJ Festival, de theatermaker (Be)

Het Beloofde Feest

 

Oerol heerst weer op Terschelling

Het Parool / Kunst & Media (14 juni 2010)

Op Terschelling is de 29e editie van het Oerol Festival losgebarsten – met locatietheater, muziek en beeldende kunst. En een eigen Manifest.

DANIËL BERTINA

Al op de propvolle veerboot naar Terschelling valt op, dat het Oerol Festival nog steeds de ontspannen sfeer van happening heeft, 29 jaar na de eerste editie. Reizigers – bepakt en bezakt – ploffen bij gebrek aan zitplaatsen massaal op de vloer neer, om gebroederlijk het immense programmaoverzicht te bestuderen. De borden patat en blikken bier gaan rond.

Sinds vrijdag is Terschelling volledig overgenomen door Oerol. Met de subtitel Zilte Luchtspiegelingen biedt het festival tien dagen lang locatietheater, muziek en beeldende kunst, verspreid over het hele eiland. Oerol duurt tot en met zondag 20 juni.

“Uit nutteloze noodzaak schiep kunst de mens,” roept Dichter des Vaderlands Ramsey Nasr bij de officiële opening. Hij presenteerde het Manifest van Terschelling, geschreven in opdracht van Oerol. Volgens creatief directeur Joop Mulder ‘een lofzang op de waarde van kunst in het huidige politieke klimaat’.

Eerder was de dichter muzikaal ingeleid door Colin Benders (Kyteman), en het festivalterrein binnengereden in het zijspan van een motorrijder van Motorclub Terschelling. De 29e editie van Oerol werd strijdbaar ingezet.

Negen zogenaamde ‘spiegelingen’ vormen een thematische leidraad in het enorme festivalprogramma. Veertig grote theatervoorstellingen zijn hierin opgenomen.

Verontrustend en fascinerend is Nacht van regisseur Thibaud Delpeut en Toneelschuur Producties, over een kunstenaarsechtpaar dat door een naderende burgeroorlog tot gruwelijk geweld wordt gedwongen. Geschikt voor kinderen – maar zeker niet minder spannend – is de hilarische voorstelling De Schapelaer van Deuten & De Goeij. Een cartooneske fabel over een schaap en een wolf, tot elkaar veroordeeld in hun rollenspel als prooi en roofdier.

Daarnaast is er binnen het zogenaamde paspoortprogramma een twintigtal kleinere voorstellingen te bezoeken, die (soms bij toeval) op een fietstocht over het eiland kunnen worden ontdekt. Zoals de prachtige, voyeuristische installatie Intro saturnus van Karl van Welden. Op een duin in het Oosten van het eiland staan zes hokjes met verrekijkers, gekoppeld aan koptelefoons met een naargeestig ruisende soundscape. De zoomlenzen tonen in de verte een aantal acteurs, die schijnbaar doelloos en melancholisch door de duinen wandelen. Af en toe vallen ze stil, en staren plotseling indringend terug.

Op een westelijk strand is de Vlaamse theatergroep Alibi Collectief neergestreken met hun bizarre voorstelling Potvisch, fabulitas del fin del mundo. Een overkapte en geblindeerde reddingsloep, in de vorm van een aangespoelde potvis, biedt ruimte aan dertig man publiek. Verbijsterd ondergaan de toeschouwers de volstrekt onsamenhangende, maar charmante en komische collage van onzin over Patagonië. Een dadaïstische lofzang op de pampahaas, Alakaloef-Indianen (die bij hun dood reïncarneren tot pinguïns, en omgekeerd), de mysterieuze Gerlache-animatietechniek en de ukelele.

Sinds het vrolijk anarchistische begin in de vroege jaren tachtig is Oerol big business geworden. Met tien dagen festival genereert Oerol naar schatting een kwart van het jaarinkomen van Terschelling. Naar verwachting zullen 55.000 bezoekers het festival bezoeken.

De Vlaamse theatermaker Joachim Robbrechts en Productiehuis Rotterdam biedt een reactie op deze commercialisering, met zijn eigenzinnige parodie op Sofia Coppolas geprezen film Lost in translation. Maar dan op z’n Japans: Rosto in turansureishon. Twee Japanners zijn verdwaald in de anonieme Randstad waar ze hun tijd gedesoriënteerd en karaoke-zingend doorbrengen.

“Ik heb geprobeerd om de meest afgrijselijk saaie antilocatie uit te zoeken, die er op dit eiland te vinden is,” lacht Robbrechts in een inleidend gesprek. Dat werd een nietszeggende vergaderzaal in een hotel – ‘desoriënterend, vol met plastic planten’. Een subtiel commentaar op het festival dat juist internationaal bekend is geworden vanwege locatietheater in het natuurschoon.

Zelfs in de culturele vrijstaat Oerol heeft de globalisering toegeslagen, aldus Robbrechts. “Maar het is hier nog steeds on-Nederlands gemoedelijk.”

www.oerol.nl / www.manifestvanterschelling.nl

Cynisme bracht redacteur Don Diks

Het Parool / Kunst & Media (10 juni 2010)

Met Don Diks: de heldhaftige avonturen van een dagkrantjournalist schreef Frans van Deijl een bijtende satire op het Nederlandse mediacircus. ‘Ik had meer reuring verwacht.’

DANIËL BERTINA

“De meeste journalisten zijn niets meer dan anonieme letterknechten, zonder enige ambitie,” zegt journalist en schrijver Frans van Deijl. Zijn nieuwste boek, Don Diks: de heldhaftige avonturen van een dagkrantjournalist, is een bundeling van het satirische vervolgverhaal dat hij schreef voor weekblad HP/De Tijd. Het beschrijft de perikelen van journaloser Don Diks, een uitgerangeerde redacteur Speciale Projecten van dagblad De Tribune.

Diks gaat gebukt onder een doodgebloed huwelijk en zware midlife-crisis, en kan op zijn (bijna) pensioensgerechtigde leeftijd de snelheid van de huidige journalistiek – met al haar reorganisaties, hypes, marktwerking en nieuwe media – niet meer bijbenen.

“Net als bij Don Diks bekroop mij op een gegeven moment het gevoel dat ik lang niet alles uit mijn vak heb gehaald wat erin zit,” zegt Van Deijl (Amsterdam, 1957). Vandaar dit verhaal. “Ik wilde eens wat anders proberen – ook al zou ik ermee op m’n bek gaan.”

In de jaren tachtig schreven Rijk de Gooijer en Eelke de Jong een populair feuilleton in de Haagsche Post, over de tragische lotgevallen van journalist en antiheld Koos Tak. Van Deijl speelde al een tijdje met het idee voor een vervolg: een satire op de huidige staat van de journalistiek, geheel in de stijl van Koos Tak.

Dat werd Don Diks. Vanaf mei 2009 schreef hij voor HP/De Tijd elke week een aflevering in de serie. Don Diks: de heldhaftige avonturen van een dagkrantjournalist verscheen vorige maand in boekvorm bij uitgeverij Sirene.

Aan inspiratie geen gebrek. In dertig jaar journalistiek zag Van Deijl een hoop markante types voorbij komen. Naast HP/De Tijd werkte hij onder meer voor de AVRO, RTL Nieuws, Elsevier, Nieuwe Revu en Het Parool. “Ik heb veel van die rare situaties in het boek zélf gezien en beleefd, en een aantal rondgefluisterde geruchten over bepaalde personen in het verhaal meegenomen.”

De lezer hoeft niet ver te speuren om in de verzameling bizarre personages een aantal kopstukken in de Nederlandse mediawereld te herkennen. Zoals de populaire televisiepresentator en womanizer Gijs van Oudkerk, de Vlaamse krantenmagnaat Tristan van Billo en de woeste hoofdredacteur Dieter Corstjens.

Van Deijl ontkent dat zijn boek vooral gericht is op de media-incrowd. “Het is ook gewoon een geestige, herkenbare kantoorschets van een man die muurvast zit in een doodsaaie baan. Er zijn heel veel van die tragische klerken in dit land.”

“Ik had eigenlijk wat meer reuring verwacht,” zegt Van Deijl over de weinig verhulde verwijzingen naar bestaande personen en ex-collega’s.“Misschien werd het feuilleton te weinig gelezen, of vonden mensen het gewoon niet leuk genoeg – dat kan ook. Ik heb er in ieder geval heel veel lol in gehad. Dit is het leukste dat ik in mijn journalistieke loopbaan heb gedaan.”

‘Wij journalisten zijn in wezen hele labiele figuren,’ laat hij een van zijn personages declameren. Dieter Corstjens alias De Bulldozer, hoofdredacteur van dagblad De Tribune, gaat verder: ‘Eigenlijk pleeg je steeds een aanslag op jezelf, want door elk artikel kun je op je bek gaan. Altijd, en dat moeten jullie herkennen, altijd heb ik in mijn achterhoofd dat ik op een dag dat ene zinnetje schrijf waarmee ik mijn totale onkunde aantoon, mijn eenvoudige afkomst verraad. Dat ze, de mensen die wij volgen en in de gaten houden, kunnen zeggen: ‘Zie je wel, wat een proleet.’’

“Die onzekerheid kent iedere journalist,” lacht Van Deijl. “Laatst moest ik een moleculair bioloog interviewen over een onderwerp waar ik helemaal niets vanaf wist. Maar dat wil je dan niet laten merken. Het is me ook nog steeds niet gelukt hét ultieme interview te maken.”

“Na dertig jaar ben ik eigenlijk wel een beetje klaar met die journalistiek,” geeft Van Deijl toe, gevraagd naar de cynische toon in zijn boek. “In Nederland zijn er gewoon veel te veel journalisten, kranten en vormen van media – dat loopt elkaar enorm op te hitsen. Nederland is zo een ontzettend nerveus landje geworden, waar steeds minder naar elkaar wordt geluisterd. De media worden steeds minder vertrouwd.”

“Maar, de journalistiek blijft nog steeds het leukste wat er is. Het zou alleen meer moeten gaan over het overbrengen van de verwondering – niet de verontwaardiging.”

Frans van Deijl, Don Diks: de heldhaftige avonturen van een dagkrantjournalist, Sirene (12,50 euro)

www.sirene.nl

‘Echt een eer’ / Jon van Eerd over La Cage aux Folles

Het Parool / PSKUNST (6 juni 2010)

Jon van Eerd speelt een van de hoofdrollen in La cage aux folles van Joop van den Ende Theaterproducties, de musical waarmee in november het DeLaMar theater officieel wordt geopend. Een gesprek uit Londen.

DANIËL BERTINA

“Dit is een soort Mekka van de muziek. Echt een tempel,” zegt acteur Jon van Eerd. Hij is een paar dagen in Londen te gast in het statige gebouw van de Royal Academy of Music in Londen, founded in 1822. Een marmeren bastion, geheel gewijd aan de studie van muziek. Daar repeteert hij één van de sleutelnummers uit de musical La cage aux folles voor de afsluiting van het John Kraaijkamp Musical Awards Gala. Onder begeleiding van musical directors Nigel Lilley en Matthew Ryan stort hij zich op één lied: I am what I am. “Ik ben al helemaal hees,” grijnst Van Eerd en wikkelt een sjaal om zijn nek. “Ben al de hele dag full power aan het zingen.”

Met La cage aux folles (de gekkenkooi) – ook wel liefkozend La cage genoemd – wordt in november het door Joop van den Ende geheel herbouwde DeLaMar theater officieel geopend. De muzikale komedie speelt zich af in Saint-Tropez. Daar runnen het homo-echtpaar Georges (Stanley Burleson) en Albin (Jon van Eerd) de nachtclub La Cage aux Folles, beroemd vanwege de extravagante travestietenshows. Albin – versierd met hoogblonde krulpruik, galajurk en naaldhakken – is als zijn alter ego Zaza de hoofdattractie, en Grande Dame van de club.

Georges en Albin hebben het samen goed voor mekaar, maar hun leven komt in een stroomversnelling als Jean Michel (Karel Simons) – de zoon van Georges, verwekt in een dronken nacht van heteroseksuele nieuwsgierigheid – zijn verloofde (Gerrie van der Klei) komt presenteren. Haar ultraconservatieve ouders Edouard en Marie Dindon (Derek de Lint en Liz Snojink) komen mee. Kunnen Georges en Albin hun flamboyante levensstijl verbergen?

In een repetitieruimte in de Royal Academy of Music sleutelen Matthew Ryan (de regisseur van de Nederlandse versie van La cage), acteur Jon van Eerd en sessiepianist Daniel aan het lied. “Ik ben wat ik ben, en wat ik ben, laat zich niet dwingen,” zingt Van Eerd. “Laat mij maar van de bühne schoppen!”

Hij staat daarbij oog in oog met Ryan, die woest op de vloer stampt om accenten in de tekst te benadrukken. Met wild expressieve mimiek playbackt Ryan de woorden mee. Na het bombastische einde lijkt het repetitielokaal nog even na te trillen, maar de drie gaan gelijk weer over op de details van het lied.

De sessiepianist doet een suggestie: “Als je het begin van die tekst, vanaf dat woordje ‘ok,’ nu eens direct na dit akkoord inzet?” Hij speelt de opmaat van het heftige slot. “Misschien moet je niet precies op de noot inzetten, maar vlak erna.” Ryan knikt: “Zo krijgt het een rauwe, strijdbare energie. Realiseer je: dit is ook het eerste moment dat het publiek hem in vrouwenkleren ziet. Kijk! Zaza laat zich niet van het toneel schoppen. Het podium staat hier natuurlijk symbool voor het leven.”

Van Eerd: “Ik snap het. Ook al draag hij een jurk, naaldhakken en neptieten zegt hij: dit is mijn lichaam.” Hij wijst naar een andere passage. “En moet ik me daar misschien richten tot God?” “Nee, dat wordt al duidelijk in de tekst,” antwoord Ryan. “Je moet al die smaken proeven. Maar je hebt het allemaal al in de vingers zitten. Nu is het tijd om het tot jouw nummer te maken. Ik ben trots op je.”

Jon van Eerd (Maastricht, 1960) is een van de meest succesvolle acteurs van zijn generatie. Hij speelde in ruim veertig theaterproducties – drama, musical en komedie – en deed veel televisiewerk, regie en nasynchronisatie van tekenfilms. Voorafgaand aan zijn acteercarrière studeerde hij Engels en Theaterwetenschap. Vijftien keer was hij genomineerd voor diverse theaterprijzen, en won er vijf – waaronder de John Kraaijkamp Musical Award Beste Kleine Musical (2008) en de Theaterprijs De Blauwe Kei (2009). Dit seizoen is hij genomineerd voor zowel de Toneel Publieksprijs – met de zelfgeschreven voorstelling Oranje boven – en de Gouden Notenkraker.

Voor La cage werd Van Eerd – gezegend met een accentloze beheersing van het Engels – gevraagd om de Nederlandse vertaling op zich te nemen. Martine Bijl deed de liedteksten. “Als ik in Engeland ben, voelt dat echt als thuiskomen. Mensen zeggen wel eens dat ze geboren worden in een verkeerd lichaam – ik ben geboren in het verkeerde land. Het is trouwens een hele opgave om al die Engelstalige homo slang te vertalen. Het Nederlands is op dat gebied toch wel wat armer – zeker wat al die dubbelzinnigheden betreft.”

La cage aux folles begon ooit als een toneelstuk, geschreven door Jean Poiret in 1972, werd later verfilmd (Édoard Molinaro, 1978), tot musical bewerkt (Jerry Herman en Harvey Fierstein, 1983) en opnieuw verfilmd (The birdcage van Mike Nichols, 1996). De musical stond in de loop der jaren een aantal keer in verschillende prijswinnende versies op Broadway en het Londense West-End. De Nederlandse productie van La cage aux folles, waarmee het DeLaMar Theater wordt geopend, is geïnspireerd op de versie uit 2008 van het Britse experimentele productiehuis Menier Chocolate Factory.

In de pauze verklaart regisseur Matthew Ryan het jarenlange succes van het stuk. “Los van al de grappen, de boa’s en de drag queens is La cage aux folles een tijdloos verhaal over een familie in crisis. Aan de basis ligt een tragische en herkenbare thematiek over afwijzing, acceptatie en ouderschap. Iedereen kan er wel iets in vinden. Onze productie heeft natuurlijk wel een eigen karakter: het gaat over het pakken van het moment, zoals in het nummer The best of times. Een lofzang op het durven leven in het hier en nu.”

Jon van Eerd is enthousiast over de technische tips van musical director Nigel Lilley. “Hij maakt altijd hele bijzondere musicals met nét even een experimentele, onverwachte draai. Nigel heeft de grote namen uit de musicalwereld gecoacht en kent alle details, nuances en zangtechnische valkuilen van La cage. Dat is echt zijn specialisme. Het was een eer.”

Ook de samenwerking met Matthew Ryan is een verrijking. “Matt is een geweldige acteursregisseur, zo iemand die teksten helemaal kan fileren. Niet elk lied in La cage hoeft zo woordje-voor-woordje geanalyseerd te worden, maar wel de sleutelnummers die het verhaal verder stuwen. Er zitten ook wel wat lossere nummers in La cage, maar I am what I am is niet bepaald een la-di-da song. Ik wist niet dat het zò zwaar zou zijn. Het is maar goed dat dit het laatste nummer voor de pauze is, want ik moet daarna echt even bijkomen.”

Het idee om met een productie van La cage het DeLaMar te openen, kwam van Joop van den Ende zelf. “Hij zag La cage in Londen, werd razend enthousiast en riep meteen dat Stanley Burleson en ik dat moesten spelen,” vertelt Van Eerd in de taxi. “Dit is een droomrol. Er zijn heel veel mensen in musicalland die hiervoor een moord zouden doen – maar ik ben ervoor gevraagd. Dát is echt een eer, want de audities zouden volgens mij echt killing zijn geweest.”

Even later zit hij in een knus restaurantje in Covent Garden, aan de wijn. “La cage is ooit geschreven als statement toen dat hele AIDS-vraagstuk kwam opzetten. Het heeft de achtergrond van strijdverhaal, maar La cage kreeg een hele universele dimensie. Het gaat niet alleen over homo’s en travestieten – maar over het zoeken naar identiteit.”

“De grote uitdaging voor ons is om de balans te vinden. Naast al de drag queen grappen zit er een serieuze en tragische ondertoon in het stuk. Tegelijkertijd proberen we het allemaal ook heel herkenbaar te houden. Dat mensen enorm lachen, maar ook daarna kunnen zeggen: ja, maar het is wél zo.”

“Ik ben een ontzettende workaholic met nog allemaal ambities,” zegt Jon van Eerd. “Toen ik werd benaderd voor La cage had ik nét weer een project met producent Rick Engelkes gepland, maar Rick moedigde me aan om die droomrol te nemen. En de dag voordat ik naar Londen vertrok stond ik nog op de planken in A funny thing happened on the way to the forum van Stephen Sondheim, bij het M-Lab. Dat leek me ook zo leuk – ik kon geen nee zeggen. Er gaan gewoon véél te weinig jaren in een mensenleven. Jammer dat ik geen balletdanser meer kan worden.”
La Cage aux Folles, vanaf 16 november te zien in het DeLaMar Theater, met o.a. Jon van Eerd, Stanley Burleson, Derek de Lint, Liz Snojink

www.musicals.nl

 

Vriendschap & idealen gaan niet eeuwig mee

 

Het Parool / Kunst & Media (3 juni 2010)

Na het succes van zijn debuut Familievlees, publiceerde Martin Hendriksma in april zijn tweede roman: Hunkering. Een verhaal over rivaliteit, en het afslijten van vriendschappen en idealen.

DANIËL BERTINA

“Ik ben eigenlijk bizar snel weer gaan schrijven,” zegt Martin Hendriksma, bijna verontschuldigend. Op de bovenste verdieping van de Openbare Bibliotheek vertelt hij over Hunkering, zijn nieuwe roman. “Mijn debuut Familievlees lag in de boekhandel, en er ontstond een vreemd vacuüm van enkele weken. Want veel mensen in mijn directe omgeving waren dat boek aan het lezen. Ik zat dapper te wachten op hun reacties, maar het duurde me veel te lang. De derde avond hield ik het niet meer en ben meteen weer aan een nieuw boek begonnen.”

In 2008 maakte schrijver Martin Hendriksma (Sneek, 1966) zijn debuut. Een vliegende start. Familievlees, een tragikomisch verhaal over de lotgevallen van een worstenmakersfamilie uit Drenthe, werd meteen geselecteerd voor de longlist van de Libris Literatuurprijs 2009.

“De Libris is de eredivisie van de literatuur,” grijnst Hendriksma. “Het was een zeer aangename verrassing om die erkenning te krijgen. Op dat moment durfde ik mezelf ook echt schrijver te noemen – ik was niet langer alleen maar journalist.”

Hunkering (net als Familievlees verschenen bij Uitgeverij De Geus) vertelt het verhaal van Arend. Een idealistische jongen – opgegroeid in de Friese klei, net als Hendriksma zelf – die eind jaren tachtig naar Amsterdam trekt om Duits te studeren. Hij wil dichter worden, in navolging van zijn held Rainer Maria Rilke.

Aangekomen in een shabby studentenhuis, geleid door corpsbal Elias en omringd door andere randfiguren, ontmoet hij schilder Hugo – ook een kunstenaar in de dop. Gezamenlijk vallen Arend en Hugo als een blok voor hun woest aantrekkelijke, maar onbereikbare huisgenote Dana. Tussen beide ambitieuze wereldverbeteraars groeit een diepe vriendschap, én een bittere rivaliteit.

Naast deze verhaallijn toont Hunkering ook het Amsterdam van een slordige vijftien jaar later. De innige vriendschap tussen dichter en schilder is verbroken. Arend is communicatieconsultant geworden, en gevallen voor het Grote Geld. Hij lijkt zich te hebben verzoend met zijn gezapige leven. Totdat hij hoort dat Hugo in coma ligt.

“In Hunkering stel ik mezelf de vraag of de dromen die je als twintiger hebt wel te realiseren zijn. Waar hangt dat van af? Wat voor keuzes maak je?”

Na een studie commerciële economie verhuisde Hendriksma in 1987 van Leeuwarden naar Amsterdam. In de avonduren deed hij de schrijversvakschool.

“Opeens zat ik tussen veel oudere klasgenoten en iedereen had vurige schrijfambities. Maar veel van hen zijn later iets totaal anders met hun leven gaan doen en hebben hun ambities en idealen laten varen.”

Na een jaar in Amsterdam vond Hendriksma onderdak bij opinieblad De Groene Amsterdammer. Niet als redacteur, maar als boekhouder en advertentieacquisiteur. “Eén etage boven mij hoorde ik altijd het kabaal van die redactievergaderingen. Dat had echt iets magisch. Dus ik dacht: wat er ook gebeurt, ik moet een etage hoger komen.”

Dat lukte. Na een begin als journalist bij De Groene schreef hij later voor diverse dagbladen, en werd redacteur bij Theater Frascati en De Brakke Grond. Vier jaar lang was hij hoofdredacteur van de Amsterdamse Uitkrant – een baan die hij eerder dit jaar opgaf om zich volledig op het schrijverschap te storten.

“Bij het schrijven van Hunkering heb ik me vaak afgevraagd wat er van mijn eigen idealen is overgebleven. Vroeger was ik erg links – nu ben ik een brave huisvader met een hypotheek. Zo´n verandering is interessant. Maar veel leeftijdgenoten zijn wel héél ver afgedreven van hun eerdere overtuigingen.”

“Ik had eigenlijk ook wel in zo’n levendig studentenhuis willen wonen, of zo’n bijzondere vriendschap met een kunstenaar als Hugo willen hebben. Arend leeft het studentenleven dat ik zélf had willen leiden. Misschien had ik dan ook wel eerder de stap naar het schrijverschap gewaagd.”

Hunkering blinkt uit in scherpe en geestige sfeertekeningen. Een voorbeeld: ‘Later die avond vierden we Freuds terugkeer in café De Hunkering aan het Van Limburg Stirumplein, het kloppend hart van de Staatsliedenbuurt, waar het rook naar verschaald bier, vermengd met wiet en natte hond. Iedereen kwam er of spoelde er in de loop van de nacht aan. Punkers met fluorescerend haar, hun herders tapijtbreed uitgestrekt over het gangpad. Sociaal-advocaten met knijpbrillen. De dronken buurt-Turk, hinderlijk aanhalig.’

Hendriksma: “Dat heb ik steeds met veel plezier geschreven. De details maken zo’n tijdsbeeld geloofwaardig. Later gaan de twee tijdslijnen steeds meer door elkaar lopen en dat zorgt voor een enorme vaart en afwisseling in het verhaal. Een bewuste keuze, want mijn eerste roman was behoorlijk chronologisch. Met elk boek probeer ik mezelf als schrijver te vernieuwen.”

“Nu werk ik aan een kort verhaal over vaders aan de zijlijn bij de voetbalwedstrijden van hun zoontjes. Van die mannen die hun eigen mislukte sportambities op hun kinderen projecteren. Dus toch weer iets over rivaliteit en verloren idealen.”

www.martinhendriksma.nl

www.degeus.nl

Op de vlucht voor het mes / regisseur Clauda Lisboa over Beauty Refugee

Het Parool / Kunst & Media (20 mei 2010)

De Braziliaanse regisseur Claudia Lisboa maakte de documentaire Beauty refugee: een zwartkomisch en pijnlijk familieportret over de obsessie met plastische chirurgie.

DANIËL BERTINA

“De camera was mijn wapen,” zegt regisseur Claudia Lisboa. Negen jaar lang werkte zij aan de documentaire Beauty refugee (2009), een film over haar familieleden, en hun merkwaardige obsessie met plastische chirurgie. “Gewapend met die camera kon ik even uit de rol van ‘kind’ stappen, en kon ik meer afstand bewaren.”

In Beauty refugee graaft de filmmaker naar de achterliggende motieven van een familietrek: een hunkering naar perfectie. De film is vertoond in De Balie, in combinatie met een inleiding, lezing en debat. Eerder dit jaar draaide de film al op het Idfa.

Het idee ontstond in 1995. Na vier jaar in Europa te hebben gewoond, werd Claudia Lisboa (Diamantina, 1963) bij terugkomst op het vliegveld in Brazilië begroet door haar zus, en een andere vrouw.

“Na lang staren zag ik dat die ‘andere vrouw’ mijn eigen moeder was,” vertelt Lisboa, nog steeds in verbijstering. “Mensen veranderen door ouderdom, dat kan je accepteren. Maar mijn moeder was onherkenbaar verbouwd en jeugdig strakgetrokken.”

Daar moest een film over worden gemaakt. De opnames begonnen in 2000. Haar jongere broer Sergio, een gevierd plastisch chirurg, had toen al veertien familieleden meerdere keren uitvoerig onder het mes gehad. Toen Lisboa haar film negen jaar later had afgerond, waren dat er dertig.

Als enige van de clan weigerde Lisboa om ook geopereerd te worden. Onbegrijpelijk, aldus de rest. De confronterende gesprekken in Beauty refugee tussen Claudia Lisboa en haar broer, zus, ouders en aangetrouwde familieleden – schijnbaar achteloos vastgelegd – zijn opvallend schaamteloos. En daardoor vaak pijnlijk en zwartkomisch.

“Een vrouw van mijn eigen leeftijd?,” zo roept Lisboas bejaarde machovader, gevraagd waarom hij een aanzienlijk jongere vriendin heeft. “Daar word ik niet geil van!” “Misschien hadden een paar tijdige cosmetische ingrepen jouw depressie wel kunnen voorkomen,” zo stelt haar moeder – overigens zelf zwaar aan de antidepressiva. Zoals blijkt, net als de rest van de familie.

“Voor de grap noem ik mijzelf vaak een Beauty refugee, omdat ik zogenaamd vanwege mijn verzet tegen de dwingende schoonheidsidealen mijn land ben ontvlucht,” vertelt Claudia Lisboa, nu wonend en werkend in Amsterdam en Stockholm. “Mijn grootste bezwaar tegen plastische chirurgie is dat het leidt tot een fragmentatie van je wereldbeeld.”

“Door jezelf obsessief bezig te houden met hele kleine lichamelijke details, verlies je uiteindelijk het beeld van het grote geheel. Dan zie je niet meer wat er écht toe doet.”

Deze film is het een verhaal van een verzameling perfectionisten. “Mijn familie is heel erg materieel ingesteld, en ze willen altijd méér. Mijn film toont de heersende mentaliteit in het hedendaagse Brazilië, maar dat gegraai zie je nu ook overal ter wereld. Het is een illustratie van de tijd waarin we leven.”

Vooral in de scènes met haar vader gaat het hard tegen hard. Lisboa verwijt haar vader een zeer tirannieke opvoeding, en hij veegt haar bezwaren van tafel. Schreeuwend staan ze af te wassen, maar uiteindelijk drinken ze samen een glas bier. Uitgeput, in een soort emotionele wapenstilstand.

“Na afloop waren we allebei twee dagen helemaal kapot,” zegt regisseur Claudia Lisboa. “Maar ik heb wel het gevoel dat we een stap verder zijn gekomen. Beauty refugee was een voorzichtige toenadering. Dit project heeft me negen jaar van mijn leven gekost, en ik heb met deze film gezegd wat ik wilde zeggen. Het voelt goed zo. Ik denk niet dat ik zonder camera zover had kunnen komen.”

www.debalie.nl

www.claudia-lisboa.com

Zoeken naar de hedendaagse pastoor / Titia Bouwmeester, kunstenaar

Domein voor Kunstkritiek

Interview met regisseur Titia Bouwmeester, voor de werkgroep Gedeelde Verbeelding / Domein voor kunstkritiek.

DANIËL BERTINA

Regisseur Titia Bouwmeester was van 1999 tot 2003 artistiek leider van Dogtroep: een pioniersgezelschap op het gebied van locatietheater, met internationale allure. Met haar kunstenaarscollectief 5eKwartier leidt zij het community art project De Verhalenkeuken in de Slachthuisbuurt: een arbeiderswijk in Haarlem-Oost. Vanuit de uitvalsbasis in multifunctioneel buurtcentrum De Hamelink probeert 5eKwartier – sinds oktober 2008 in twee jaar tijd – nieuwe vormen van gemeenschapzin te organiseren.

Vier deelprojecten gingen vooraf. Er werd afgesloten met een vijfde, en laatste, project: een locatievoorstelling waarin persoonlijke verhalen van de bewoners in een nieuwe artistieke en universele vorm worden gegoten. Een gesprek over communicatie, bezieling, betrokkenheid. En kwaliteit.

Van Dogtroep naar Community Art
“Ik heb mijn vak als kunstenaar bij Dogtroep geleerd,” vertelt Titia Bouwmeester enthousiast. “Het ging er bij Dogtroep om kunst direct te laten communiceren. Het was belangrijk om je daaraan te staven, want in onze vorm van locatietheater speelden we vaak niet alleen voor kunstpubliek, maar vooral ook voor ‘gewone’ mensen die op die bepaalde plek wonen, werken en functioneren. Onder mijn artistieke leiding zijn we meer op levende locaties gaan werken, waar het inhoudelijk gegeven van die plaats het belangrijkste onderwerp werd. Het is nogal een verschil om in Brugge een voorstelling te maken in een gevangenis, of op het strand van Terschelling. Bij Dogtroep was je continu de afweging aan het maken, of datgene wat jou als kunstenaar fascineert ook écht goed over komt bij het publiek. Dat zit niet alleen maar in je hoofd; dat is iets wat je doet met heel je wezen. En dat kan je niet alleen. Door als collectief te werken kan je veel kracht aan elkaar ontlenen.”

“Mijn werk gaat altijd over geworteld zijn, of ontworteld worden, en draait om mensen die verdwaald zijn in het hedendaagse leven. Mensen die ‘wankelen’ door maatschappelijke veranderingen om hen heen. Die worstelen met de vraag: ‘wie ben ik?’ Dat is iets waar je heel je leven mee bezig kunt zijn. Maar waar worden dat soort fenomenen zichtbaar? Ik vind het fascinerend om dat grote thema te zoeken in hele specifieke plekken in beweging. Hoe zie je dat terug bij mensen in een ruimte als de Passenger Terminal Amsterdam, op het plein van de Revolutie in Moskou, of in de Slachthuisbuurt in Haarlem? Uiteindelijk was mijn fascinatie meer documentair van aard dan die van Dogtroep – zo scheidden onze wegen. Daarom was het nodig dat ik een eigen gezelschap oprichtte en nieuwe geestverwanten vond die een nieuwe zoektocht met mij wilden aangaan. Dat werd 5eKwartier.”

Dichter op de huid
“Na mijn vertrek als artistiek leider bij Dogtroep ben ik zelf weer als maker begonnen. Een van de eerste projecten was het vormgeven van het Dolhuys (2005): een museum voor psychiatrie hier in Haarlem, samen met Kossmann de Jong. Dat ging over het persoonlijke verhaal van psychiatrische patiënten. Wat is gek en wat is normaal? Daar heb ik toen ruim een jaar aan gewerkt. Dat werd het fundament van 5eKwartier. Een openbaring: ik kwam erachter dat ik nog véél meer op de huid van mensen moest gaan zitten om echt uit te zoeken wat er speelt. Een middel om dat te doen is mensen uitvoerig te interviewen, over wat er met je gebeurt op het moment dat je in transitie bent, als je houvast verliest, of op het moment dat je weer tot rust komt. Die momenten van overgang. Bij een ander project in Terschelling, Fon Twa Kanten (2006), heeft Ted van Leeuwen (artistieke kern 5eKwartier) daarna ook weer heel veel interviews afgenomen. Dat werk ging over een (ooit) trotse boerengemeenschap die in de loop der jaren is veranderd in een groep dienstverleners, werkzaam in de recreatie. Wat doet dat met je identiteit en met het gevoel van gemeenschapzin?”

“5eKwartier zoomt in op persoonlijke verhalen om maatschappelijke veranderingen zichtbaar te maken. Wij zijn – zoals ik dat ook wel eens noem – kroniekschrijvers van gemeenschappen in verandering. Ik wil heel graag mensen getuige laten zijn van dat soort veranderingen en hun verhalen weerspiegelen. Waardoor je kunt zeggen: jullie zijn niet alleen op drift, er is wel degelijk een nieuwe identiteit: dat is deze.”

“Ik vind het daarbij erg interessant om mijzelf, met mijn gezelschap, voor een bepaalde tijd in een gemeenschap te plaatsen die van identiteit verandert. Hoe kunnen door onze interventies die verhalen zichtbaar worden gemaakt? Met zo’n insteek moet je heel goed weten wie de grote actoren zijn die de maatschappelijke condities van die plaats veroorzaken, je hebt mensen die daar uitvoerend vorm aan geven en je hebt mensen die daar wonen. Ik vind het interessant om al die mensen te horen bij het vormgeven en definiëren bij mijn projecten en vervolgens hen ook als medemaker in te zetten. Dat is iets wat mij fascineert.”


De Verhalenkeuken

“Met De Verhalenkeuken hebben we gedurende anderhalf jaar allemaal verhalen verzameld. Mensen hebben verhalen met ons en elkaar gedeeld en we hebben ook veel tussen de regels opgevangen. Als je een tijd lang in die wijk al die verhalen hoort, dan komt er op een gegeven moment een soort groter verhaal bovendrijven. Dat wordt de basis van de slotvoorstelling. De transporteur van het slachthuis en de Marokkaanse bruiden delen het verlies van een ‘wij-gevoel’. Beiden zijn ooit deel geweest van een hechte gemeenschap. Op het moment dat de gemeenschap wegvalt waarin je jezelf weerspiegelt ziet, verlies je zicht op wie je bent.”

“Als je als theatermaker in staat bent om daar het universele verhaal uit te vissen, in een voorstelling de parallellen te laten zien tussen al die mensen, dan doet dat iets met de bewoners van die wijk – daar ben ik van overtuigd. Dat kweekt meer begrip en draagt bij aan een minder stereotiepe beeldvorming. Als we kunnen laten zien dat het grotere verhaal bij heel veel verschillende generaties en culturen speelt, dan hoop ik dat mensen anders naar elkaar en dit soort probleemwijken gaan kijken.”

“Uiteindelijk is het natuurlijk ook mijn verhaal. Ik weet hoe het is om niet meer een taal en een vakmanschap te delen met de mensen om mij heen. Toen ik wegging bij Dogtroep ben ik een heel stuk van mijn identiteit verloren. Die ervaring is een voortdurende inspiratiebron. Ik weet hoe ontzettend belangrijk het is om een taal, passie en vakmanschap te delen, om familie te zijn. Onderdeel zijn van een gemeenschap en een groep is heel belangrijk. Daar kan je  door worden opgetild, uitgedaagd en daar kan je jezelf ontwikkelen: omdat je gezamenlijk iets maakt wat van belang is. Dat is cruciaal om een gezond mens te zijn. Ik heb toen voor het eerst in mijn leven meegemaakt om niet meer in die positie te staan. Identiteit is nauw verweven met je omgeving en hoe de wereld naar jou kijkt. Dat werd een leidmotief in al mijn verdere projecten.”

 

Aanpak
/// Hoe is De Verhalenkeuken opgezet?
“We hebben bewust gekozen voor vijf verschillende deelprojecten, verspreid over een langere periode van twee jaar. In die wijk was helemaal geen gemeenschapsgevoel, mensen leefden langs elkaar heen en de partners – verantwoordelijk voor maatschappelijk beleid – werkten niet synchroon. Na een analyse van problemen, kwaliteiten en wensen van bewoners en samenwerkingspartners, zijn we na een maand meteen begonnen met een groot concert als een soort muzikale reis door de buurt. De muzikale kwaliteiten uit de buurt werden verwerkt tot een nieuwe compositie. Bij eerdere projecten hadden we namelijk gemerkt dat je heel snel iets moet laten zien aan de wijk. Wie ben je? Waar staat je gezelschap voor? En wat is dat eigenlijk: kunst?”


/// Kunst is een lastig woord.

“Inderdaad bestaat er over kunst vaak een abstract, ver-van-m’n-bed-beeld. Maar de activiteiten die wij aanboden werden synoniem voor kunst. Een eerste voorproefje van wat we in de wijk gingen doen was de vlaggenparade en het concert. Het doel was om mensen nieuwsgierig te maken en hun vertrouwen te winnen. Honderden mensen deden mee bij het maken van die vlaggen en het resultaat had kwaliteit. Dat is erg belangrijk. Als mensen een stukje van zichzelf in het project leggen dan moet het ook opgetild worden. Hun inzet wordt zo vermenigvuldigd; het resultaat is meer dan de optelsom der delen, door invloed van kunstenaars die bij het project zijn betrokken.”

“Daarna was er de opening van het wijkrestaurant, met de drie ‘filmportretten’ van buurtbewoners die vertellen over hun favoriete eten. Dit was de eerste vorm waarin persoonlijk verhalen zichtbaar werden gemaakt. Mensen kregen een kijkje in elkaars keuken en werden uitgenodigd om hun eigen verhaal daaraan toe te voegen. Ook om te laten zien dat wij niet een groep kunstenaars zijn met alleen maar een eigen artistieke agenda, maar dat we openstaan voor ideeën uit de buurt. Want het oprichten van een wijkrestaurant kwam voort uit een wens van Moedercentrum Doenja. Dat gegeven hebben wij ‘verbijzonderd’. In onze projecten laten we ons leiden door wensen en dromen van mensen uit de buurt.”

“Vervolgens hebben we een oral history project gedaan waarbij we allerlei mensen samenbrachten met een gemeenschappelijk verleden. Al die verhalen hebben we verzameld en opgetekend. Voorheen verzamelden we ons documentair materiaal één op één, kwamen we zelf bij mensen thuis. Nu hebben we tijd genomen om buurtbewoners aan elkaar te laten vertellen in een intieme setting onder leiding van een gespreksleider. Alle verhalen werden vertaald naar een fototentoonstelling en een boek, waar trouwens ontzettend veel vraag naar is. Het idee was eerst om maar één exemplaar te maken en tentoon te stellen in De Hamelink. Maar iedereen wil dat boek zelf graag hebben, dus we zijn aan het zoeken naar een vorm waarin dat kan. Daarna hebben we de traditionele kinderliedjes verzameld van buurtbewoners van verschillende generaties en culturen. De liedjes zijn in een nieuwe muzikale jas gestoken en teruggegeven aan de buurt. Daarna volgde een concerttournee langs lagere scholen in Haarlem. Na de zomer zijn we gestart met het vijfde en laatste project.”


Duurzaamheid

/// Wat is er nu gaande in De Hamelink?
“Een succes – niet alleen onze verdienste, maar door de samenwerking met onderwijs en welzijnsorganisaties – is dat het centrum écht op de kaart is gezet. Mensen ontmoeten elkaar, komen samen eten in het wijkrestaurant. Er worden nu ontzettend veel activiteiten georganiseerd. De bewoners hebben zèlf dingen opgezet, zoals darten, klaverjassen en schilderen. En er zijn lokale kunstenaars die bij ons aankloppen om cursussen aan te bieden, of die via ons kunstonderwijs hebben gegeven aan de school en zich nu willen inzetten voor de naschoolse opvang.”

Mede-eigenaars
/// Hanteert u een kwaliteitscriterium voor al die initiatieven?

“Daaraan vooraf gaat de vraag: wie is eigenaar van dit project? De Verhalenkeuken is geïnitieerd door het 5eKwartier en we werken samen met de Brede School De Talenten en welzijnsorganisatie DOCK. Dus wij zijn voor alle activiteiten die wij vanuit het 5eKwartier organiseren verantwoordelijk en hebben artistieke vrijheid. Maar van alle activiteiten die door welzijn en onderwijs worden opgestart zijn wij geen eigenaar of regisseur. Die hanteren hun eigen criteria en dat is helder afgesproken. Het is wel zo dat er soms hele bijzondere kruisbestuivingen ontstaan.”

“Ik hanteer wel een kwaliteitscriterium voor projecten die wij organiseren. Voor de locatievoorstelling selecteer ik de kunstenaars en theatermakers en doe ik de eindregie. De eerste vier projecten van De Verhalenkeuken draaiden veel meer om het proces en onderzoek. Daar was de interactie met de bewoners ontzettend van belang. De ontmoetingsfunctie stond eigenlijk nog meer centraal dan de inhoudelijke en kunstzinnige verdieping. Bij het laatste project – de slotvoorstelling – heeft de artistieke verdieping de hoogste prioriteit en zijn die andere elementen meer ondergeschikt, maar blijven wel een onderdeel vormen.”

/// Wat is uw rol nu?
“Ook bij de locatievoorstelling vind ik het belangrijk dat de buurtbewoners mede-eigenaar blijven van dat project. Ze moeten zich kunnen blijven identificeren met de verhalen. We maken een videoverslag van belangrijke stappen in het artistieke proces. Dat resulteert in zes filmpjes op YouTube. De eerste is nu al te zien. Als artistiek leider en regisseur houd ik me nu bezig met hoe we die hele groep van mensen die input heeft gegeven, medemaker of eigenaar van die voorstelling kunnen laten worden. Ik probeer hen deelgenoot te maken van de artistieke keuzes, of vraag hen ook om suggesties. Zo krijgen ze ook – weliswaar een kleine – inhoudelijke rol bij die voorstelling. Een aantal van hen wordt gids. Het publiek wordt opgesplitst in vijf groepen die simultaan door de wijk gaan lopen. Ik hoop dat ze daardoor een soort trots en troost zullen ervaren – door daar als gids en buurtexperts bij betrokken te zijn en de bezoekers hun verhaal te laten zien.”

Kwaliteiten van Kunstenaars
/// Welke vereisten moet een kunstenaar hebben om ingezet te kunnen worden in dit project?
“Ze moeten oprecht nieuwsgierig zijn. En ze moeten iets van hun eigen zoektocht in het leven kunnen koppelen aan het verhaal van mensen in de buurt. Een kunstenaar die bijvoorbeeld het verhaal van de Katholieke winkelier gaat vormgeven is zelf ook Katholiek opgevoed, met al die dogma’s en rituelen. Zij kent de benauwdheid van die gemeenschap; de keerzijde van het niet af kunnen wijken van de norm. Dat je als kunstenaar je persoonlijke fascinatie kunt koppelen aan de verhalen die daar leven is van groot belang. En ze moeten iets kunnen maken dat toegankelijk is voor een groot publiek. Dus niet té abstract. Het moet communiceren. Het moet je raken. Het moet onder je huid kruipen. Dat is een voortdurende zoektocht, waarbij de makers aan elkaar hun werk presenteren en met elkaar in gesprek gaan.”

/// In hoeverre kregen die betrokken kunstenaars artistieke vrijheid?

“Uiteindelijk ligt de eindverantwoordelijkheid van die voorstelling bij mij. Maar ik heb die makers uitgenodigd op basis van hun eigen fascinaties en vakmanschap. Zij krijgen de vrijheid om het op hun eigen manier te doen. Ik heb een basisconcept gemaakt: ik wil dat verhaal over wij en zij, over gemeenschappelijkheid en saamhorigheid versus eenzaamheid en ontworteling erin terug zien. Daar moeten ze naar op zoek. Ik heb op basis van alle verhalen een keuze gemaakt voor vijf personages die een soort icoon zijn voor verschillende generaties en culturen in de wijk. Dit was mijn keuze en selectie, omdat ik een goed overzicht heb van welke verhalen er spelen. En ik heb de vijf locaties gekozen. Het is aan de makers om daar weer helemaal hun ding van te maken.”

Kunst vs. Welzijn
/// Hoe houdt u kunst en welzijnswerk gescheiden?
“Dat is een goede vraag. In dit project is die scheidslijn – zéker in het begin – moeilijk te trekken. Dat willen we eigenlijk ook niet, omdat het in de eerste instantie er om gaat dat je daar als initiator van het project mensen persoonlijk verwelkomt en gelijk inschakelt en bij alles betrekt. In het begin ben ik voornamelijk bezig geweest met kennismaken en mensen eventueel door te verwijzen naar Ruud Barnhof (brede school De Talenten) of Geja Muffels (Stichting DOCK). De Verhalenkeuken is de eerste keer dat wij zo nauw hebben samengewerkt met onderwijs en welzijnsorganisaties. Dat heeft te maken met ons eerdere project BinnenWereldBuiten (2007) in Delft. Toen werkten we in opdracht van de gemeente en kregen de vraag: maak iets bijzonders, laat de bewoners deelnemen aan een kunstproject, waarbij mensen zich uiteindelijk verantwoordelijk voelen voor hun eigen leefomgeving. Een mega groot idee, waar dertig jaar falend gemeentebeleid op was gestruikeld, dat mochten wij met een klein budgetje in twee maanden proberen goed te maken. Er waren torenhoge en slecht gedefinieerde verwachtingen, waar we niet aan konden voldoen.”

“Ik moet eerlijk zeggen dat wij er in eerste instantie ook met een grenzeloos en blind optimisme zijn ingesprongen. Totdat we zagen dat mensen in die wijken worstelen met wezenlijke maatschappelijke vragen: ze willen goed onderwijs voor kun kind, hulp bij het vinden van werk en juridische bijstand. In dit soort wijken waar de maatschappelijke problematiek zo groot is moeten die vragen heel serieus worden genomen en waar mogelijk worden beantwoord. Hier moet je niet aankomen met het zoveelste leuke ad hoc kunstprojectje.”

De rol van de kunstenaar
“Wie is nu nog de vertrouwenspersoon in de wijk? Wie is de hedendaagse pastoor? Is er nog een centrale, bindende figuur bij wie mensen aan kunnen kloppen, die zich voor langere tijd verantwoordelijk voelt voor de problematiek in die wijk? Dát is echt een probleem in Nederland – zag ik in Delft. Welzijnswerkers werken part time anderhalf jaar in zo’n locatie en zijn ook zelf ook een speelbal van maatschappelijk beleid. Die hebben een prestatiecontract van hun werkgever en welzijnsorganisatie en zijn niet in staat om werk op maat te maken. Dat is een groot probleem waar ik als kunstenaar niet aan voorbij kan gaan. Dat wordt een deel van mijn werk.”

“Ik ben geen welzijnswerker en ik kan die problematiek niet oplossen, maar ik kan me wel met mijn organisatie breed maken. Daarom hebben wij ook besloten om in Haarlem nauw samen te werken met welzijn en onderwijs, omdat daar de grootste behoefte van bewoners ligt. Daar konden we gelijk ook vorm geven aan de wens van bewoners om vertrouwenspersonen te hebben: bezielde mensen die zich ook voor langere tijd aan een gemeenschap verbinden en een brug kunnen slaan tussen de realiteit en beleid.”

“Soms vraag ik me wel af: ‘Ben ik nog bezig om een voorstelling te maken, of ben ik hier een gesprekspartner en medevormgever van het maatschappelijke beleid?’ Maar ik vind dat het zó fout gaat in Nederland, dat er zó ad hoc wordt gedacht. De problematiek wordt niet integraal aangepakt. Daar is ontzettend veel te winnen en ik geloof echt dat kunstenaars daar een rol in hebben. Omdat zij onafhankelijk zijn en niet gekoppeld zijn aan de gemeente of woningcorporaties. Kunstenaars kunnen zich veel flexibeler bewegen. Dat zit niet alleen in de financiering, want wij krijgen ook geld van de gemeente en de corporaties. Maar wij hebben artistieke vrijheid voor dat project en uiteindelijk voor de voorstelling, naast een autonome positie als gesprekspartner in het maatschappelijke beleid.”

“Uiteindelijk wil ik niet op de stoel van de gemeente zitten om na te denken wat er in de lengte van dagen in die wijk moet gebeuren, maar ik kan wel tegen die gemeente zeggen dat de manier waarop welzijnswerk nu inhoudelijk wordt geregeld niet goed is. Het welzijnswerk wordt van boven af vormgegeven en is daardoor helemaal niet op maat van de specifieke situatie in die wijk. Geja Muffels moet als coördinator van De Hamelink gewoon een eigen budget krijgen. De welzijnsorganisatie moet investeren in bezielde medewerkers: ruimte geven aan autonomie, persoonlijke passie en vakmanschap: een hele omwenteling van hoe het welzijnswerk in Nederland is georganiseerd.”

Collectieve proceskunst
/// U hanteert een hele structurele benadering.
“Het is ook niet zo dat iemand die kunst maakt in wijken, of community art, zich áltijd met die beleidsmatige kant moet bezighouden. Maar ik vind dat interessant. Ik ben een proceskunstenaar. Daar zit mijn grootste creativiteit. In het maatschappelijk debat wordt zoveel ‘democratisch besloten’ in eindeloze, ongeïnspireerde inspraakprocedures. Er wordt zoveel gepolderd. Dat kan toch anders?”

“Ik geloof – toch even een bruggetje naar Dogtroep en onze collectieve manier van werken – héél erg in de integrale aanpak. Maatschappelijke projecten zijn vaak eindeloos; hebben geen deadline en hoeven niet tot zichtbare resultaten te komen voor de bewoners. Ik vind het belangrijk dat er een gevoel van urgentie in zit. Dat er op korte termijn resultaat zichtbaar wordt en dat je mensen daarbij aanspreekt op hun persoonlijke kwaliteiten. Wat kan jij – Daniël Bertina – doen? Hoe kijk jij naar deze gemeenschap, wat vindt jij ervan en wat kan jij met jouw kwaliteiten bijdragen om de situatie te verbeteren? Ik geloof in teams waarin uiteenlopende persoonlijke kwaliteiten worden verenigd, die aangevoerd worden door een geïnspireerde procesregisseur. Dan kan je op korte termijn veel dingen voor elkaar boksen. Daar zit trouwens ook veel lol in, veel creativiteit.”

Terugblik
/// Wat is het allergrootste obstakel geweest bij dit project? Wat had u anders willen doen?
“Ik ben – toch nog – met een zekere naïviteit in dit project gestapt. Hoe langer ik nu in de Slachthuisbuurt werk, hoe meer ik zicht krijg op het maatschappelijke krachtenveld dat erboven hangt. Hoe de gemeente inspraak organiseert op haar beleid, of hoe beslissingen over sloop en herbouw worden genomen. Een volgende keer zou ik bij voorbaat nog meer willen weten over de beleidsmatige kant bij het formuleren van mijn analyse. Wat is hier nodig? Wie doet wat? Wat is de concrete inzet van partners?”

“Vroeger deed ik alleen maar onderzoek naar de kwaliteiten van de bewoners. Wat zijn hun verhalen en wat wil ik daar nu zelf mee zeggen? In de afgelopen vijf jaar heeft zich dat verschoven: ik wilde ontdekken wie er in zo’n wijk nou invloedrijk zijn op uitvoerend én beleidsmatig niveau. Dus toen kwam ik Geja Muffels en Ruud Barnhorn tegen en in het gevolg daarvan natuurlijk nog veel meer mensen. Belangrijke figuren die bezieling brachten in die wijk. Belangrijke actoren die daadwerkelijk dingen tot stand brachten. Ik heb me – nu ik terugkijk – eigenlijk té weinig verdiept in het beleid van de gemeente en de corporaties. Dat zal ik me bij een volgende meer op gaan richten.”

/// Wilt u dan een econoom inschakelen?

“Nee. Het gaat om autonomie. Ruud Barnhorn is baas over zijn eigen school. Hij heeft weliswaar een bestuur boven zich, maar hij kan bepalen hoe het geld wordt uitgegeven en hoe hij geld binnenhaalt. Maar Geja Muffels is dat niet. Zij is uitvoerend en heeft geen budget. Terwijl de samenwerking met welzijn ontzettend belangrijk is geweest in dit project. Zij heeft meer last gehad van haar werkgever, dan dat die haar ondernemende rol heeft gestimuleerd. Bij een volgend project ga ik eisen dat mijn partner-in-welzijn voor dat specifieke project een acceptabel budget en werkuren krijgt. Zodat we niet afhankelijk zijn van een soort eerder geformuleerde doelstellingen vanuit Den Haag, Rotterdam – of God weet waar die moederorganisaties zitten.”

“Dat is allemaal heel moeilijk gebleken om goed aan te pakken. Wat ik heb geleerd is dat je al die partners en bewoners ook de hele tijd in het project moet meenemen bij al de tussentijdse presentaties. Dat hebben we nu ook voor het eerst gedaan, in de vorm van expertmeetings zoals De Verhalenkeuken voor Professionals. Als je als community artist ambities hebt om met een kunstproject een duw te geven aan hoe het maatschappelijk beleid in de toekomst wordt vormgegeven, is het heel belangrijk om die mensen er ook bij te betrekken gedurende het project.”

Kwaliteit?
/// Kunt u zelf de kwaliteit van De Verhalenkeuken benoemen?
“Het gaat het mij om bezieling. Dàt is mijn criterium voor kwaliteit. We hebben een belangrijke rol gehad in het op de kaart zetten van een kleinschalig multifunctioneel buurtcentrum (De Hamelink) waar uiteenlopende professionals met bezieling hun werk doen. Waar buurtbewoners elkaar ontmoeten, waar een vruchtbare voedingsbodem is ontstaan voor allerlei initiatieven. Het project heeft ook steeds meer eigenaars gekregen. De lijst van deelnemers en partners is steeds langer geworden, steeds meer mensen zeggen: ‘Dit is van ons’.”

“Het begint met die integrale aanpak, waarbij we samenwerken met partners uit welzijn en onderwijs. We hebben een kleinschalig plan gemaakt op basis van de kwaliteiten van die twee mensen, specifiek gemaakt op deze gemeenschap. Daardoor is het overzichtelijk en haalbaar, want je hebt maar een beperkte energie. Je moet ook niet té groot denken. Mensen herinneren zich onze concerten, films en voorstellingen. Bij veel buurtbewoners laten we een herinnering achter aan kleurrijke, bezielde momenten. We hebben verhalen gespiegeld, waardoor mensen even opnieuw konden luisteren en kijken naar elkaar en naar hun directe omgeving. Dit zijn gedeelde herinneringen, nieuwe ijkpunten in de ontwikkeling van een gemeenschap.”

/// U wilt bij De Hamelink betrokken blijven?
“Dat is van veel factoren afhankelijk. We hebben een virus gezaaid, dat zich heeft gecombineerd met de visie en het vakmanschap van Geja en Ruud en vervolgens met vele anderen. Als deze sleutelfiguren zich nog een tijd lang aan De Hamelink verbinden en dat ook weer kunnen doorgeven aan anderen door samen te werken, dan hoeven wij daar niet meer betrokken te zijn. De aanjaagfunctie van die eerste twee jaar zal nog wel na-echoën. Maar als er mensen in cruciale functies tussenuit vallen zullen we misschien wel even terug moeten komen om weer iets te doen.”

/// Hangt dat uiteindelijk toch van geld af?
“Nee. Als al die mede-eigenaren betrokken blijven bij De Hamelink dan is onze missie geslaagd. Dan zijn we daar echt overbodig geworden.”

www.5ekwartier.nl

Noem mij maar portretschilder / Jeanne van Heeswijk, kunstenaar

Een gesprek met Jeanne van Heeswijk voor de werkgroep Gedeelde Verbeelding / Domein voor Kunstkritiek

 

DANIËL BERTINA

Beeldend kunstenaar Jeanne van Heeswijk en architect Dennis Kaspori startten met hun project Freehouse De Markt van Morgen. Een jaar lang orkestreerde Freehouse wekelijks confronterende kunstenaarsinterventies op de Rotterdamse Afrikaandermarkt, in samenwerking met marktkooplieden, kunstenaars en experts op locatie. Met als doel een nieuwe vorm van de markt te vinden, en een nieuwe betrokkenheid met de openbare ruimte te genereren. In het weekeinde van 6 en 7 juni werden al deze ideeën samengevoegd in twee ‘levende maquettes’: twee nieuwe presentatievormen voor een mogelijke markt van de toekomst (lees hier een impressie van 7 juni). Van het hele proces werd ook een overzichtstentoonstelling georganiseerd, in expositieruimte ‘t Gemaal.

Door het succes van het project krijgt de markt – en het omliggende gebied – binnenkort van de gemeente de experimentstatus. Deze tijdelijke versoepeling van de achterhaalde regelgeving biedt ruimte voor vrij onderzoek naar een nieuwe invulling van het gebied.

“Het grote probleem is dat niemand zich meer verantwoordelijk voelt, of betrokken is, bij de openbare ruimte. Kunnen we de markt weer een openbare plek voor experiment en cultuurproductie maken? Een plek – net als de agora uit de oudheid – waar je de dialoog en de confrontatie aangaat met elkaar en het gebied?” – Jeanne van Heeswijk

Aanloop en inspiratie
“Is culturele productie een wijze om de openbare ruimte – de stad – weer toe te eigenen?”, zegt kunstenaar Jeanne Van Heeswijk (Schijndel, 1965). “Dat is een denklijn die sinds eind jaren negentig in mijn werk zit. Wat kan culturele productie voor de – slinkende – openbare ruimte betekenen, wat is die openbare ruimte en van wie is deze? Hoe verhouden zich die processen? Hoe kan je die aanjagen en combineren? Uit al die vragen is het project Freehouse ontstaan. De Markt van Morgen is dus een onderdeel van een veel langer traject.”

“In haar boek The Death and Life of Great American Cities (1961) zegt Jane Jacobs dat een stad pas creatief en levensvatbaar wordt, wanneer het zijn geïmporteerde goederen gaat vervangen door zelfgeproduceerde goederen – de zogenaamde eerste creative feedback loop. Dat boek is in mijn denken heel belangrijk geweest. Ook The Creative City (2000) van Charles Landry, en Richard Florida’s The Rise of the Creative Class (2002). Ik vond ze inspirerend, maar had er ook heel veel problemen mee, vooral met die laatste auteur. Ik vond Florida’s ideeën moeilijk te verenigen met een stad als Rotterdam. Moet Rotterdam dingen uit andere steden importeren, creative industries van buiten hier naartoe halen? Als je Jane Jacobs’ ideeën serieus neemt, dan zou je moeten zorgen dat er een creative feedback loop in de stad zélf gaat plaatsvinden.

Van idee naar levende maquette
“Geïnspireerd door deze gedachte zijn we begonnen met te onderzoeken wat voor producten de mensen in deze stad eigenlijk nog zélf maken. Zo breed mogelijk; van zelfgebakken brood, tot kleding of sambal. In die fase deden we veel onderzoek op de Kruiskade hier in Rotterdam. Zo ontdekten we dat die zelfproductie vooral in het kleine ondernemerschap – in Rotterdam ook vaak multicultureel – te vinden is. Wij vonden het interessant om te kijken of je daar samenwerkingen kon starten die een structureel onderdeel konden worden van het gebied. Toen zijn we gaan kijken naar wat de relatie is tussen het aanjagen van die creatieve slag en het effect op de openbare ruimte. Leidt dat ertoe dat mensen meer zelfbewust deelnemen aan het productieproces van de stad?”

“Op een gegeven moment kwam er de mogelijkheid om ook over Zuid na te denken. We hadden die doelstelling zelf geformuleerd voor de intendantenregeling voor culturele diversiteit van het Fonds BKVB. Het werd al gauw duidelijk dat de markt een extreem belangrijke spilfunctie heeft in dit gebied, maar dat die ook eigenlijk niet meer goed functioneert door een verschraling van het aanbod, teruglopende verkoop en hele stugge, verouderde regelgeving. De Afrikaandermarkt is verworden tot een soort ‘openbare’ supermarkt. De regelgeving is zo strak dat er nauwelijks nog ruimte is voor de informaliteit, die van oudsher toch tot de kracht van de markt behoort. Dat is ook de doodsteek voor de productie van cultuur.”

“Het idee van Freehouse was om te werken met lokale ondernemers, door middel van samenwerkingsverbanden de eigen creatieve culturele productie aan te jagen en daarmee hun betrokkenheid met de openbare ruimte te genereren. We hebben twee jaar lang al deze processen proberen te kickstarten en verdere fondsen geworven. We kwamen erachter dat je dat eigenlijk op grotere schaal in een gebied moet doen, om te zien hoe (en of) het werkt. Een levende maquette, met schaal 1 op 1. Dat idee kreeg vorm tijdens onze interventies op de gewone marktdagen en uiteindelijk op de twee presentatiedagen van 6 en 7 juni.”

De markt en de productie van cultuur
/// U hanteert een hele pragmatische benadering van cultuur en kunst.
“Ik schrijf en praat veel over wat kunst betekent, maar in het geval van Freehouse hebben wij kunst, cultuur en culturele productie echt in de breedste zin gedefinieerd als: dat waarmee mensen uiting geven aan hun cultuur, door middel van het maken van uiteenlopende dingen.”

“Met dat idee hebben we bewust gekeken naar mogelijkheden waarop de markt weer het kloppend hart van dit gebied kan worden. Hoe kan de relatie tussen de markt en de omliggende winkeliers weer verstevigd worden? En hoe kan deze markt zich onderscheiden van andere markten? Is er in de tijdelijkheid en de kleinschaligheid van deze markt niet een slag te maken naar jonge ondernemers? Of om de markt weer een plek voor experiment en cultuurproductie te maken? Een plek – net als de agora uit de oudheid – waar je ook de dialoog of de confrontatie aangaat met het gebied. In dit geval zou dat niet alleen interessant, maar ook wenselijk zijn. Allemaal vragen die heel erg belangrijk zijn geweest voor het denken over de markt, maar ook mijn eigen denken over openbare ruimte. Hoe wordt die openbare ruimte weer een ruimte die we met elkaar willen bewonen? Hoe worden wij allemaal weer mede-eigenaar?”

“Ons grote probleem op dit moment is dat niemand zich meer verantwoordelijk en betrokken voelt bij de openbare ruimte. Mijn idee is dat mensen weer medebeeldbepalend moeten worden en in staat moeten worden gesteld om zelf een beeld te geven aan de plek waar ze zijn.”

Interventies als speldenprikken
/// Op de Afrikaandermarkt met haar 314 kramen spelen harde economische belangen. Hoe flexibel waren de marktkooplieden om mee te werken met het project?
“In het begin niet. Maar dat is ook niet zo gek. Dat is ook de reden dat dit project deze vorm van ‘speldenprikken’ heeft gekregen. Een jaar lang hebben we elke woensdag en elke zaterdag op die markt gestaan met verkopers, bewoners en bezoekers. Het eerste half jaar hebben we vooral gepraat en interviews gedaan, daarna zijn we heel langzaam begonnen met daar waar zij problemen, mogelijkheden of frustraties aangaven, om te kijken of we soms ludiek, soms constructief, op een hele visuele manier al die opmerkingen en verhalen konden uitbeelden. Een soort speldenprikken. Al onze interventies zoeken die confrontatie en wrijving. In totaal hebben we ongeveer 150 interventies op beide wekelijkse marktdagen gedaan, met de medewerking van zo’n 100 tot 120 marktkooplieden.”

“Elke week probeerden we ook een eigen kraam te bemachtigen, om met acties een nieuw product aan te man de brengen – in samenwerking met de verkopers. Van simpele dingen zoals restyling – moet een marktkraam er altijd uitzien zoals hij eruit ziet? – tot vrij ingrijpende interventies zoals een geheel nieuw ontworpen kraam. Daarna werd erover gesproken. De eerste styling die we deden was extreem theatraal, met allemaal draperie en stoffen. We dachten: die man gaat daar nooit mee akkoord. Maar die kraam verkocht dubbel die dag. Op een gegeven moment stonden mensen in de rij om mee te doen.”

“Het was voor ons heel belangrijk om er telkens weer ook mensen uit de buurt bij te betrekken. Want daar gaat het om: het genereren van een nieuwe betrokkenheid met de openbare ruimte. We hebben ook geprobeerd de dynamiek tussen de buurtwinkeliers en de markt te verbeteren. Die twee groepen zijn uiteindelijk erg van elkaar afhankelijk. Alleen de wisselwerking is nog steeds niet optimaal.”

Van idee naar interventie
/// De marktkoopman komt met een idee, maar is zelf geen kunstenaar. Selecteert Freehouse de kunstenaar en krijgt die carte blanche?
“Sommige marktkooplieden komen zelf met een verhaal of geven aan met ons te willen werken. En dan zoeken wij een expert – kunstenaars, maar ook ontwerpers of vormgevers – die met die speciale problematiek aan de gang kunnen. We werken breed. Alle ideeën zijn welkom. Want niemand heeft nog een goed antwoord op wat De Markt van Morgen is (of kan zijn) binnen de huidige economische situatie en de diverse samenleving. Ook de marktkooplieden niet. Iedereen weet dat het niet goed gaat, maar niemand heeft een concrete oplossing. Veel marktkooplieden hebben daar ook geen tijd en energie meer voor. De overregulering op de markt heeft geleid tot een vernauwing die elke vorm van spontaan ondernemerschap doodmept, op de overlevingsconcurrentie na. Er zijn hier veel mensen die hun minimale dagelijkse omzet niet halen.”

“We hebben een aantal kunstenaars vanaf het begin bij het project betrokken. Zoals Debra Solomon – een kunstenaar, kok en voedselspecialist die over voedsel-flows nadenkt, hoe binnen deze markt op een nieuwe manier voedsel kan circuleren. Die komt met oplossingen zoals smoothies maken met fruit dat niet meer verkocht kan worden, maar nog wel prima te consumeren is. Met al dat soort ideeën loop je gelijk tegen de regelgeving aan. Als je handelt in groente en fruit en je zet er een juicer naast om ook verse sapjes te verkopen – dan blijkt dat dus niet te mogen. Het maken van sap is een andere branche dan het verkopen van groenten.”

“Ik heb me zelf niet tot in detail bemoeid met al die interventies – hoewel ik soms wel dacht: dat moet je nóóit doen, want dat wordt niks. Ik vind dat de markt een grote mate van speelsheid moet hebben. Laat maar gebeuren. Als men samen iets wil doen, dan moet dat gewoon kunnen. Dan is achteraf die feedback en discussie ook extra interessant. Ook om te zien of die koopman de volgende week toch weer met dat idee doorgaat of wat hij er van overneemt.”

De publieke ruimte en confrontatie

“We stuitten bij al die nieuwe ideeën steeds op bizarre regelgeving, die vaak het gevolg is van waanzinnige, doorgedreven specialisatie in de samenleving. Door al die overspecialisering van de openbare ruimte krijg je pure segregatie. De moderne stad is muurvast gereguleerd met routes, doorzichtlijnen en roestvrij staal. Allemaal om te voorkomen dat er confrontaties ontstaan. Pure crowd control. Maar je zou kunnen zeggen dat zonder wrijving – als je dingen niet kan confronteren met de werkelijkheid – er ook geen publieke ruimte ontstaat. Dan krijg je geen verbondenheid. Publieke ruimte bestaat bij de gratie van confrontatie. Dat geldt hier op de markt ook.”

Het vakmanschap dat niet iedereen beheerst
“De taak van de betrokken kunstenaars en vakmensen was: zorgen voor een nieuwe verbeelding van de werkelijkheid. Dat is iets wat kunst altijd kan doen en ik neem kunst daarin heel serieus. Ik vind kunst daarom belangrijk voor onze hedendaagse samenleving. Niet zozeer door het bij elkaar brengen van mensen, maar omdat het mandaat van kunst de verbeelding van de samenleving is – het verbeelden van de werkelijkheid. Ik vind dat een belangrijke kwaliteit van kunst, in een tijd waarin mensen niet meer in staat zijn hun directe omgeving te verbeelden. Veel mensen hebben totaal geen beeld meer waar ze zijn. En als ze dat al hebben, voelen ze zich helemaal niet meer betrokken, omdat ze voelen dat het niet over hen gaat.”

“Ik denk dat beeldende kunst bij uitstek het gereedschap heeft om door die isolatie en segregatie heen te breken. Omdat het letterlijk beeld kan geven. Ik geloof dat kunst belangrijk is, maar niet in de klassieke community art-zin. Maar juist in haar kracht tot verbeelden en openbaarheid te stimuleren en dat is een vakmanschap dat niet iedereen beheerst. Goede daargelaten – iemand als Titia Bouwmeester maakt fantastische projecten – leidt veel community art tot niet meer dan kruissteekborduren met Turkse vrouwen. Daar geloof ik echt niet in.”


Voortzetting

/// De Markt Van Morgen had twee testdagen en werd samengevat in een tentoonstelling in ’t Gemaal. Wat is de volgende stap?
“Wat wij – met alle betrokken partijen – de gemeente gevraagd hebben is of de markt en het omliggende gebied voor de komende twee jaar de experimentstatus mag krijgen. Dat betekent dat je voor twee jaar met dit gebied mag spelen. Je komt als het ware boven de specifieke regelgeving te staan, door een tijdelijke versoepeling van de reglementen. Dat voorstel werd ons 7 juni aangeboden en in december komt het in de gemeenteraad. Vanaf januari zal er hopelijk de komende twee jaar met de markt – maar ook met de aanliggende ruimte – geëxperimenteerd mogen worden, om hier een nieuwe publieke ruimte te scheppen. We willen de buurt blijven uitdagen om veranderingen aan te brengen en ook de afspraak maken met de betrokken verkopers om dan wel voor twee jaar dat traject met ons in te gaan. Niet eenmalig meedoen, maar werkelijk meedenken over een nieuwe uitstraling of nieuwe producten.”

Verantwoordelijkheid

“Nu dit project doorgaat voor de komende twee jaar, stelt de gemeente de voorwaarde dat wij betrokken blijven bij de begeleiding van het experiment. Dat is een consequentie van mijn werk. Ik had me niet bedacht dat ik hier drie jaar lang elke dag op de markt zou lopen. Ik heb soms ook nog wel iets anders te doen. Dat hoort overigens wel bij de verantwoordelijkheid die je aangaat als kunstenaar met een gebied of met een gemeenschap. Als wij zeggen dat het belangrijk is dat mensen zich weer verantwoordelijk voelen voor een plek en dat mede gaan dragen, zou het heel raar zijn dat wanneer een groep daarmee instemt je dan als initiatiefnemer zélf niet meer meedoet. Dat levert wel soms crisismomenten op in mijn agenda. Maar dat is dan een ondergeschikt belang. Het is belangrijk dat die projecten ook een eigen leven ontwikkelen. Maar als het noodzakelijk is dat ik er ben, dan ben ik er.”

Leren loslaten

“Wat ik heel moeilijk vond bij dit project was de schaal. Maar ik ben blij dat we die grote schaal wel hebben aangekund. Wat ik bij het aanzwengelen van dit project zelf heb moeten overwinnen, is mijn neiging om elk los element te willen controleren. Je wilt dat dit hele gebied opnieuw openbaar wordt. Dus moet er zoveel mogelijk verbeelding worden gemobiliseerd en dan moet je maar hopen dat het zich op een dusdanige manier verknoopt dat het een nieuw beeld oplevert dat niet uit elkaar valt in heel veel kleine dingetjes. Coherentie in de diversiteit, zonder daar constant op te hoeven hameren. We hebben ook geprobeerd om alle confrontaties die daarbij ontstonden te laten gebeuren en ook te tonen bij de presentaties. Een dynamisch proces van openbaarheid daar laten plaatsvinden. Dat kan je ook niet allemaal controleren, want er zijn simpelweg teveel partijen bij betrokken. Ik heb leren loslaten.”

De Markt Van Morgen zonder Freehouse
/// Hoelang blijft Freehouse bij deze markt betrokken? Is er een einddatum of een infrastructuur waarmee het project door kan gaan, ook zonder u?

“Dat is een ingewikkelde vraag. Er is wel eens gezegd dat sommige van mijn projecten zich kenmerken omdat ze een Jeanne-energie hebben. Een soort maniakaliteit of gekte, die weinig mensen blijkbaar hebben. Ik denk dat het enerzijds waar is, maar ik denk dat alle projecten op de een of andere manier moeten worden doorgezet door andere mensen. Dat neemt soms vormen aan die je van tevoren niet kan bedenken. Het hangt van het proces af.”

“Men praat nu al over het idee om volgend jaar van maart tot en met september zeven zondagmarkten te organiseren, à la De Markt van Morgen. Nou, ik weet nu al dat we er geen zeven kunnen organiseren, we kunnen er niet eens zeven bedenken. Maar ik vind het niet erg dat zij dat doen. Ik ben wel bij zoveel mogelijk vergaderingen en roep dat ik ze vermóórd als ze er een braderie met dansmariekes van maken. Daar hebben we niet een jaar keihard voor gewerkt.”

“Dat is natuurlijk een van de mogelijke problemen als mensen dingen oppikken en doorzetten: de boel kan verwateren. Voor je het weet wordt er een bureautje ingehuurd met vijf partytenten die op zondag in het park komen te staan, met maar drie marktkraampjes eromheen. Dat is natuurlijk niet het idee. Maar: het is hún plek. Freehouse is ook niet de baas, maar zal niet nalaten om erop te blijven wijzen dat de dingen misschien méér verbeelding zouden mogen hebben. En om ze uit te dagen om daar ook een stap verder in te denken. Dat vind ik belangrijk.”


Wie is de kunstenaar?

/// Is De Markt Van Morgen het resultaat van het collectief? Of is dit uw kunstwerk?
“Het is een collectief proces, maar ook onderdeel van mijn werk. Ik doe nooit iets alleen, daarvoor zijn het té complexe processen. Bij community art wordt er altijd over kunst met bewoners gesproken – dàt doe ik dus niet. Ik ben een kunstenaar in de openbare ruimte en ik werk met experts op locatie; met iedereen die kennis kan bijdragen. Een expert op locatie, dat kan een bewoner zijn, Jan met de pet met bepaalde kennis van het gebied omdat hij er al twintig jaar woont, een marktkoopman die hier twee keer in de week staat, iemand uit Marrakech die toevallig iets van markten weet of een ontwerper van de buitenruimte die zich bezighoudt met mobiliteit. Met al die mensen samen wordt een team gevormd. Een team waarbinnen die mensen met elkaar aan de slag gaan.”

Community Art vs Urban Curation

/// Is uw kunstenaarschap dan een vorm van bemiddeling. Speelt u voor mediator?
“De kunstenaar als mediator? Dat doet een schilder ook – tussen zijn voorbeeld, doek en materialen. Ik boetseer met werkelijkheid. Noem mij maar gewoon een hedendaagse portretschilder. Ik maak in samenwerking met anderen portretten van de werkelijkheid – van de samenleving – alleen dan driedimensionaal en in de tijd bepaald: De Markt Van Morgen is een heel groot portret van een dynamiek die in dit gebied plaatsvindt. Je kunt dat alleen niet op één moment fotograferen.”

“Ik zie mezelf meer als een kunstenaar in de openbare ruimte dan als een community artist. Want ik heb veel moeite met die term en een bloedhekel aan dat opvoedkundige; die zogenaamde empowerment van veel community art. De lagere klassen opvoeden met cultuur? Dat zou ik nu veel te aanmatigend vinden. Wie ben ik om mevrouw Bacanak – een Turkse ondernemer op de markt – te bevoogden? Om haar iets over cultuur te leren? Daar ga ik niet over. Vaak als je het over community art hebt in de klassieke zin, dan denk ik aan iemand die met een groep bewoners probeert een cultuuruiting te maken. En dat doe ik dus écht niet.”

“Samen met Raoul Bunschoten heb ik ooit het woord urban curation geformuleerd als naam voor mijn pogingen om processen in de openbare ruimte te herorganiseren. Het gevaar van die term is dat veel mensen dan gelijk denken dat je een soort museumcurator bent. Urban curating gaat om het organiseren en aanjagen van processen in de openbare ruimte, vooral gekeken naar productontwikkeling. Dat ligt aan de basis van Freehouse.”

Een beweging naar morgen
/// Hoe zou u zelf de kwaliteit van dit project omschrijven?
“Je bent niet de eerste die mij vraagt naar de kwaliteitscriteria voor community art, of het soort kunst dat ik maak. Bekijk de projecten gewoon op basis van algemene criteria voor kunst. Geeft iets een verbeelding van de werkelijkheid? Is er sprake van gelaagdheid? Brengt het een bepaalde dynamiek teweeg en kan de toeschouwer zich er op een bepaalde manier mee verhouden? Dat zijn hele standaard criteria die je kunt hanteren en daarmee kom je al een heel eind.”

“Dit project heeft absoluut iets in beweging gezet. We hebben in één jaar tijd al de partijen om de tafel gekregen en de experimentstatus voor de markt en het gebied komt eraan. De Markt Van Morgen is – ook politiek gezien – een begrip geworden, om op een nieuwe manier na te denken over de mogelijkheden van de markt. Freehouse heeft een beleidsmatig traject gekregen. Er wordt nu zelfs binnen Stadtoezicht – nota bene de partij die het laatste jaar alles zo’n beetje heeft tegen gehouden – serieus overwogen om álle markten in Rotterdam op die manier te gaan bekijken. Hoe kunnen al die markten weer de functie krijgen die ze vroeger hadden, namelijk die van het lokale ontmoetingspunt? De levende maquette die Freehouse ooit voor ogen had, is een beweging geworden.


De markt op eigen benen

/// Zou u ooit niet meer nodig willen zijn?
“Dat is ook weer zo’n héérlijke veronderstelling – sorry dat ik er zo op blijf hameren – van community art. Is het een kwaliteitscriterium wanneer de kunstenaar niet meer nodig is en dat de gemeenschap zogenaamd – als een kind – op eigen benen kan staan? Dat vind ik raar. Je gaat er dan nog steeds van uit dat dit een opvoedend proces is. Alsof er een groep mensen moet worden opgevoed om zelfstandig de wereld in te lopen. Nee, er wordt gezamenlijk gewerkt! Een groep mensen – waar ik mezelf ook onder schaar – wordt continu uitgedaagd om samen na te denken over een nieuwe invulling van de openbare ruimte. En als die uitdaging en confrontatie leidt tot veranderingen waar mensen wat mee kunnen? Fijn! Maar er bestaat geen holistisch recept waarmee iedereen zelf een Markt van Morgen kan maken.”

Meedoen en uitwisselen

/// U bent de kunstenaar. Maar de bewoner die enthousiast raakt, fantastische ideeën blijkt te hebben en mee wil doen met Freehouse?
“Vooral doen. Freehouse is geen gesloten gemeenschap. Dat soort samenwerkingen zijn trouwens allang aan de gang binnen Freehouse. Kennisoverdracht is geen geschreven recept, maar interactie. Wij leren elke week van die marktkoopman en ik hoop dat die marktkoopman ook van Freehouse leert. Dat is niet van de ene op de andere dag afgelopen. Het kan ook zijn dat na een bepaalde periode die energie is opgebruikt. Maar niet omdat iemand het eindelijk geleerd heeft om ‘het’ zelf te doen.”

“Juist in die kennisuitwisseling – de confrontatie van ideeën – ligt de kracht van een project als dit. Ik stap zelf ook in dat dynamische veld en zolang als dat dynamische veld operabel is – dan ben ik er gewoon. Er zijn projecten waar ik tien jaar bij betrokken ben geweest. Natuurlijk niet elke week, maar op die momenten wanneer mijn expertise gewenst is en zeker niet om als regisseur in te grijpen.”

De Markt van Morgen = gedeelde verbeelding?

“Dat zit al in de goede richting. Maar dat klinkt wel een beetje lief. Veel van de processen gaan hard tegen hard en zijn vooral niet leuk. Er is veel confrontatie. Dat is botsen en doorschieten. Soms stolt het, zoals de presentatiedagen van 6 en 7 juni of op de tentoonstelling in ‘t Gemaal. Vervolgens opent zich het weer als we na de bureaucratische rompslomp in januari aan de slag kunnen met die experimentstatus. Al die momenten van verkleving – zo’n moment van tijdelijke wrijving – moeten zichtbaar en interessant zijn.”

“Het kunstwerk is niet een mooie markt op zondag of een eenmalig Circus Freehouse. Het kunstwerk is een proces om na te denken over de markt als een centraal hart van een gebied. En dat is nu toevallig deze specifieke markt, die er op een andere plaats er ongetwijfeld anders zou hebben uitgezien. De grondslag van mijn werk is door middel van confrontatie een locatie verbeelden, waardoor er een nieuwe betrokkenheid ontstaat. Jij noemt dat gedeelde verbeelding? Ik denk zelf meer aan bevochten verbeelding.”

www.freehouse.nl
www.jeanneworks.net

J.M. Coetzee als eregast

Het Parool / Kunst & Media (14 mei 2010)

Het Coetzee Festival in De Balie is drie dagen lezingen, films, beeldende kunst en theater. Geheel gewijd aan de bekroonde, en zéér mediaschuwe Zuid-Afrikaanse schrijver J.M. Coetzee. Hij is erbij.

DANIËL BERTINA

“In deze tijd zijn mensen heel erg op zoek naar zingeving,” zegt Ellen Walraven (1967), artistiek directeur van De Balie. “Het werk van schrijver John Maxwell Coetzee belichaamt die zoektocht. Hij laat zien wat er gebeurt, als je àl de morele aspecten van de mens eraf schaaft. Wat houd je dan nog over?”

“In De Balie proberen we nieuwe verbindingen te maken tussen kunst, wetenschap, politiek en samenleving. Dat doen we nu aan de hand van het werk van Coetzee. Met het Coetzee Festival proberen we de universele levensvragen die zijn werk oproepen op verschillende manieren te tonen. Een soort estafette van zijn gedachtegoed.”

Vandaag is de officiële opening in De Balie. J.M. Coetzee zal als eregast aanwezig zijn, en het boek J.M. Coetzee; persoon en personage met essays over zijn werk in ontvangst nemen. Lezingen, debatten, films, beeldende kunst en theater – allemaal rond het thema ‘Is dit J.M. Coetzee?’ – zijn te bezoeken. Het festival duurt tot en met zondag.

De 70-jarige schrijver zal op zondag voorlezen uit nieuw werk, ter afsluiting van het festival.

John Maxwell Coetzee (Kaapstad, 1940) is een van de meest geprezen en bewonderde auteurs van zijn generatie. Hij won de Nobelprijs voor literatuur en tweemaal de Booker Prize. De man staat ook bekend als zéér introvert en mediaschuw.

Programmamaker Wim Kayzer ondernam eind jaren negentig een poging Coetzee te interviewen voor zijn televisieserie Van de schoonheid en de troost (VPRO, 2000). Met de memorabele beelden van de verkrampte, moeizaam formulerende schrijver nog in het achterhoofd, ligt het idee voor een festival – geheel gewijd aan iemand die zich hevig verzet tegen zijn rol als publieke figuur – niet onmiddellijk voor de hand.

“We weten eigenlijk maar een ding zeker,” zegt Ellen Walraven, die samen met uitgever Eva Cossée het initiatief nam voor het evenement. “Toen we hem benaderden met ons idee kregen we direct een korte bevestiging: hij wilde heel graag komen. Ik hoorde via de uitgever dat Coetzee ook erg nieuwsgierig is naar de locatietheatervoorstelling Braakland van Lotte van den Berg en Compagnie Dakar, juist omdat er helemaal geen tekst in wordt gebruikt.”

Deze voorstelling, gebaseerd op Wereld en wandel van Michael K. (1984), beleeft op het Coetzee Festival de Nederlandse première. “In Braakland zie je figuren door een onherbergzaam landschap struinen, losgeslagen zonder enige morele consequenties. Zo’n theaterbewerking geeft een nieuwe dimensie aan het boek, en maakt de gedachtewereld van Coetzee even zichtbaar.”

“Het is een prachtig verhaal over de kleinheid van de mens,” zegt Walraven, terwijl ze haar stukgelezen pocketeditie erbij pakt. “Coetzee is heel afstandelijk in de blik waarmee hij zichzelf en zijn personages ontleedt. Het zijn een soort amputaties – maar vol liefde, weemoed en aandacht. Er blijft vaak geen enkel sympathiek mens meer over. Dat ontroert. Die meedogenloze zelfkritiek is troostend.”

Het Coetzee Festival – waarbij talloze visies op de auteur en zijn werk worden gepresenteerd– doet denken aan zijn laatste roman Zomertijd (2009). In dit semiautobiografische verhaal komen verschillende personages aan het woord, en vertellen over de schrijver. Zo ontstaat een samengesteld beeld van een (fictieve) Coetzee – die zelf nooit aan het woord komt.

“We bewandelen in het festival inderdaad heel veel omwegen om de vraag ‘Is dit J.M. Coetzee?’ te beantwoorden,” zegt artistiek leider Ellen Walraven. “Er komt geen antwoord, want er is niet één John Maxwell Coetzee. Ik denk dat hij ons spel met de werkelijkheid wel kan waarderen. Misschien heeft hij daarom wel toegezegd.”

www.debalie.nl

De kwetsbare worstelaars van fotograaf Michal Chelbin

Het Parool / Kunst & Media (28 april 2010)

De Israëlische fotograaf Michal Chelbin raakte gefascineerd door Oost-Europese worstelaars. The Black Eye, haar eerste solotentoonstelling in Nederland, is te zien bij Witzenhausen Gallery.

DANIËL BERTINA

“De wereld is een hele rare plek met veel verschillende dimensies,” zegt fotograaf Michal Chelbin in een skypegesprek vanuit Israël. “De mens zit vol tegenstrijdigheden, en kan op hetzelfde moment zowel sterk als zwak zijn. Dat wil ik laten zien.” In haar fotoserie The Black Eye toont ze jonge atleten en worstelaars in Oekraïne en Rusland. Stoer, spijkerhard en taai, maar vaak met een ontwapenende blik.

The Black Eye is een verzameling vervreemdende beelden. Twee jonge worstelaars liggen in het sapgroene gras van een Oekraïens bos – ontspannen, maar verstrengeld in een houdgreep. Op een andere foto kijkt een blond meisje stoer in de lens, ondanks haar zuurstokroze worstelpakje en een grote pleister op haar schouder. De geportretteerden zijn deels kind, deels volwassen. Afgetraind, uitgeput en energiek, maar altijd kwetsbaar.

In haar verstilde foto’s zoekt Michal Chelbin (Haifa, 1972) vaak dit soort visuele contrasten. Een selectie uit haar werk is tot en met 22 mei te zien bij Witzenhausen Gallery in de Hazenstraat. The Black Eye is haar eerste solotentoonstelling in Nederland.

Voor een eerdere fotoserie, Strangely Familiar (2003-2006), volgde Chelbin rondreizende circusartiesten en acrobaten in Oost-Europa, vooral in Rusland en Oekraïne (het geboorteland van haar vader). Bij toeval stuitte zij toen op de lokale, zeer fanatieke worsteltraditie.

“Ik zag daar een worstelcompetitie en was verbijsterd. In een staat van totale uitputting na afloop van een partij, leken die worstelaars diep in het oneindige te staren. Heel intens. Die meditatieve momenten van overgave probeer ik in mijn foto’s te herscheppen.”

Dat werd The Black Eye. Volgende maand wordt het werk als boek uitgegeven bij het Amerikaanse Twin Palms Publishing. Later dit jaar zijn de foto’s te zien bij galeries in New York en Los Angeles.

Michal Chelbin studeerde fotografie aan de WIZO Haifa Academy of Design & Education, en exposeerde bij tientallen internationale galeries, waaronder de National Portrait Gallery in Londen en het Tel Aviv Museum of Art. Tijdens haar dienstplicht werd Chelbin als fotograaf ingedeeld bij de IDF Spokesman Unit: de media-afdeling van het Israëlische leger. Zo kreeg ze veel ervaring met fotograferen op ongebruikelijke locaties, tijdens oefeningen en veldtrainingen.

“Ik herinner me dat ik toen al begon met de beelden te regisseren, hoewel dat vaak niet de bedoeling was,” zegt Chelbin. “Die arme soldaten moesten van mij niet één keer langs rennen, maar steeds weer opnieuw totdat ik het perfecte shot te pakken had. Eigenlijk was het een goede leerschool.”

“Toch vind ik vind de pure documentairefotografie veel te saai. Ik zoek een element van terloopsheid in mijn foto’s, terwijl ik probeer een contrast scheppen tussen het alledaagse leven en de fantasie. Ik zoek het moment waarop die twee samenvallen.”

De foto’s in The Black Eye lijken spontaan te zijn genomen, maar worden allemaal zorgvuldig in scène gezet. Daarbij wordt Chelbin ondersteund door haar echtgenoot, producent en cinematograaf Oded Plotnizki.

Het echtpaar is net terug van een fotoshoot voor het Israëlische modelabel Comme il Faut, en maken zich op voor weer een reis naar Oekraïne. Ditmaal in het kader van een nieuw, lopend project genaamd Locked: een serie portretten in vrouwen-, mannen- en kindergevangenissen.

“Het draait bij Michal vooral om storytelling,” zegt Plotnizki, die ook even is aangeschoven. “Ze slaagt erin om met één beeld een gelaagd verhaal te vertellen. Veel van die worstelaars in The Black Eye leiden een heel zwaar leven, maar we proberen hen altijd met respect te portretteren. Om hun menselijke waardigheid te laten zien.”

Het kost veel tijd, aandacht en energie voordat iemand zichzelf bloot durft te geven aan de camera, vertelt Michal Chelbin. “Ik werk met analoge film en maak bewust geen proefopnames. Dat dwingt mij alle beelden heel rustig en zorgvuldig op te bouwen, en de modellen op hun gemak te stellen.”

“Het klinkt misschien ouderwets, maar ik wil dat het beeld ooit écht bestaan heeft – en niet uit een computer komt rollen. Uiteindelijk is fotografie voor mij vooral een psychologische confrontatie. Als ik naar de persoon kijk die ik fotografeer, staart hij ook naar mij. Door fotografie kan ik mezelf in de ogen kijken – via de ander.”

www.michalchelbin.com

www.witzenhausengallery.nl